| |
| |
| |
De Voorrechten van het Christendom, de middelen, ter zyner oprichting gebeezigd, overwaardig. In eene Verhandeling, door A. Deken. In 's Gravenhage, by J. van Cleef, 1787. Behalven het Voorwerk, 142 bladz. In gr. octavo.
Het gewigt der vraegswyze tegenwerpinge van 't Ongeloof, ‘zyn de Voorrechten van het Christendom de verbaazende en ontzachlyke middelen, ter zyner oprichtinge gebeezigd, wel waerdig? Wat toch heeft de Christen boven den eerbiedigen Belyder en Belever van den Joodschen of Natuurlyken Godsdienst vooruit?’ heeft Mejuffrouw Deken genoopt, om dit onderwerp te behandelen, en deze tegenwerping te beantwoorden; wel byzonder met oogmerk, om eenvoudige Christenen, die, schoon niet gevat op afgetrokken, diepzinnige en ingewikkelde redeneeringen, echter lezen en denken, voor knellende en kwellende twyfelingen, omtrent enen Godsdienst, wiens troostgronden zy zo zeer behoeven, te bewaren. En in de uitvoering hier van is zy, door een bondigen, duidelyken en gereedlyk na te ganen redeneertrant, zo wel geslaegd, dat de lezing van dit haer Geschrift ene algemene aenpryzing verdiene. - In de eerste plaetze tracht zy de middelen, welken door God gebezigd zyn, ter oprichting van het Christendom, in derzelver gewigt en kracht voor te stellen, en te doen zien, dat dezelven inderdaad menigvuldig en ontzettend, groot en veel beloovend zyn. Hier toe brengt zy de volgende.
‘1. |
De Voorzeggingen. |
2. |
De wondere geboorte des Instellers van onzen Godsdienst. |
3. |
De wonderen, by en na zyne geboorte, ten zynen behoeve, door de Almacht gewrocht. |
4. |
De wonderen, door Hemzelven, in zyne omwandeling op Aarde, verricht. |
5. |
Zyn Dood, benevens alle de Wonderwerken, na den zelven voorgevallen, byzonder zyne Opwekking en Hemelvaart. |
6. |
En eindelyk. Alle de Wonderwerken, door zyne Apostelen en de eerste Verkondigers zyner Leere verricht, na het ontvangen van den Heiligen Geest, op den Pinksterdag.’ |
| |
| |
Na het ontvouwen dezer middelen, legt Mejuffrouw Deken het 'er op toe, om ter bepaelder beantwoordinge te toonen, dat het voordeel, 't welk de Christelyke Godsdienst der Waereld heeft aengebragt, deze middelen overwaerdig is. En zulks doet zy zien, door
‘1. |
De noodzaaklykheid deezer middelen, tot derzelver bedoelde eindens, uit de Geschiedenis der Menschheid, en dus van voren, aan te toonen. |
2. |
Van achteren, uit de gevolgen, die de Christelyke Godsdienst op der menschen zedelykheid en geluk gehad heeft. |
3. |
En eindelyk uit eene zeer gewigtige byzonderheid, die den Christelyken Godsdienst caracteriseert:’ te weten dat dezelve het laetste middel was, 't welk de Godlyke Wysheid voor vrywerkende Wezens uitgedacht, en door zyne Almagt daer gesteld had: waer over onze geagte Schryfster, na zich alvoorens van de gelykenis van een Geneesheer bediend te hebben, verder aldus uitlaet. |
‘Die deezen Geneesmeester verwierp, die zyne aangeboodene Geneesmiddelen versmaadde, was geheel reddeloos, by zichzelven veroordeeld, verlooren, en wel voor eeuwig.
Wie den Zoon verwierp, verwierp den Vader, en van wien zou de arme Mensch geholpen kunnen worden, die de hulp van zynen Schepper zelven versmaadde? Die in den Zoon geloofde, zou het Eeuwige Leeven hebben, maar die den Zoon ongehoorzaam was, op dien zouden de Goddelyke straffen rusten. Voor hen, die het Bloed des Eeuwigen Testaments onrein achten; voor hen, die eene Goddelyke Leer verachten, waarin de Eeuwige Wetten van recht en billykheid vervat waren, en welker waarheid de Leeraar met zyn Dood bekrachtigd, met zyn Bloed verzegeld had, bleef geen slagtoffer meer over voor hunne zonden; zulk een kon op geen nieuwe Openbaaring, waar in vergeeving van zonden, op voorwaarde van bekeering, wierd aangebooden, en welker Goddelykheid de Insteller weder met zyn Bloed bevestigen zoude, verwachten; want 'er was in den ganschen Hemel geen andere Naam, waar door de menschen zalig konden worden, dan de Naam van Jezus, vermids God geen duidelyker voorschrift van Leven, geen krachtiger verzekering
| |
| |
van Genade, geen klaarer toezegging van Hulp, geen krachtdaadiger ondersteuning in het Goede, geene zeekerer verwachting van eeuwige Belooning, aan vrywerkende Weezens kon geeven, dan Hy, in Christus, der Waereld geschonken had.
Zy, aan wien de Leer van Christus niet gepredikt was, die door deeze opgang uit der hoogte nog niet bezogt waren, waren ook nog niet veroordeeld. Zy hadden nog niet alles ontvangen; alle hulpmiddelen waren nog niet aan hun beproefd; schoon zy ook andere minder volkoomen middelen verwaarloosd hadden. God kan aan hunnen Wyngaard nog iets meer doen. Na dat zy alle mindere en meerdere Dienstknechten des Allerhoogsten versmaad, vervolgd en gedood hadden, was 'er nog mooglykheid, nog hoop zelf, dat zy, ten minste, zynen Zoon ontzien, mooglyk hooren, mooglyk gehoorzaamen zouden. Het grootste, laatste, uiterste middel bleef hen nog overig. Maar die harten, in welken het zaad des Euangeliums gestrooid is, waarin al de vruchtbaarmaakende regen der Euangelische drangredenen meenigvuldigmaal is ingedrongen, doch gelyk zyn aan eene aarde, die niets dan Doornen en Distelen draagt, zyn onherstelbaar bedorven, zyn verwerpelyk, naby de vervloeking, en hun verderf nadert. - Daar nu, van het aanneemen, of verwerpen van Jezus en zyn Euangelium het volmaaktste geluk en uiterste verderf van redelyke, gevoelige en tot onsterflykheid geschikte Wezens afhing, daar het belang, het allergewichtigst belang van zo veele duizenden, voor eene onoverzienbaare Eeuwigheid, gevormde redelyke Bewooners van onze Waereld, als door de Christelyke Openbaaring verlicht zouden worden, eeniglyk afhing van het Geloof in Christus, als Gods Zoon, hun Hervormer en Zaligmaaker, en het gehoorzaamen van zyne Wetten, kon daar de goedertierene Vader van alle zyne redelyke Schepselen wel ooit te vroeg deezen grooten Medicynmeester ter ziele aanwyzen? wel ooit te duidelyk aanwyzen? Kon Hy wel te veel voorbereidingen maaken, om deezen Zielarts te ontvangen? Zyn niet alle middelen, die de Vader der Weezens gebruikt heeft, tot de koomst van 's Waerelds laatsten Profeet, grootsten Afgezant en Zaligmaaker, door deeze gewichtige beschouwing, volkoomen gerechtvaardigd? Wat zegge ik? gerechtvaardigd!
Ieder, die geenen lust gevoelt, om, door hoogmoed opgeblaazen, met zynen Maaker te twisten,
| |
| |
moet deeze middelen bewonderen, en met de hartelykste gevoelens van eerbied, liefde en dankbaarheid, aanbidden; en met aandoening erkennen, dat ook deeze wegen der Godheid wegen van Wysheid en Liefde zyn.’
Mejuffrouw Deken, hier mede haar beoogde volvoerd hebbende, laet verder op het voorgedragene volgen, ene ernstige opwekkende aenspraek zo aen hare wel inzonderheid bedoelde Lezers in 't algemeen, als aen de Jeugd in 't byzonder, om een daedvaerdig gebruik van 't overwoogene te maken; waerop zy dit haer Geschrift met deze betuiging ten einde brengt.
‘Mocht deeze Verhandeling, waarin ik eene der gewichtigste zwaarigheden, tegen onzen allerheiligsten Godsdienst, heb poogen uit den weg te ruimen, zwakke Christenen in hun geloof versterken! Mocht zy der Jeugd voor de verleidingen van het heerschende Ongeloof, en, daaruit voortvloeiende, losbandigheid van Zeden, bewaaren, en medewerken, om een minder beuzelachtig en meer ernstig Geslacht, van redelyke en ter onsterflykheid geschikte Weezens, te doen opstaan; dan zoude ik my verheugen in de gegronde hoope op een Vaderland van waare Christenen, het welk zyn schynbelang aan het waare - zyn eigen aan het algemeen belang, verstandig en edelmoedig opofferende, vry zou blyven van alle beroeringen, en door reine deugd en waar geluk den Ongeloovigen onbetwistbaar betoogen, dat
De Voorrechten van het Christendom de Middelen, ter zyner Oprichting gebeezigd, onverwaardig zyn.’
|
|