Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 629]
| |
toegepast, als die van Zwaluw, gegeeven aan een klein Geslacht Visschende Vogels, die naar onze Zwaluwen gelyken, door hunne lange Vleugelen, en gevorkten Staart, en die, door hun geduurig vliegen boven de oppervlakte der wateren, zeer gelyken naar de Land-Zwaluwen, in onze velden en rondsom onze wooningen scheerende: niet min vlug, en even zeer omzwervende, dryven de Zee-Zwaluwen met snelle vleugelen boven de wateren, en pikken, onder 't vliegen, de kleine Vischjes, die zich aan de oppervlakte bevinden, gelyk de Land-Zwaluwen de in de lugt zwervende Insecten: deeze overeenkomsten, in gestalte en natuurlyke geaartheden, heeft hun, met eenigen grond, den naam van Zee-Zwaluwen doen krygen. By de Franschen heeten zy Hirondelles de Mer, by de Engelschen, See-swallows, by de Duitschers, See-SchwalbesGa naar voetnoot(*). Zy draagen deezen naam, ondanks de weezenlyke verschillendheden in het maakzel van den Bek, in de gedaante der Pooten, welke, by de Zee-Zwaluwen, voorzien zyn van kleine vliezen, tusschen de Vingeren weggetrokken, die hun tot zwemmen niet te stade komen: want het schynt, dat de Natuur aan deeze Vogelen alleen de kragt der vleugelen geschonken heeft, die zeer lang en ingekeept zyn, gelyk die onzer Land-Zwaluwen; zy bedienen 'er zich even zo van om te dryven, te wenden, in de lugt zich op te heffen, te duiken, duizenderlei keeren en wendingen maakende, naar dat de grilligheid, of het vooruitzigt op een te behaalen prooi, hun koers regelt; zy vatten dien niet dan in de vlugt, of door zich een oogenblik op het water te zetten, zonder door zwemmen denzelven te agterhaalen: want zy hebben geen zin in 't zwemmen, schoon hunne halfgevliesde Pooten schynen aan te duiden, dat zy het met gemak zouden kunnen doen; doorgaans onthouden zy zich aan de Zeestranden, ook aan Meiren en groote Rivieren. Onder het vliegen slaan de Zee-Zwaluwen een zwaar, scherp en doordringend geluid: bovenal wanneer zy, by stil weer, zich in de lugt tot een groote hoogte verheffen, of in het Voorjaar byeen verzamelen tot het doen van een | |
[pagina 630]
| |
verren tocht, doch inzonderheid wanneer zy zullen broeden: want dan zyn ze onrustiger en schreeuwender dan ooit; onophoudelyk herhaalen zy hunne beweegingen, en hun geschreeuw: en daar zy zich altoos in zeer grooten getale byeen bevinden, kan men, zonder door 't geschreeuw verdoofd te worden, de plaats, op welke zy broeden of jongen voeden, niet genaaken. By benden komen ze, met het begin van May, op de Zeekusten van Frankryk; de meesten blyven 'er, en verlaaten de stranden niet; andere trekken verder, zoeken de Meiren en groote Poelen op, de Rivieren langs gaande. Overal leeven zy van kleinen visch, en zomtyds neemen zy in de lugt zweevende Insecten beet; het schieten van vuurwapenen vervaart hun niet. Dit teken van gevaar, wel verre van ze te verwyderen, schynt hun aan te lokken: want, op het oogenblik dat een Jaager een Zee-Zwaluw schiet uit den hoop, vervoegen zich de andere, troepswyze, rondsom hun geschooten makker, en vallen met hem op het water neer. Men heeft ook waargenomen, dat de Land-Zwaluwen zomtyds op het schieten afkomen, of ten minsten dat zy 'er niet genoegzaam door afgeschrikt worden om verre weg te vliegen: zou dit niet ontstaan uit een blind vertrouwen? Deeze Vogels, onophoudelyk gewoon snel te vliegen, zyn min onderweezen, dan die op het land loopen, of in 't geboomte woonen; zy hebben niet geleerd, gelyk deezen, ons waar te neemen, ons te kennen, en hun gevaarlyksten vyand te ontvlugten. Voor het overige verschillen de Pooten van de Zee-Zwaluwen niet van die der Land-Zwaluwen, dan daar in, dat ze half gevliesd zyn: want ze zyn desgelyks zeer kort, zeer klein, en bykans onbekwaam om te loopen; de scherpgepunte Nagelen, die de vingeren wapenen, schynen even min noodig voor de Zee- als voor de Land-Zwaluwen: dewyl ze beiden den prooi met den bek bemagtigen. De Bek der Zee-Zwaluwen is recht, scherp aan de punt, dun, ongetand, plat aan de zyden. De Vleugels zyn zo lang, dat de Vogel, in rust zittende, 'er mede verlegen schynt, en in de lugt zich een geheel gevleugeld weezen vertoont; maar, indien dit groot vermogen van vliegen de Zee-Zwaluw tot een Vogel der Lugt maakt, hy is in andere hoedanigheden een volslaagen Watervogel: want, behalven het vlies tusschen de vingeren, heeft hy, gelyk bykans alle Watervogels, een klein gedeelte der schenkelen van pluimen ontbloot, en het lyf voorzien van digt dons. | |
[pagina 631]
| |
Dit Gezin van Zee-Zwaluwen bestaat uit veele soorten, waar van het meerendeel de Zee oversteekt, en de Zeestranden bevolkt. Men vindt ze, van de Zeeën, Rivieren en Meiren in 't Noorden, tot de wyde waterplassen van den Zuider Oceaan, en ontmoet ze in bykans alle tusschenbeide liggende Gewesten. De grootste Zee-Zwaluw, die zich op de kusten van Europa vertoont, in 't Zweedsch, Taerna, in 't Poolsch, Jaskola Morska of Kulig-morski, in 't Yslandsch, Therre, in 't Laplandsch, Zhierrek, in 't Groenlandsch, Emerkotulak, in 't Zwitschers, Schirring, en in 't Fransch, Pierre Garin, geheeten wordt, is dertien duimen hoog, van 't einde des Beks tot de Nagelen gemeeten, bykans zestien tot het einde van den Staart, en heeft omtrent twee voeten vlugts; zyn fyn en teder maakzel, het aartig grys van zyn mantel, het schoon wit van 't geheele voorlyf, en een zwart kalotje op den Kop, geeven, met den rooden Bek en Pooten, een bevallig voorkomen aan deezen Vogel. Met de komst van het Voorjaar, naderen deeze Vogels, in groote menigte, de Fransche Zeekusten, zy verdeelen zich in benden, eenige gaan landwaards in, als in Orleans, Lotharingen, en den Elsas, misschien verder den loop der Rivieren volgende, om zich aan de Meiren en groote Poelen te onthouden; maar het gros blyft op de kusten, en begeeft zich verre in zee. De Heer ray heeft waargenomen, dat men ze gewoonlyk in menigte vindt, op vyftig mylen afstands van de westkust van Engeland, dat men, in 't overvaaren, ze aantreft in de geheele tusschenwydte tot Madera; dat eindelyk die groote menigte zich schynt te verzamelen om te nestelen op de Salvages, kleine onbewoonde Eilanden, niet verre van de Canarische gelegen. De Heer baillon, die deeze Vogels uitvoerig beschreeven heeft, en wiens aantekeningen ik meerendeels zal overneemen, stelt ze ons voor als vlugge Vogels, stoute en welafgerigte Visschers. Zy duiken in zee na den Visch, dien zy begluurd hebben; naa het duiken vliegen zy op, en dikwyls tot dezelfde hoogte uit welke zy nederschooten; de gevangen Visch is bykans zo schielyk verteerd als gevangen; weshalven zy, ryklyk geëeten hebbende, naa verloop van twee of drie nuren, op nieuw te gast gaan; menigmaal ontstaan 'er gevegten om den prooi; zy slikken Visschen door, van die grootte, dat de staart de bek uit- | |
[pagina 632]
| |
steekt. De Zee-Zwaluwen, die men vangt en zomtyds in de tuinen houdtGa naar voetnoot(*), weigeren geen vleesch te eeten; doch in den staat der vryheid schynen zy het niet aan te raaken. In de eerste dagen van May, de tyd der aankomst deezer Vogelen, paaren zy; elk Wyfje legt, in een klein gaatje, op het bloote zand, twee of drie zeer groote eijeren, naar evenredigheid van den Vogel: de plaats in 't zand, welke zy tot het nest verkiezen, is altoos beschut tegen den Noordenwind, en onder een kleine zandhoogte; als men de nesten nadert, komen de Vader en Moeder uit de lugt toeschieten, en naderen, onder een groot getier, 't welk onrust en gramschap aanduidt. Alle de eijeren zyn niet van dezelfde kleur, eenige bruin, zommige graauw, andere bykans groenagtig; waarschynlyk zyn de laatstgemelde van jonge Paaren: want ze zyn iets kleinder, en men weet, dat, by alle Vogels, die gekleurde Eijeren leggen, die der Oudsten het sterkst gekleurd, een weinig grooter, en min gepunt zyn dan die der Jongen, bovenal in de eerste legzels. Het Wyfje broedt alleen 's nagts, en over dag als het regent; op alle andere tyden laat zy de Eijeren aan de warmte der zonne over. Wanneer het Voorjaar schoon is, en bovenal wanneer de Zee-Zwaluwen in een warmen tyd hebben beginnen te nestelen, komen de drie eijeren, die doorgaans het legzel uitmaaken, in drie agtereenvolgende dagen uit. Het eerst gelegde Ey gaat het tweede één dag voor, dit desgelyks het derde, omdat de ontwikkeling van het Vrugtbeginzel, welke begint op het oogenblik dat het broeden aanvangt, in de twee andere verhaast is door de warmte der zonne op het zand. Indien het regenagtig weêr, of de lugt slegts bewolkt geweest is, naa het leggen, heeft dit geen plaats, en de Eijeren komen te gelyk uit: men heeft soortgelyke waarneemingen gedaan op de Eijeren van andere Vogels, en heeft reden om te gelooven, dat zulks plaats | |
[pagina 633]
| |
heeft omtrent alle Vogels, die op het bloote strand Eijeren leggen. De jonge Zee-Zwaluwen komen uit den dop met een dik dons, bleek graauw op den Kop en Rug, doorzaaid met eenige zwarte vlekken; zy kruipen, en verlaaten het nest zo ras ze gebooren zyn; het Mannetje en Wyfje brengen ze kleine stukjes visch. Het Wyfje, met den avond, wederkeerende om de nog ongekipte Eijeren te broeden, verschuilen de pasgeboorenen zich onder haare vleugels; deeze moederlyke zorg duurt maar weinig dagen; de jongen vervoegen zich 's nagts byeen, en kruipen digt by elkanderen; welhaast heeft de Vader of Moeder niet noodig ze uit den Bek te voeden; maar laaten, zonder telkens, gelyk in den eersten tyd, op den grond neder te stryken, stukjes visch vallen, dus zy zelve de kost moeten opneemen. Jongen, reeds vreetgraag, vegten en betwisten elkander de stukjes, onder een groot geschreeuw. Ondertusschen laaten de Ouden niet af, uit den hooge voor hun te waaken; een schreeuw, dien zy geeven, in 't nederstryken, ontdekt hun 't onraad, en op 't oogenblik blyven de Jongen onbeweeglyk op 't strand; moeilyk zou het vallen, dezelve te ontdekken, indien het geschreeuw van 't Wyfje niet hielp om ze te vinden; zy vlugten niet weg, en men vat ze met de hand op, als steentjes. Meet dan zes weeken loopt het aan, eer zy, naa gekipt te zyn, kunnen vliegen: dewyl al die tyd noodig is tot het uitgroeijen der lange vleugelen; in dit opzigt gelyk staande met de Land-Zwaluwen, die langer tyd in 't nest blyven, dan alle andere Vogeltjes -van dezelfde grootte, en 'er beter gevederd uitkomen: de eerste vederen der Zee-Zwaluwen zyn bleek graauw op den Kop, den Rug en de Vleugelen; de kleurverscheidenheid ziet men niet, voor zy eens geruid hebben; doch de Jongen en Ouden hebben alle dezelfde Pluimadie als ze in het Voorjaar wederkomen. De tyd, op welken zy van de Picardysche Kust vertrekken, is in 't midden van Augustus, en heb ik in 't jaar MDCCLXXIX waargenomen, dat zy zich van een Noord - Oosten Wind bedienden. De Kleine Zee-Zwaluw, dus ook by de Engelschen en Duitschers geheeten, en omstreeks Straatsburg, met den naam van Fischerlin bestempeld, gelykt zo zeer op de voorbeschreevene, dat men ze niet van elkander zou onderscheiden, had 'er geen zeer in 't oog loopend en bestendig verschil in grootte plaats tusschen deeze twee soorten: zyn- | |
[pagina 634]
| |
de deeze niet grooter dan een Leeuwrik: maar hy is even zeer een schreeuwende en omzwervende Vogel, doch weigert niet in een gevangen staat te leeven. Zy onthouden zich, gelyk de Groote, aan de Stranden, op de Meiren en Rivieren van Frankryk, en vertrekken met het aannaderen van den Winter. Eene derde soort van Zee-Zwaluwen is 'er, door klein Kirsmeeuw, en by de Franschen Guisette, geheeten. De witte Pluimadie van deezen Vogel, onder aan 't Lyf, wordt bevallig afgewisseld, door het zwart aan den Kop, het bruin met roodagtige vlakjes op den Rug, en het zagt-graauw met wit geboord op de vleugelen. In grootte, komt dezelve tusschen de twee gemelde zoorten in, doch verschilt 'er veel van in aart en leevenswyze. De Heer baillon vergelykt deeze Zee-Zwaluwen met de Groote, en zegt 'er van, dat zy, gelyk deezen, niet gewoon zyn, de spys in zee te zoeken, en eer voor Insecten dan Vischeetende Vogels gehouden moeten worden. - Zy maaken dat lastig geschreeuw niet. - Zy leggen de Eijeren niet op 't bloote zand; maar zoeken in een moeras een boschje kruid, of eene hoogte van aarde, waar op zy eenige drooge planten brengen, tot een nest; doorgaans leggen zy drie Eijeren. - Zeventien dagen lang broeden zy, en alle de Eijeren komen denzelfden dag uit. De Jongen kunnen niet vliegen, dan naa dat ze een maand oud zyn, nogthans trekken zy met de Ouden vroegtydig op, en dikwyls vóór de Groote Zee-Zwaluwen; men ziet ze in den trektyd langs de Seine en de Loire vliegen. Voor 't overige hebben zy, in de vlugt en beweegingen, alle overeenkomst met de Groote. 'Er is een vierde zoort van Zee-Zwaluwen. In 't Hoogduitsch Schwartzer Mew of Kleine Schwartse See-Schwalbe, en te Straatsburg Mey- vogel geheeten. In Picardye noemt men hem Guisette Noire, ook draagt hy in 't Fransch den naam van Epouventail, welke waarschynlyk hem gegeeven wordt wegens de donker-aschgraauwe kleur van Kop, Hals en Lyf; de Vleugels alleen zyn zagt graauw, 't algemeen livery der Zee-Zwaluwen; in grootte, komt deeze met de laatstbeschreevene overeen; de Bek is zwart, de kleine Pooten zyn donker rood; het Mannetje is te onderkennen aan een witte plek, onder een roode. Deeze Vogels hebben niets sombers dan de Pluimadie; ze zyn zeer vrolyk, en maaken, gelyk de andere Zee-Zwaluwen, duizend en duizend wendingen in de lugt. Ge- | |
[pagina 635]
| |
lyk de laatstgemelden, nestelen zy in 't riet der moerassen, leggen drie of vier eijeren, vuil groen, met zwarte vlekken, die in 't midden een streep vormen: zy maaken mede jagt op gevleugelde Insecten. |
|