Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
Brieven over het bestuur der Colonien Essequebo en Demerary, gewisseld tusschen de Heeren Aristodemus en Sincerus, nevens Bylagen, betrekkelyk tot deeze briefwisseling, en voorstellingen van den Nederlandschen Uitgeever. De zes eerste Stukken. Te Amsterdam, by W. Holtrop, 1786. In gr. octavo.Nopens den voornaamen inhoud en 't groote bedoelde van dit Geschrift, hebben wy, by de uitgave van het eerste Stuk, reeds een breedvoerig verslag gegeeven;Ga naar voetnoot(*) dat voorts in 't algemeen betrekkelyk is tot alle de volgende Stukken, die de Nederduitsche Uitgeever hier te Lande het licht heeft doen zien; of het ook eenigzins mogte strekken, om allen, wier zaak het is daaraan de behulpzaame hand te bieden, te beweegen, om het belang dier Colonien ernstig ter harte te neemen, en gehoor te geeven aan de klagten wegens het verval, en de voorslagen van middelen ter herstellinge van den handel deezer Colonien, die van een uitgestrekt belang voor 't Moederland is. Ten dien einde agtervolgt hy in het tweede, derde en vierde, Stuk, onafgebroken, de afgifte der brieven van Aristodemus aan Sinserus, welken verscheiden byzonderheden tot dit onderwerp behoorende ontvouwen, en in een treffend licht plaatzen. - Een hem diestyds in handen gekomen Bericht van de Bewindhebberen der Westindische Compagnie, ter Kamer Amsterdam, op de Requeste en Memori der In - en Opgezetenen van Essequebo en Demerary, over de belangen van dezelve Colonie, noopte hem, om het vyfde Stuk te schikken, ter voordragte zyner wederleggende Aanmerkingen van dat Bericht; welken hy te spoediger door den druk gemeen maakte, om dat hy vreesde, dat het Bericht van de Kamer van Amsterdam een nadeeligen invloed zou kunnen hebben op, en te wege brengen eene verhaasting van, de deliberation van den Souverain, op de addressen der Planters, om zulks, ware 't mogelyk, langs dien weg, nog voor te komen. - Die zelfde zugt voor het behoud deezer Colonien en het welzyn van derzelver Planters, gepaard met het weezenlyk belang voor het Vaderland, spoorde hem wyders aan, om het zesde Stuk, behelzende weder ee- | |
[pagina 71]
| |
nige Brieven van Aristodemus aan Sincerus, af te geeven met eene uitvoerige Voorreden, of eene Verhandeling, waar in hy het gevaar en de middelen ter herstelling deezer Colonien, ten voordeele van het Vaderland, naar zyn inzien, geheel openlegt. Na eenige voorafgaande aanmerkingen, over 't geen in agt genomen behoort te worden, ter verkryginge, behoudinge en vermeerderinge van 't geluk eener Burgermaatschappye, (het hoofdbedoelde van de invoering aller Burgermaatschappyen,) voorgesteld, en dezelven wel byzonder betrekkelyk gemaakt te hebben, tot ons Gemeenebest; gaat hy over tot zyn bepaald oogmerk in deezen, om, naamlyk, te handelen, ‘over de noodzaaklykheid eener allerspoedigste voorzieninge in eenen tak van handel, [te weeten den Slaavenhandel ] met welken onze Landbouwende Colonien staan of vallen moeten.’ En hiertoe zal ik, zegt hy, de vier navolgende poincten aan de overweeging van myne Leezers voordraagen. ‘1. Of onze buitenlandsche Landbouwende Colonien oorspronglyk zodanig zyn ingericht, dat zy van dat gene verzorgd kunnen worden, 't welk in staat is, om dezelve aan het groote oogmerk, de bevordering van den Koophandel, te kunnen doen beantwoorden? 2. Of dezelve, overeenkomstig aan derzelver oorspronglyke inrichting van dat nodige op den duur verzorgd worden? En daar, by dit onderzoek, ten duidelyksten zal blyken, dat men in die verzorging zeer aanmerkelyk te kort schiet, zal ik 3. In de derde plaats naspeuren, welke de voornaame reden van die te kortkoming zyn. 4. Om dan, eindelyk in de vierde plaats, naar myn vermogen, zodanige middelen aan de hand te geeven, door welke, op eene voldoende wyze, dat gebrekkige verbeterd, en de Landbouwende Colonien van een oneindig nut voor den Koophandel zouden kunnen gemaakt worden.’ In het behandelen van ieder deezer poincten heeft onze Autheur bestendig het oog op den Slaavenhandel gevestigd; toont aan, dat hieromtrent, by de oorspronglyke inrichting, de noodige voorzorg gedraagen is; maar dat die schikkingen vervolgens in duigen gevallen zyn; met aanwyzinge der voornaamste oorzaaken hier van; mitsgaders van 't geen 'er, op de beste wyze, in 't | |
[pagina 72]
| |
werk gesteld zou kunnen worden, ter herstellinge van deezen Slaavenhandel, welks volstrekte noodzaaklykheid en uiterste nuttigheid hy ten sterkste aandringt. - By die gelegenheid vindt hy zich, al by den aanvang der behandelinge van dit onderwerp, eenigermaate genoodzaakt een uitstap te doen, wegens de bedenkelykheid, die men natuurlyk heeft, tegen den Slaavenhandel; waarover hy zich indiervoege uitlaat, dat wy 't niet ondienstig geoordeeld hebben, zyne gedagten desaangaande alhier te plaatzen. - Men vraagt naamlyk: ‘Stryd niet het gebruiken van Slaaven tegen de rechten van de menschlykheid? Kan dit gebruik met de grondbeginzelen van den Christelyken Godsdienst overeengebracht worden?’ ‘Volmondig, (dus luidt de taal van onzen Schryver,) Volmondig moet ik antwoorden, dat het invoeren van de slaverny, hoe oud, hoe ingeworteld zy ook moge zyn, ten allen tyde, eene inbreuk is geweest op de rechten van de menschlykheid; de natuur kent dezelve niet: alle menschen worden van natuure vry gebooren; de zachtmoedige grondbeginzelen van den Christelyken Godsdienst leeren wel ondergeschiktheid aan menschelyke ordeningen, maar zy keuren de slaverny af. Maar dan word nader de vraag: Hoe is dan toch immer het gebruik van Slaaven, door eene Christen Natie, door een Volk, 't welk, van ouds af, zo veele liefde voor zyne eigene vryheid heeft betoond, door een Volk, 't welk daar voor, in alle tyden, bereid is alles op te zetten, goed te maaken? Laat ik, zo kort als mooglyk is, eens beproeven, wat hiervan zou kunnen gezegd worden, terwyl ik vooraf verklaare, geheel ongezind te zyn, om eene volledige verdediging op my te neemen, van een gebruik, 't welk in den grond, en hoe men het ook bewimpele, altyd een inbreuk op de rechten van de menschlykheid blyven zal, en na alle matigingen en verzachtingen toch nimmer anders, dan als een noodzaaklyk kwaad, zal kunnen worden beschouwd. - De natuur van de zaak brengt mede, dat de Plantagien op onze Landbouwende Colonien nimmer anders, dan door Slaaven, kunnen bewerkt worden; want hoe gaarne ik toesta, dat de arbeid op eene Plantagie, op zichzelven, minder zwaar, dan wel aanhoudende is; hoe gaarne ik gelooven wil, dat zelfs de allerzwaarste arbeid, | |
[pagina 73]
| |
wanneer dezelve door zachtmoedigheid, en hoop op voordeelen en genoegens, aangemoedigd word, aan vrye menschen smaaklyk kan gemaakt worden, zo moet men echter, in een zodanig denkbeeld, onderstellen, dat men die vrye menschen by de hand moet hebben, wil men dezelve tot den arbeid aanmoedigen, en dat, hoe men zich ook wende, het onuitvoerlyk zou zyn, om jaarlyks zo veele duizenden van vrye menschen, als tot den arbeid in alle die Landbouwende Colonien, welke door alle de Europeaansche Christen - Mogendheden bezeten worden, nodig zyn, aan te moedigen, en uit te lokken, om eene gevaarlyke reis over zee te onderneemen, om zich in een vreemd Land neder te zetten, zonder ander uitzicht, dan om daar, even als in hun Vaderland, van een gering daggeld te leeven, zonder eenige hoop van immer beter fortuin te maaken, en met de zekere verwachting van in den ouderdom, in een vreemd Land, ver van hun geslacht, te zullen moeten omzwerven. - Uit dit alles volgt, dat men geene andere keuze heeft, dan een van deeze beide, of dat men geene Landbouwende Colonien moet hebben, of dat men dezelve door Slaaven moet laaten bearbeiden. Wanneer men nu verder in overweeging neemt, aan den eenen kant, dat, hoe zeer de eigentlyk gezegde slaverny nimmer volkomen vry te spreeken is van inbreuk op de rechten van de menschlykheid, men echter niet voor onmooglyk behoeft te houden, dat men in Colonien van Christen - Natien, de zaaken wel zodanig zou kunnen aanleggen, dat de slaverny niet alleen naauwlyks gevoeld wierd, maar zelfs dat aan de Slaaven zo veel menschlykheid zou kunnen worden betoond, dat zy zichzelven onder de banden gelukkiger bevonden, dan toen zy noch vry waren; wanneer men zich hier tegen aan den anderen kant voorsteld, zo wel de boven beweezen onmooglykheid, om immer dat geene, waar toe Slaaven gebruikt worden, door vrye handen te laaten doen, als het onnoemlyk gemis aan voortbrengzelen, welke de milde natuur aanbied, en waarvan wy anders geheel verstooken zouden zyn; dan meen ik, dat, daar men in de volstrekte noodzaaklykheid is, om van twee kwaaden het minste te kiezen, men dan zeer wel zodanige maatregelen zou kunnen neemen, onder welke men, behoudens de rechten van de menschlykheid, en de zachtmoedigheid van het Christendom, | |
[pagina 74]
| |
de slaverny in de Colonien van Christen - Natien kan toelaaten. De slaverny zal dan wel altyd een noodzaaklyk kwaad blyven, maar, (en dit was het geene ik betoogen wilde,) dan word het de zaak van de Christen - Mogendheden, om in hunne Wetten, Reglementen, Voorwaarden en dergelyke, op welke zy het noodzaaklyke gebruik van Slaaven toelaaten, de stem der natuur, en van het Christendom, zodanig te doen doorklinken, dat, daar door, behoudens het groote oogmerk van de bebouwing, het lot van die ongelukkigste onder de stervelingen, niet alleen draaglyk, maar zelfs zacht en aangenaam gemaakt worde. En waarlyk, niets is gemaklyker uittevoeren, dan dit. Men houde in het oog, dat de Slaaven, van welke men zich in de Landbouwende Colonien bedient, uit Africa, uit het midden, uit het diepste van de onkunde en luiheid gehaald worden, om aan voordeelige bezigheden geplaatst, en voor de geheele menschelyke Maatschappy nuttig gemaakt te worden. De Negers bezitten over het algemeen een zacht temperament, zy zyn zeer gemaklyk te leiden; zy zyn zeer werkzaam, wanneer zy op eene vriendelyke wyze aangemoedigd worden. Wanneer men dezelve, op eene zachtzinnige wyze, van langzaamerhand, aan den arbeid gewoon maakt, wanneer men, onder hun, eene beredeneerde en altoos gelyke tucht onderhoud, wanneer men in dezelve de natuurlyke denkbeelden van billykheid en rechtvaerdigheid, die in het hart van alle menschen ingedrukt zyn, altoos doet doorsteeken, dan kan men door den tyd ongelooflyke dingen door hun doen uitvoeren. Zy hebben zeer weinige behoeften; de woeste staat, in welke zy in hun Land, van hunne geboorte af, geleefd hebben, heeft hun weinig, en byna niets, van die gemakken, van die aangenaamheden leeren kennen, welke onder beschaafde Volkeren, tot by het geringste slag van menschen, in noodzaaklyke behoeften zyn veranderd. Zy zyn over het algemeen lydzaam; wanneer men hun behoorlyke tyden van rust doet genieten, wanneer men hun van een vruchtbaar plekje gronds voorziet, op welke zy hunne levensmiddelen laaten groeijen, wanneer men hun nimmer iets op die tyden, die tot hunne rust, of tot het bebouwen van hun hoekje gronds bestemd zyn, beknïbbelt, wanneer men hun nimmer dwingt, om by | |
[pagina 75]
| |
nacht en ontyden te werken, wanneer men, by eene ongelukkige miswassching van hunne levensmiddelen, hun echter geen gebrek laat lyden, maar ryklyk van dezelve voorziet, wanneer men voor hunne Vrouwen en Kinderen behoorlyke zorg draagt, dezelve van bekwaame en gezonde wooningen voorziet, wanneer men hun in ziekten niet alleen geenen arbeid afvorderd, maar zelfs een medelydend en behulpzaam hart betoond, wanneer men hun in hunne frissche krachten gelegenheid geeft, om van hun plekje gronds eene naar hunne geringe behoeften geschikte overwinst te kunnen opzamelen, wanneer men hun in den ouderdom zacht en menschelyk behandeld, en dan hunne overwinsten op eene genoeglyke wyze, onder zodanigen gemaklyken arbeid, als naar hunne afgeleefde krachten geschikt is, doet genieten, wanneer men in 't algemeen, in alles, de stem der menschlykheid ten hunnen aanzien gehoor geeft; dan rekent zich een Neger onder de slaverny zo gelukkig als een Koning op zynen Throon, dan voelt hy de banden van slaverny niet, aan welke hy gekluisterd is, en waar van het denkbeeld alleen genoeg is voor die geene, welke onder onze Luchtstreeken gebooren zyn, om al hun genoegen, hoe zacht en menschelyk zy ook behandeld worden, te vergallen, dan vergeet hy weldra zyn oude Vaderland, en dat hy immer vry geweest is, dan doen hem de betrekkingen, met welke hy aan zyne Vrouw en Kinderen verbonden is, al den lust vergaan, om immer weder naar zyn Vaderland te rug te keeren, en zyne oude woeste vryheid weder te bekomen, dan straalt hem gulle vergenoegdheid uit de oogen, dan betoont hy zyne dankbaarheid aan zynen goeden meester, door de allerbezigste naarstigheid, en de yverigste zorg voor zyne belangen; dan vat hy voor zynen meester eene zo hartlyke liefde, eene zo doorslaande trouw op, dat daar van in Europa naauwlyks een zweemfel van een voorbeeld te vinden is. Zo weldaadig slaat de goedertieren natuur de voordeelen te rug op die geene, welke aan haare stem, die in alle harten klinkt, gehoor geeven! Een menschlievend Planter, die zich op eene afgelegen Plantagie, ver van alle Blanken af, op deeze wyze tegen zyne Slaaven gedraagt, vind zich door oneindig meer vrienden, waare vrienden, vrienden, die zonder bedenken hun leven voor hem veil hebben, omringt, dan een hoogmoedig Vorst in het midden van zyne Lyfwacht. Terwyl het opstaan | |
[pagina 76]
| |
van Slaaven tegen hunne meesters, het afloopen van Plantagien, ja van geheele Colonien, in den grond niet in het Karakter van de Negers, maar in door hunne mishandelingen tot woede overslaande wanhoop, moet gezocht worden. Deeze gevoelens van menschlykheid en Christelykheid den Planter niet alleen in te boezemen, maar zelfs algemeen werkstellig te doen maaken, is het werk van de Wetten, en de zorg van de Overheid. Hoe zeer nu wel, door dit alles, de slaverny der Negers niet volkomen verdedigd is, hoe zeer, welke moeite men zich immer geeve, de rechten van lyfeigendom van het eene mensch op het andere nimmer te bewyzen, nimmer voor te spreeken zyn, zo meen ik echter, dat, langs deeze wegen, het kwaad zodanig verzacht kan worden, dat men eene Christen - Mogendheid niet wel van onmenschlykheid en onchristlykheid kan beschuldigen, wanneer men dezelve, in de noodzaaklyke keuze, om of aan haare Maatschappy de onnoemlyke voordeelen van Plantagien te doen missen, of dezelve onder de voorgestelde Voorwaarden te doen genieten, de slaverny der Negers, in haare buitenlandsche Landbouwende Colonien, onder menschlievende en Christelyke wetten ziet toelaaten. Ik kan ten deezen opzichte den Leezer niet genoeg aanpryzen het reeds aangehaalde uitmuntend werk, Considerations sur l'état présent de St. Domingue, vooral Tom. I. pag. 130-146. Men leeze ook de proeve over de behandeling en beheering van de Africaansche Slaaven, in de Britsche Suiker-plantagien, door James Ramsay, waar van eene beoordeeling te vinden is in de Monthly Review van Juny 1784. Men zie ook de invallende aanmerkingen op de voorenstaande proeve, door een Vriend van de West-Indische Colonien, en derzelver Inwooners, beoordeeld in dezelfde Review van October 1785, en eindelyk het antwoord van den Heer Ramsay, op die invallende aanmerkingen, als mede de aanmerkingen van de Schryvers van de Monthly Review op hetzelve, in hun Stukje van January 1786; en men zal, uit vergelyking van het een en ander, overvloed van bewyzen vinden voor de mooglykheid, om de slaverny zodanig te matigen, dat zy, als een noodzaaklyk kwaad, door Christen-Natien en Overheden kan toegelaaten worden. Men vergelyke hier tegen het geen de beroemde Abt Raynal, in zyne Histoire Philosophique & Politique des Etablissements, &c. Livre XI, | |
[pagina 77]
| |
tegen het gebruiken van Slaaven inbrengt, en men beoordeele, in hoe verre alle zyne bedenkingen, door het by my voorgesteld gedrag, jegens de Slaaven, hunne kracht zullen verliezen.’ |
|