Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Verborgenheid, die van alle Eeuwen en Geslachten verborgen was, openbaar gemaakt, door het Euangeli. Door eenen algemeenen Menschenvriend. Uit het Engelsch vertaald, door P. van Hemert. Tweede en laatste Deel. Te Rotterdam, by de Leeuw en Krap, 1787. In groot octavo, 216 bladz.Van des Autheurs gevoelen nopens het eindelyk zalig worden aller menschen, en de gronden, waer op hy het zelve bouwt, hebben wy, by de melding van het eerste Deel, reeds enig verslag gegevenGa naar voetnoot(*). Het tweede Deel, dat wy thans onder handen hebben, behelst 's Mans | |
[pagina 11]
| |
voorstelling en beantwoording der tegenwerpingen tegen dit gevoelen; welker gewigt hy erkent, en waerom hy 't ook noodig oordeelt dezelven onderscheidenlyk na te gaen. Hy brengt ze tot het volgende: ‘1. Eene eindeloze, nimmer ophoudende ellende is, volgens het geen de Schrift leert, het deel der godlozen, aan de andere zyde van het graf. - Is dit zoo; dan kan geenzins het algeheele menschdom eindelyk gelukzalig worden. 2. Onze Zaligmaaker spreekt het wee uit over Judas, zynen verrader, zeggende Marc. XIV. 21. Het ware dien mensche goed, nimmer geboren te zyn geweest. Dit nu is volstrektlyk onbestaanbaar met eindelyke gelukzaligheid van alle menschen, of schoon het al geene genoegzaame zekerheid geeft, om eenen staat van eindeloze rampzaligheid te gelooven. 3. Lastering tegen den Heiligen Geest, word door Jesus zelven onvergeeflyk verklaard. Matth. XII. 31, 32. Marc. III. 28, 29 en Luc. XII. 10. 4. Het zal (zegt men) grootlyks tot aanmoediginge strekken van zondaren, om voort te gaan in hunne zondige levenswyze, wanneer zy hooren, dat de toekomende ellende eenmaal zal eindigen, naardien het, zo het anders mogelyk is dat ze eindigt, waar moet wezen, dat zy toch eindelyk zullen gelukzalig worden. Zy zyn naauwlyks onder behoorlyk bedwang te houden, schoon zy geleerd zyn te gelooven, dat eene eeuwige rampzaligheid het ongelukkig gevolg hunner wanbedryven en zinlyke lusten zyn zal. Tot welk eene verbazende hoogte mag men dan verwachten dat hunne godloosheid en zedenloosheid, in alle opzichten, binnen kort zullen stygeren, wanneer zy, in plaatse van deze leer als eene waarheid der schriftuur te blyven gelooven, op het gedachte zullen gebragt zyn, dat de helsche straf eene bepaalde during hebben zal, en dat zy nog eindelyk eenmaal zullen gelukkig worden?’ Zyn Eerwaerde beantwoord deze tegenwerpingen grootlyks op de gewoone wyze, en versterkt die wederlegging verder, uit den aert van zyn gevoelen, volgens het welke de zondaers in die gelukzaligheid niet zullen deelen, dan na dat zy, na 't doorloopen van een ten uitersten elendigen toestand, korter of langer, van hunne zedelyke verkeerdheid genezen, en tot ene deugdzame gesteldheid te rug gebragt zyn. - Aen dit wederleggend gedeelte, waer mede hy oordeelt zyn gevoelen volkomen bevestigd | |
[pagina 12]
| |
te hebben, hecht hy voorts ene overweging van de voortreflykheid der Euangelische Openbaringe in dat licht beschouwd; welker verwerping door de Ongeloovigen, naer zyn inzien, voornaemlyk daer aen toe te schryven is, dat die Openbaring, zelfs door hare vrienden, met betrekking tot dit en andere Leerstukken, maer al te dikwils in een verkeerd licht geplaetst word. En hier op toont hy ten slot, kortlyk, tot welk zedelyk gebruik zyne behandeling van dit onderwerp, in overtuiging goedgekeurd zynde, een ieder ten kragtigste moet opleiden. ‘Wyders heeft de Autheur hier nog bygevoegd een Aenhangzel behelzende ene verklaring van Openb. XX. 4. tot XXI. 2; welk voorstel hy, als zyn gevoelen begunstigende, dus uitbreid. Openb. XX. 4. En ik zag tronen, en hen die op dezelven zaten, en de magt om te oordeelen werd hun gegeven [En wilt gy weten, wie zy waren, die, met deze magt bekleed, op deze tronen zaten? ik zal het u naauwkeuriglyk verhaalen.] Ik zag de zielen der genen, die onthoofd waren, om het getuigenis aangaande Jesus, en om het woord van God. Ook zag ik de zielen der genen, die het beest noch deszelfs beeld hadden aangebeden, noch deszelfs teken aan hunne voorhoofden of handen ontvangen hadden; en zy allen, zoo martelaars als andere deugdzame menschen, leefden in hunne onderscheiden ligchamen, en regeerden met Kristus een tyd van duizend jaaren; zonder dat de satan, of boze menschen, onder deszelfs invloed eenigen aanslag maakten, om hunnen vrede en hunne gerustheid te verstooren. (5.) Maar de overigen der doden, te weten de godlozen, schoon van de magt des grafs bevryd, leefden en regeerden, op deze wyze met Kristus niet, dan na dat deze duizend jaren verstreken waren. Men moet wel opmerken, dat deze regeering der heiligen met Kristus in het leven de eerste opstanding van deze soort is. (6.) En gezegend en afgezonderd, of onderscheiden van de overige menschen is hy, die aan de eerste opstanding deel heeft. En dit moog ik met recht zeggen, nadien de tweede dood over de zodanigen geene macht heeft. Maar zy allen zullen Priesters van God en van Kristus zyn, en zullen met hem heerschen duizend jaaren, gelyk ik te voren heb aangemerkt. (7.) En wanneer deze duizend jaaren zullen voleindigd zyn, zal de satan, die tot dien tyd bedwongen was, ook losgelaten worden; (8.) waarna hy zal | |
[pagina 13]
| |
uitgaan naar de vier hoeken der aarde, en de volken, die daar woonen, verleiden, die dan, gelyk Gog en Magog, in de profecy van Ezechiêl, zich, in een groot aantal, zullen vergaderen, om zamen oorlog te voeren tegen de heiligen. En zy maakten zoo groot eene menigte uit, dat zy, wanneer ze uit hunne onderscheiden oorden opkwamen, zelfs de oppervlakte der aarde bedekten; (9.) en zy omringden de legerplaats van de heiligen, en omcingelden ook de geliefde stad, het nieuw Jerusalem zelve. Doch deze aanslag was ten eenemaal vruchteloos; want God vernielde en verdelgde hen, op eene schielyke en buitengewoone wyze door vuur uit den hemel; gelyk hy gedaan heeft aan den Gog en den Magog, waarvan de Profeet Ezechiël gewaagt, hoofdst. XXXVIII. 22. XXXIX. 6. (10.) En de duivel, de voorname aanstoker van deze vyandschap tegen de heiligen, en van deze wederspannigheid tegen de regeering van Kristus, werd in eenen poel van vuur en sulpher geworpen, waar het beest en de valsche profeet zyn, en zy zullen gepynigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. (11.) [Doch laat ik naauwkeuriger verslag geven van myn gezigt, ten einde gy, door het geen ik tot hiertoe heb aangevoerd, niet in de war gebragt moogt worden, en u de orde en den zamenhang der gebeurtenissen verkeerdlyk voorstellen.] Ten zelfden tyde, wanneer ik den satan zag bedwingen, [de vermelding waarvan my de orde der gebeurtenissen deed afbreken, om al, wat ik over deze zaak te zeggen had, onder een gezigtpunt voor te dragen] zag ik ook eenen luisterryken en breeden troon, en een heerlyk persoon daarin zittende: op wiens verschyninge de gedaante des hemels en der aarde geheel en al veranderde van het geen zy tegenwoordig is; en deze oude gedaante was niet meer. (12.) Toen zag ik, in myn gezigte, de doden opstaan, beiden, die van hogen en lagen rang, jongen en ouden, en zy stonden voor den troon van God, en werden geoordeeld, op eene regtvaardige en onpartydige wyze, naar dat hunne werken geweest waren, goed of kwaad. (13.) En, op dat deze vergelding volstrektlyk algemeen zyn zoude, en het algehele menschdom insluiten, zoo werden de doden, zonder eenige uitzondering of bepaling, opgewekt, het zy dat ze gestorven en begraven waren in de zee; het zy dat ze te land gestorven en in een graf begraven waren; kortom allen, die in den onzigtbaaren staat des doods geweest waren, werden we- | |
[pagina 14]
| |
derom levendig, en volgends hunne werken geoordeeld. (14.) En ingevolge van dit oordeel, moog men, in zekeren zin zeggen, dat de dood en het graf in den poel des vuurs geworpen zyn, uit hoofde van het groot aantal der genen, die daarin werklyk geworpen werden. Dit vuur zal den zoogenoemden tweeden dood veroorzaken. (15.) En verwondert u niet, dat ik zeg, dat 'er zulk een groot aantal in dit vuur zal geworpen worden; want zoo iemands naam dan niet wordt geschreven gevonden in het boek des levens des Lams, die zal in dezen vuurpoel geworpen worden. [Dit is het geen ik gezien heb dat op het oordeel volgde, in zoo verre het zelve tot het gansche menschdom opzigt heeft.] (Hoofdst. XXI. 1.) Aan den anderen kant, met opzigt op de regtvaardigen, om ook dezen, op eene wyze, welke juist met hunne werken overeenkomt, te beloonen, zag ik een nieuwen hemel en eene nieuwe aarde, door de wysheid en magt des Allerhoogsten, aanwezen ontvangen; want de tegenwoordige hemel en aarde (gelyk ik vers 11. reeds gezegd heb) waren voorby gegaan, te weten, wat derzelver uitwendigen vorm en uiterlyke gedaante belangt; en in deze nieuwe aarde was geen zee meer. (2.) En (om nu in het byzonder van den gelukzaligen en heerlyken staat der heiligen te gaan spreken) ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem nederdalende van God uit den hemel; en het zelve kwam my voor zo vol luister en cieraad te zyn, als 'er ooit, by gelegenheid van onze trouwfeesten, pleegen plaats te hebben.’ Onze Eerwaerde Schryver heldert deze zyne uitbreiding, vooral met opzicht tot het gene ene byzondere betrekking tot zyn onderwerp heeft, in enige bygevoegde aenmerkingen op, en hy oordeelt in dit bericht van ene eerste opstanding, welke ene nog latere vooronderstelt; en de melding van den tweeden dood, na welken de latere opstanding dan plaets moet hebben, te vinden, 't geen Whiston vruchtloos schynt gezogt te hebben, naemlyk een voorstel der Schriftuure, waer in geleerd wordt, dat 'er voor de verdoemden ene andere opstanding, en een andere tyd van beproeving, bestemd zy. - Maer vermoedlyk zou Whiston een beslissender voorstel, dan uit ene duistere plaets in 't boek der Openbaringe, begeerd hebben! |
|