Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
De onbekende Weldaadige. Tooneelspel in drie bedryven. Uit het Fransch. Te Amsterdam, by A. van der Kroe en A. Capel, 1787. Behalven de Voorreden, 156 bladz. in octavo.Het onderwerp van dit Tooneelspel is de bekende geschiedenis van den Heer de Montesquieu, die, zig onbekend houdende, een teergeliefd Vader uit deszelfs Slaaverny in Turkye, deed lossen, en dus te wege bragt dat een bedrukt Huisgezin, het welk alles intusschen aangewend had om door noesten arbeid, zo veel mogelyk was, losgeld by een te zamelen, op 't onverwagtst, door de blyde komst van den verlosten Slaaf, verrast werdGa naar voetnoot(*). Men heeft deeze geschiedenis met eenige toegevoegde omstandigheden doorvlogten, om dezelve des te geschikter voor 't Tooneel te maaken; en daarbenevens, om het Tooneelstuk te gevalliger te doen eindigen, den edelmoedigen Weldoener, hier onder den naam van den Heer de Saint-Estieu voorkomende, op 't laatst kennelyk doen worden. Eene geschiedenis van dien aart geeft verscheiden treffende Tooneelen aan de hand, en de Opsteller van dit Stuk heeft 'er zig, met eene vereischte inagtneeming van het natuurlyke, zeer wel van bediend. Ook strekt de opgemelde ingevlogte bykomende geschiedenis weezenlyk om etlyke trekken te versterken, waarom wy 'er ook kortlyk eenig gewag van dienen te maaken. Robert, de Zoon van den Turkschen Slaaf, insgelyks Robert geheeten, voorlang verliefd op, en bemind van, Sophie, de Dogter van Belmon, die deezer verbindtenisse niet ongunstig is. Maar in den eigensten tyd dat Robert (de Vader) t'huis gekomen is, en terwyl het opbrengen van het losgeld een ondoorgrondlyk geheim blyft, maakt een Koopman Hamberg, by wien Robert (de Zoon) door Belmon's voorspraak geplaatst was, aan Belmon bekend, dat hem voor eenigen tyd eene goede somme gelds ontstoolen was; en zulks brengt den jongen Robert, in deeze omstandigheden, min of meer in eene haatlyke verdenking. Deeze verdenking treft den onschuldigen Robert gevoelig; en brengt, in 't hart van Vader Robert en zynen Vriend Belmon, hoe sterk zy zig ook van de ongegrondheid der verdenkinge verzekerd houden, smertlyke aandoeningen voort; die elk des te meer doen yveren, om agter 't geheim der opbrenginge van 't losgeld te komen. - Intusschen heeft de persoon, die den diefstal begaan had, zig aan den Heer de Saint-Estieu ontdekt, hem het gestoolene ter hand gesteld, en deeze heeft het den Heer Hamberg, zonder den daader bekend te maaken, weder toe laaten komen. - Deeze tusschenko- | |
[pagina 40]
| |
mende voorvallen werken in meer dan één tooneel, en brengen onder anderen den Heer de Saint-Estieu in eene ontmoeting, die hem het geheim van zyn edelmoedig bedryf, 't welk hy wilde bewaaren, reeds bykans ontrukte. De twee Tooneelen, die ons dit ontvouwen, behelzen zulke schoone natuurlyke trekken, dat wy 't der moeite wel waardig geagt hebben, dezelven hier tot een staal der uitvoeringe van dit Tooneelspel te plaatzen. - Belmon en Vader Robert ontmoeten den Heer de Saint-Estieu, en de eerste, die reeds vroeger by hem bekend was, neemt de vryheid van hem aan te spreeken, waarop dan dit verder onderhoud volgt.
belmon.
Myn Heer! de vriend, van wien ik u deezen morgen sprak,
de slaaf van Tetuan......
De Heer de saint-estieu.
Wel nu?
belmon.
Is weer te huis.
De Heer de saint-estieu.
Wie, Robert?
belmon.
Daar is hy.
De Heer de saint-estieu, gaat met drift naar den ouden Robert.
ô Ongelukkige Vader! uwe ongelukken hebben myne ziel gegriefd,
en ik gevoel een inwendig vermaak in u te zien; gy
hebt wel veel moeten uitstaan.
robert, de Vader.
Zo ik geen andere smerten had te lyden gehad, myn Heer,
dan de afhangkelykheid, zouden myne ketenen en arbeid voor
my weinig te beduiden gehad hebben. Een moeijelyk leeven
zou my niet verschrikt hebben; ik was 'er reeds aan gewoon,
maar het afweezen van myn huisgezin, de zucht om hen te
zien, en myn hart in hun boezem uittestorten, hebben myne slaverny
tot eene wezenlyke kwelling gemaakt.
De Heer de saint-estieu.
Het moet u zeer aangenaam geweest zyn, de voorwerpen
van uwe tedere liefde weder te mogen aanschouwen?
robert, de Vader.
Het is waar, dat ik in de eerste oogenblikken meer gevoeld
heb dan ik kan uitdrukken; maar deze zo schoone dag is niet
zonder nevelen afgeloopen.
De Heer de saint-estieu.
Hoe dat?
belmon.
Robert is in die meening hier gekomen, dat hy zyn losgeld
aan den noesten arbeid van zyn Familie schuldig was; men heeft
| |
[pagina 41]
| |
'er naar onderzogt, en het is zo niet. Wy zyn hierover verlegen.
Zyn Zoon brengt zich, ik weet niet welk een geval van
een goudbeurs die hy in zyn schuitje gekregen heeft, te binnen;
hy meent dat een onbekende zyn Vader heeft losgekocht,
en ik geloof zelfs dat hy 'er op uit is, om hem te zoeken.
De Heer de saint-estieu, by zig zelve.
Ei! Ei!
belmon.
Maar door een noodlottig toeval in dit tydsgewricht is 'er een
goede somme gelds aan een Koopman ontstolen, by wien ik hem
geplaats had, en die, uit hoofde van de zo schielyke als onverwachte
terugkomst van zyn Vader, ongelukkig eenigen argwaan
tegen hem heeft opgevat; dus ontstaat ons hevigst hartzeer uit
ons vermaak zelf, en wy zoeken te vergeefs naar middelen om
uit onze verlegenheid te geraaken.
De Heer de saint-estieu.
Dat is niet moeijelyk.
belmon, (ter zyde.)
Ha, men moet maar by mannen van verstand komen!
De Heer de saint-estieu.
Hoe heet de Koopman?
belmon.
Hamberg.
De Heer de saint-estieu.
Wel nu! stel u dan maar gerust, Hamberg heeft op dit oogenblik
zyn geld weder.
belmon.
Wat zegt gy, myn Heer?
De Heer de saint-estieu.
Ik verzeker u, dat hy het weer in handen heeft. (tegen
den ouden Robert,). Al te ongelukkige Man, vergiftig toch
deeze oogenblikken, die tot de zoetste vreugd bestemd zyn,
met geen bitterheid. Uw losgeld schynt een zekere weldaad te
zyn.
De oude robert.
Gelooft gy dat myn Heer?
De Heer de saint-estieu.
Ik? Ik twyffel 'er niet aan.
belmon, (ter zyde.)
Myn Dochter had wel gelyk.
robert, de Vader.
Uwe reden verbaast my; zo myne vrienden my hadden kunnen
verlossen, zouden zy my in de slaverny niet hebben laaten
zuchten; en indien ik mynen weldoener geheel vreemd ben,
hoe heeft hy my dan boven zo veele ongelukkigen, die hy op
zyn weg ontmoette, den voorkeur kunnen geeven?
| |
[pagina 42]
| |
De Heer de saint-estieu.
Maar waarom gy zo wel niet als een ander? Het lot heeft
het over u beschikt, denk ik. Een gevoelige ziel, die levendig
getroffen wordt, laat, even als een boom, die door den wind
geslingerd wordt, zyne vruchten vallen; gelukkig hy die dezelve
inzamelt.
belmon.
Zulk een groote somme! zo veel zorgvuldigheid!
De Heer de saint-estieu.
Gy! Echtgenooten, Vaders, Vrienden, gevoelige Burgers,
denkt gy zo slegt van 't menschelyk geslacht om aan een weldaad
te twyffelen?
robert, de Vader.
Helaas! Myn Heer! in mynen duisteren staat....
De Heer de saint-estieu.
Wel nu! zou dan de werksaame weldaadigheid, dat gevoel,
't welk een uitvloeisel van den Hemel is, om de Aarde te vertroosten,
alleen groote naamen en beroemde lotgevallen opzoeken?
Alle Stervelingen zyn gelyk in haare oogen, en overal verschaft
zy de klagende menschelykheid een beter bestaan, en
wischt de gedachtenis van haare ongelukken uit.
robert, de Vader.
Gy hebt my vertroost. Ik gevoel het vermaak in myne ziel
herleeven, en ik zou niets meer te begeeren hebben, indien ik
kon te weeten komen, wie deeze edelmoedige man was......
De Heer de saint-estieu.
Ik kan het u niet zeggen; maar ik denk dat de voorzienigheid
de gebeurtenissen naar willekeur beschikt om de deugd
een belooning te bespaaren.
belmon.
Zekerlyk moet hy, die deeze weldaad verrichtte, een Sterveling
van een buitengemeenen aart zyn.
De Heer de saint-estieu.
Waarom?
belmon.
Acht duizend Livres, myn Heer!....,
De Heer de saint-estieu.
Die som is slegts groot of klein naar de vermogens van den
weldoener. (Tegen Robert,) geloof vry, dat gy hem niets
schuldig zyt. Zyn hart stelt hem buiten twyffel dubbeld schadeloos
voor zyn geld.
robert, de Vader.
Uw hart, myn Heer, is uw beroemden naam dubbel waardig!
Gy spreekt van edelmoedige daaden, als een man die 'er
zyn dagelyks werk van maakt. Maar ik heb echter geen minder
levendig gevoel voor alles wat ik aan myn weldoener schuldig
ben. Ach! mogt ik hem eens kennen.
| |
[pagina 43]
| |
belmon.
Wy zullen hem wel kennen, myn Vriend! die man heeft de
uwen het vermaak willen aandoen, van hen te verrassen; maar
zo dra hy weerom komt, zal hy het incognito wel afleggen.
Niet waar, myn Heer?
De Heer de saint-estieu.
Ik kan hier niet op antwoorden. Wy moeten nu maar denken
op het Huwelyk van Sophie en haar vereeniging met dien
braaven Jongman.
belmon.
Alles zal geschieden, myn Heer, gelyk gy ons geraden hebt.
(tegen Robert) Laat ons onze Kinderen gaan opzoeken. Ik gevoel
reeds dat ik uw Zoon met verrukking zal omhelzen.
(tegen de Heer de Saint-Estieu) Neem niet kwalyk dat wy de
vryheid genomen hebben van u aantespreeken.
De Heer de saint-estieu.
Daar is niets mede verbeurd. Ik had myn wandeling reeds
afgelegd, en myn zaaken verricht.
Zy beiden vertrekken.
De Heer de saint-estieu, (alleen.)
Ik vreesde dat ik my zou verraden hebben. Welk een gevaarlyke
strik is de erkentelykheid! Hoe wordt onze ziel als
weggesleept naar de ongelukkigen die men geholpen heeft! Als
het een oogenblik langer geduurd had, zou ik de belooning
van myn weldaad bekomen, doch het vermaak van dezelve verloren,
hebben.
|
|