Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrieven over verscheide Onderwerpen, door Mr. Rhynvis Feith, Lid van verscheide Genootschappen. Derde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1787. 209 bladz. in gr. 8vo.Dit Derde Deel der Brieven mag grootendeels een Verdeedigschrift heeten. De Eerste is ingerigt tegen, of behelst eenige Algemeene Aanmerkingen, betreffende zeker Werkje, ten tytel voerende: Gedachten over het Sentimenteele van deezen tyd; door den Schryver, die ten Zinspreuk voert: Tendimus ad caelestem Patriam. - In den Tweeden geeft ons de Heer feith de Betekenis op, van het woord Sentimenteel, en handelt over de voor- en nadeelen van Sentimenteele Schriften; over de Liefde, genoeglyke en deugdbevorderende Droefgeestigheid. - De Derde dient ten vervolge, en gaat bepaalder over 't Gevoel, uit het eigen oogpunt beschouwd. - De Vierde is eene Apologie van de Julia, en van de Ferdinand en Constantia. - En wordt alles in den Vyfden beslooten met een Fragment van een Treurspel, waar in zyn hoofddoel was, om het regt edele godvrugtige Character van de ongelukkige johanna gray te schetzen. Hy zendt het zynen Vriend, juist zo als het hem uit de pen gevloeid is, - ongekuist, onverbeterd. ‘Het noodlot hadt hem,’ gelyk hy betuigt, ‘alle mogelyke hindernissen, die de uitvoering van 't zelve vertraagen konden, in den weg geworpen, en eindelyk in den toestand gebragt, dat hy zyn plan, zyn vuur en lust, zeker drie groote vereischten, om een Tooneelstuk te vervaardigen, ten eenemaale kwyt was.’ Niet vreemd, dat een Schryver, zyne pen ter Zelfsverdeediging versneeden hebbende, behalven den geenen, op wien zyn Wederschrift bepaald bedoelt, ook in 't voorby gaan, anderen, die niet met hem instemmen, eene pennestreek geeve. Wy Schryvers der Vaderlandsche Letteroefeningen deelen in dit lot. De Heer feith schryft: ‘Zy schynen een doodlyken haat tegen alles, wat zy voor Sentimenteel houden, opgevat te hebben; ten minsten zy laaten, waar ze maar kunnen, nergens na | |
[pagina 78]
| |
'er op los te geeven.’ Hy legt ons Veranderlykheid ten laste; de aanpryzende Beoordeeling van zyne Julia bybrengende. Dan, dit is by hem het minste, ‘de yver tegen het Sentimenteele heeft zich tot in de Beoordeeling der Dichtstukken uitgestrekt:’ waar van hy een en ander staal bybrengt. - Wy hebben tyd, noch plaats, om ons tot een breeder wederlegging in te laaten: anders meenen wy in staat te zyn om te toonen, dat wy Heeren Letteroefenaars, gelyk hy ons tytelt, geenzins in 't geval zyn, ‘dat wy geen bepaald en juist denkbeeld aan het woord Sentimenteel gehegt hebben;’ dat wy, zo als wy vaak deeden, en wy bedoelen voortaan te zullen doen, alleen tegen het Misbruik, en niet teffens tegen het Sentimenteele, geyverd hebben. Wy beroepen ons op zo veele gunstige beoordeelingen van Werken, Dichtwerken, en andere, waar in het Sentimenteele, het waare Sentimenteele, onzes oordeels, niet ontbreekt; maar veel eer overvloedig te vinden is. Onze Beoordeeling van zyne fannyGa naar voetnoot(*) zal hem misschien eenigzins met ons bevredigen. En zo verre is het 'er af, dat, naar ons inzien, ‘het manlyke en kragtige uit een Dichtstuk, door het waare Sentimenteele, 'er uit genomen wordt,’ dat wy 't zelve daar toe noodig rekenen: wy beroepen ons op het gezegde over Myne Offerande, aan Apollo en HymenGa naar voetnoot(†), schoon het naslaan dier bladzyde de mogelyk gemaakte bevrediging eenigzins zal breeken, wyst dezelve uit, dat wy niet onder de onaandoenlyken moeten gerangschikt worden. Dan genoeg. Ten blyke dat wy in de groote Hoofdzaak niet, maar alleen in de Toepassing, verschillen, zullen wy des Heeren feith's Betekenis van het Woord Sentimenteel, die wy grootendeels onderschryven, overneemen. ‘Het woord Sentimenteel,’ zegt hy, ‘thans zo algemeen, in zulk een verschillenden zin, en veelal zo verkeerd gebruikt, is, zo ver ik heb kunnen bespeuren, van eene Engelsche Afkomst, en door een van de geestigste voortbrengzelen, van den altyd oorspronglyken sterne, ik meen yoricks Sentimenteele Reis, byna in alle taalen overgezet, alom bekend geworden. Ik zou het niet beter dan door Gewaarwordelyk weeten over te bren- | |
[pagina 79]
| |
gen, en dan verstaa ik door Sentimenteele Schriften dezulken, in welken eigene gewaarwordingen uitgedrukt, en door eenen styl, die meer tot het hart en tot de verbeeldingskragt, dan tot het verstand, spreekt, zodanig uitgedrukt worden, dat ze in de ziel van den Leezer overgaan, en daar eene tedere soortgelyke gevoeligheid verwekken. Wanneer men dit tot een Roman gelieft te bepaalen, dan zal eene Sentimenteele Geschiedenis eene zodanige zyn, waar in de voorvallen aan de gewaarwordingen ondergeschikt zyn, en in welke men meer de aandoeningen beschryft, die de Persoonadien, welke men ten tooneele voert, ondervinden, dan de gebeurtenissen van hun leeven. ‘Uit deeze beschryving ziet gy terstond, dat men, met een geschrift Sentimenteel te noemen, noch omtrent deszelfs vrolyken of treurigen inhoud, noch omtrent deszelfs moreele waarde, iets zekers bepaale. Zo dra 'er voornaamlyk gewaarwordingen in uitgedrukt worden, is het Sentimenteel; maar deeze gewaarwordingen kunnen edel, en zy kunnen verachtlyk; zy kunnen deugdzaam, en zy kunnen misdaadig; zy kunnen vrolyk, zy kunnen treurig zyn: in de drie gevallen bepaalt de natuurlyk uitgedrukte gewaarwording voor den Kunstregter, die het enkel als een product der schoone Letteren beschouwt, de waarde van het geschrift, als een Sentimenteel geschrift aangemerkt, en hy zal uit dit gezichtpunt een Roman, daar slechte, maar natuurlyke, gewaarwordingen in vertoond worden, den prys geeven boven eene andere, daar deugdzaame, maar onnatuurlyke, zonder gevoel nagebootste, gewaarwordingen in verspreid zyn: even gelyk by ovidius, ook waar hy zyne Corinna bezingt, als Dichter boven sluiter, in die eigen betrekking, verkiezen zal, schoon de eerste voor de ongebondenheid, de laatste voor de deugd en godvrucht gezongen heeft. Aretino is zo wel een Sentimenteel Schryver als young, schoon de een voor de Hel, de ander voor den Hemel geschreeven heeft, en de aangehaalde sterne is, in de beschryving van zyne Anecdote met de Fille de Chambre, van Madame de R..., niet minder Sentimenteel dan in de uitmuntende gewaarwordingen, welken hy Oncle Tobie zo dikwerf in het hart legt, en die elk rechtschapen Leezer de edelste traanen afperssen. Wanneer ik, derhalven, een Boek enkel afkeur, om dat het Sentimenteel is, handel ik partydig, of zonder kunde. Want niemand, | |
[pagina 80]
| |
die juist denkt en billyk oordeelt, zal het schilderachtig voordraagen van edele gevoelens en aandoeningen afkeuren; en met een geschrift enkel Sentimenteel te noemen, heb ik nog niet te kennen gegeeven, of de sentimenten 'er in voorgedraagen, deugdbevorderende zyn, of het tegendeel. Het tot hier toe beredeneerde komt my zo duidelyk voor, dat ik uw oordeel zou waanen te beledigen, indien ik 'er langer op staan bleef, en gy begrypt van zelven, dat ik, het Sentimenteele verdeedigende, bepaald dat verdeedige, 't welk aan de deugd gewyd is, terwyl geen rechtschapen mensch zich immer tot voorspraak van het andere opwerpen, maar veeleer als een schandelyk misbruik van de kunst veroordeelen en afkeuren zal.’ Aan het eerste, het veroordeelen van een Werk, enkel om dat het Sentimenteel is, weet ik niet dat wy ons hebben schuldig gemaakt; doch daar het Sentimenteele voor zo veelvuldig misbruiks bloot staat, en zo vaak deerlyk misbruikt wordt, hebben wy te meermaalen, in den loop onzer Letteroefeningen, onze Leezers daar tegen gewaarschuwd, en wanneer dit misbruik duidelyk doorstraalde, zomtyds, zonder eenig byvoegzel, het woord Sentimenteel gebruikt, wanneer de aangeduide aart des afgekeurden Werks medebragt, dat wy dit woord in een kwaaden zin bezigden. Zo veel wy ons kunnen herinneren, zullen alle plaatzen in onze Letteroefeningen, en ook in ons Mengelwerk, waar het Sentimenteele gewraakt wordt, vallen onder de zes bepaalingen van den Eerw. g.j. zollikofer, door den Heer feith, in den Brief over 't Gevoel, bygebragt; en die wy, verkort, hier gaarne afschryven, om dat ze ons toeschynen, juist dat geen te behelzen, 't welk de schuld, ons aangewreeven, van ons afweert. ‘Het Sentimenteele is, in de eerste plaats, valsch, wanneer het niet natuurlyk, maar gedwongen is: wanneer men gewaarwordingen voorgeeft en uitdrukt, welke men niet heeft, of ten minsten in dien graad niet heeft, in denwelken men schynen wil dezelve te hebben. Het Sentimenteele is, ten tweeden, valsch, wanneer het overgedreeven en de waarde der dingen niet aangemeeten is; wanneer het zich meer in beuzelingen dan in wigtige dingen vertoont. Het Sentimenteele is, ten derden, valsch, wanneer het ons de betrekkingen, waar in zy tot anderen staan, | |
[pagina 81]
| |
en de pligten, die wy hun schuldig zyn, vergeeten of veronagtzaamen doet. Het Sentimenteele is, ten vierden en vyfden, valsch, wanneer de Jongeling, wanneer de Man de bezigheden, die tot zyn ambt, tot zynen handel, tot zyn beroep, behooren, en dus veelligt aan en voor zich zelven juist niet zeer edel en wigtig, of niet zeer vermaaklyk zyn, daarom veracht, verzuimt, zyner onwaardig keurt, en zich te verlaagen gelooft met dingen te doen, welke duizend andere menschen, van een minder fyn gevoel, en van eene mindere edele denkwyze, ook doen konden; of wanneer men de pligten des ommegangs, der gezelligheid, der vriendschaplyke agting en liefde, aan anderen weigert, om dat ze niet even zo gevoelig als wy zyn, om dat ze de natuur mogelyk uit eene groovere stoffe gevormd, of hun meer koel verstand, meer kalme overlegging gegeeven, en ze meer tot doen dan tot gewaarworden bestemd heeft. Het Sentimenteele is, ten zesden, schadelyk en gevaarlyk, wanneer wy, door deszelfs ingeevingen en aandryven vervoerd, ons eene waereld scheppen, en in dezelve leven en zweeven, welke met de werklyke waereld byna niets gemeens heeft, en louter in onze verbeeldingskragt, of in zekere werken der Dichtkunst, bestaat: wanneer wy, door zodanige beeltenissen en gedaanten betooverd, by anderen volkomenheden zoeken, en dingen van hun verwachten, welke of nergens, of ten hoogsten zelden aan te treffen zyn, en ons dan over dit zo natuurlyk gebrek zodanig verontrusten of bedroeven, en ons zodanig van dezelve verwyderen, als of wy weezenlyke dingen by hen misten.’ Hier mede agten wy genoeg van dit Verdeedigende Briefdeel, en te onzer rechtmaatige Zelfsverdeediging, gezegd te hebben: wy zouden ons perk te buiten treeden, wilden wy ons tot byzonderheden inlaaten, waar aan het ons zo min zou ontbreeken, als aan stoffe, om onze BeoordeelingGa naar voetnoot(§) van des Schryvers hier gehandhaafde Ferdinand en Constantia te regtvaardigen, - op de beginzels van zollikofer te regtvaardigen. |
|