II. Jupiter en het Lastdier.
‘Met oogen vol van medelijden zag Jupiter, van zijnen Troon, op een arm Lastdier neder, dat met langzaame schreden over Berg en Dal trok, en onder zijn drukkenden last zugtende.
Dikwijls gaf de Drijver het eenen goeden streek, op zijnen moeden rug, wanneer het stil stond; en kwam het 's nagts in zijn stal, dan moest het zich met gering voeder behelpen.
Ellendig schepsel, zei Jupiter eindlijk, mij deert uw noodlot. - Ik wil u genadig zijn. - Begeert wat gij wilt dat ik van u maaken zal.
Zal ik een gebiedende Leeuw van u maaken?’ - Gebied de Leeuw zonder verdriet? vraagde het Lastdier. - ‘Zonder dit niet. Maar...’
‘Wilt gij liever een moedig Paard worden?’ - Zijn de Paarden van alle lasten vrij?
‘Of zoudt gij liever een slimme Vos zijn?’ - Worden de Vossen niet gevangen?
‘Dit ook al niet, zeide Jupijn. - Gij zult geen Dier zonder bezwaaren vinden, maar...
Wel nu, riep toen het Lastdier, zich aan de voeten van Jupiter werpende, dewijl 'er geen Dier zonder bezwaaren is, zo laat mij een Lastdier blijven, en geef mij geduld en weltevredenheid in mijnen staat.’