Eerstelingen. Te Utrecht by de Wed. S. de Waal en Zoon, 1788. In Octavo 80 Bladz.
Volgens het bekende Spreekwoord: dat Leerlingen geene Meesters zyn, zal men uit den tytel Eerstelingen niet wel kunnen opmaaken, dat men in dit boekje meesterstukken zal aantreffen. De Dichter heeft derhalven wel gedaan, met niet meerder te belooven dan hy gegeeven heeft Dan, of hy niet nog beter zoude gedaan hebben, met dezelve niet in 't licht te geeven, is eene vraag, die wij rondborstig met Ja moeten beandwoorden. De vooronderstelling dat de eerste Proeven van een' Kunstenaar reeds aanmerkelyk genoeg zyn, om van ieder gezien te worden, beledigt, in een zekeren zin, het Publiek; en doet op zich zelven zulk eene hooggevoeligheid vermoeden, die onder den nederigsten tytel niet bedekt kan blyven. Deze Aanmerkingen strekken niet, om des Dichters lust voor de Poëzy eenigzins uit te blusschen, nadien verscheidene trekken hem, by goede Vrienden, zeker aanmoediging hadden doen verwerven. Dan voor eene algemeene bekendmaaking waren deze Eerstelingen niet kiesch genoeg: zynde het alleen door den tyd, dat ook dit Spruitje een' Boom kan worden.