Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBespiegeling van de vier Leevenstanden. Tweede Stukje. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz. 1786. In gr. octavo. 120 bladz.Met de voorstelling van het Plan des Autheurs, in 't vervaardigen van dit Geschrift, ontvouwden wy voor eenigen tydGa naar voetnoot(*) de manier der uitvoeringe van 't eerste Stukje, dat de Kindschheid ten onderwerp had: in dien zelfden smaak nu deelt hy ons, in dit tweede Stukje, agtervolgens dat Plan, zyne bespiegeling over de Jeugd mede. - Philas, een Jongeling van eene schoone lichaamsgestalte, met eene openhartige ziel, vatbaar voor het grootte, en door zyne leevendige driften van een aandoenlyk gestel, verstrekt hem hier tot een hoofdbeeld van zyn Tafereel. Zulks doet hem wel inzonderheid het character van een Jongeling maalen; dan hy vormt een aantal van trekken op zodanig eene wyze, dat zy gereedlyk over te brengen zyn op de jeugdige schoone Kunne, welke ook hier en daar, voor 't overige, voldoende in dit Tafereel geschetst wordt. Philas maakt, onder eene goede opvoeding en leerwy- | |
[pagina 33]
| |
ze, door zyne arbeidzaamheid, schoone vorderingen in 't aankweeken zyner vermogens; de trek tot vermaaklyke gezelligheid neemt intusschen toe, en ze wordt hem eerlang schadelyk. Hy heeft, wel inzonderheid, een vrolyken Damon en een deftigen Alcindor tot zynen Vriend, en daar benevens is de welbegaafde en bevallige Aminte zyne Vriendin, welke tevens die van Damon is. Wel dra hebben deeze twee laatstgenoemden zo veel invloeds op hem, dat zyne genegenheid voor Alcindor verflaauwe, en deeze hem vruchtloos waarschouwe tegen het gevaar dat hy loopt; tot dat eene gelukkige ontdekking hem de oogen opene. - In dit gedeelte wordt ons het verleidenst tydperk, voor de Jeugd van beiderleie kunne, ten leevendigste geschetst; en 't brengt ons duidelyk onder 't oog, welk een geluk het voor de Jeugd zy, in zodanige omstandigheden eenen braaven Vriend te hebben. - Dit erkent Philas, met voorts gehoor te geeven aan Alcindor, die hem overtuigend leert, hoe de Godsdienst alleen in staat zy, om hem tegen zodanige en andere zielverdervelyke verleidingen te wapenen. Het beknopt en indrukbaar voorstel van Alcindor treft het gevoelige hart van Philas; die daarop, niettegenstaande de hartlyke waarschouwingen van zynen Vriend, door de vuurigheid zyner driften, tot dweepery overslaat, en meer gehoor geeft aan de besmettelyke inboezemingen van den geveinsden Chalcas. - Zulks geeft hier aanleiding tot een treffend schetzen van de jammervolle gevolgen der dweepery, zo in de eene als andere Sexe; waar tegen de Jeugd, ter verstandige behartiginge van onzen redelyken Godsdienst, niet te ernstig gewaarschouwd kan worden. - Het leed ook niet lange, of Philas werd ten sterkste overreed, door eigen ondervinding, dat hy op nieuw in gevaar stond, van in een verdervelyken poel ter neder geworpen te worden; het welk hem nog by tyds te rug deed keeren, en zyn hart uitstorten voor Alcindor, die hem de oorzaak zyner misleidinge openlegt. Intusschen is Philas, door zyne leevendige driften, na dit voorgevallen, bloot gesteld voor een anderen schok; het ontdekte schandelyk gebruik van den Godsdienst maakt hem allen Godsdienst, min of meer, verdagt. Dan hier tegen wapent hem Alcindor ten sterkste, door hem beknoptelyk te toonen, hoe de waare Godsdienst op onwankelbaare gronden steunt: het welk Philas, in de onwraakbaare overtuiging hier van, Alcindor te hooger doet | |
[pagina 34]
| |
agten, en zyne lessen te naauwkeuriger doet gadeslaan. Tot dus verre heeft Philas aan Alcindor een onwaardeerbaaren Leidsman op den weg zynes leevens, en hy is zyn behoud grootlyks aan hem verschuldigd; dan de tyd nadert, dat hy deezen zyn getrouwen Gids staat te verliezen. Eene gevaarlyke ziekte treft Alcindor dermaate, dat 'er niet aan te twyselen zy, of hy zal, schoon nog in den bloei van zyn leeven, daardoor weggerukt worden. Hy ziet gelaaten zyn lot te gemoet, en wenscht alleen zynen Philas, in de laatste leevens oogenblikken, nog nuttig te zyn. Hy draagt hem kortlyk voor, de gronden van zyn geloof als Christen, die hem, met eene groote gerustheid, den dood doen afwagten, en vermaant hem, om het beste deel zynes ondermaanschen leevens aan de beoefening van den Godsdienst te besteeden. Het kort daarop volgend sterfgeval van Alcindor treft Philas ten gevoeligste, en dryft hem aan, om zynen beslommerden handel vaarwel te zeggen, ten einde zig meer aan den Godsdienst en der schoone weetenschappen toe te wyden. Met dat oogmerk begeeft hy zig ter Hooger Schoole, om tot uitgebreider nuttige kundigheden opgeleid te worden. Aldaar verwagt hy, onder de menigte der Jongelingen, iemand te zullen vinden, die hem het verlies van Alcindor ten minsten eenigzins zou vergoeden. Maar, ongelukkig, vervalt hy in handen van een onbezuisden hoop, van welken hy zig vrugtloos tragt te onttrekken; die hem zelfs gewelddaadig medesleept, onder het uitvoeren hunner balddaadige bedryven. Hierdoor wordt hy, zynes ondanks, in een schandelyk huis der ontugt gevoerd; alwaar eene onbeschaamde met overgegeeven geilheid tot hem nadert, die hy op een straffen toon, als een veragtlyk dier, afwyst. En wie is deeze? 't is Araminte! Op de ontdekking hier van maakt hy zig aan haar bekend als Philas, en zy valt in onmagt neder. Het gezelschap verstrooit zig, en Philas, alleen gelaaten, haalt de Waardin door eene aanzienlyke gist over, om hem de deur te ontsluiten, waarop hy, van alle zyden kragtig aangedaan t' huiswaards vliegt. - De Opsteller deezer Briefwisselinge, die, met en na het sterfgeval van Alcindor, verscheiden leerzaame trekken in zyn Tafereel gevoegd heeft, vestigt, by dit laatste voorval, onze oplettendheid wel byzonder op het ten hoogste bestraffingwaardige wangedrag veeler jongelingen op de Hooge Schoolen; waar tegen hy braave | |
[pagina 35]
| |
jongelingen waarschouwt; het welk hem tevens noopt de Ouders op te wekken, om der Jeugd, eer zy ter Hooger Schoole gaat, de diepste indrukzels van aller Godsdienstige verpligting in te prenten. - Hier benevens stelt hy het ongelukkig verval van Araminte der schoone Kunne ten leerryken spiegel voor oogen; en meldt ons verder, hoe de edeldenkende Philas, in de hoop van Araminte voor verdere onheilen te behoeden, eene voordeelige schikking voor haar maakt, welke zy, onder de ernstigste betuiging van een oprecht berouw, met de gevoeligste dankbaarheid aanneemt. - Dit gedrag van Philas en 't berouw van Araminte leveren een treffend Tafereel; en by die gelegenheid verledigt zig onze Schryver, ter aanpryzinge van 't stichten van Gebouwen, waar in ouderlooze en met schatten schaars bedeelde Maagden, wier Eer in dien staat eene weerelooze Wees is, veilig geborgen zouden kunnen worden; en na deezen uitstap keert hy weder tot Philas. Philas zet zyne Studien voort, en ontlast zyn nu somber geworden geest, by tyd en wylen, door de beoefening der Dichtkunde, inzonderheid in 't maaken van Treurdichten, en 't opstellen van Godvrugtige bespiegelingen. Midlerwyl wordt zyn hart door 't vuur der kuische Min verwarmd; de braave Zaluca is het voorwerp zyner Liefde; by eene gunstige gelegenheid verklaart hy zig, zet zynen minnenhandel voort, en eerlang zien Philas en Zaluca zig, in een ter wederzyde aangenaam vooruitzigt, door den tederen Huwelyksband vereenigd. - By de uitwerking van dit Tafereel schetst men ons eene beminlyke Maagd, gevallig in haar uiterlyk voorkomen, en bovenal agtenswaardig wegens haare Zielsgesteltenis; en te gelyk worden de pligten van Gelieven in die omstandigheden kortlyk ontvouwt: waarop de Autheur deeze zyne bespiegelingen der Jeugd doet eindigen, met eene waarschouwende lesse, om haare Eerzugt en edelmoedige Goedaartigheid, door Voorzigtigheid en Godsvrugt, naar den eisch te bestuuren. Het aangenaame genoegen, waarmede wy deeze Bespiegelingen geleezen hebben, heeft ons uitgelokt, om derzelver beloop wat breeder te ontvouwen, dan wy ons eerst voorgesteld hadden; het welk ons, by mangel van ruimte, wederhoudt 'er nog een byzonder staal uit mede te deelen: doch men kan uit het bygebragte genoegzaam afneemen, dat de hier ten toon gespreide Tafereelen, in veelerleie opzigten, hunne leezaame aanvalligheid hebben. |
|