Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 609]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Redenvoering over de overeenstemming der godlyke volmaaktheden.(Uit het Engelsch van den Eerw. Heere william west.)
god is een licht, en 'er is gansch geene duisternis in Hem. 1 joan. 1:5.
(Vervolg en Slot van bladz. 572.)
In de II plaats mogen wy het woord Licht aanmerken als slaande op de Zuiverheid en Heiligheid van god, waar door wy verstaan dat beginzel in de Godlyke Natuure, waar uit alle Wetten van Heiligheid en Waarheid, van Reinheid en Regtvaardigheid, onmiddelyk voortvloeijen. Of, met andere woorden, het onmiddelyk, beginzel van dat Zedelyk Bestuur, 't welk god oefent over alle redelyke en verstandige Schepzelen, in Hemel en op Aarde; zich vertoonende in het vaststellen van zodanige Wetten, die alle wyze, billyke en goede Weezens noodwendig hoogst moeten goedkeuren. - Om de voeglykheid van het woord Licht, volgens het Schriftuurlyk gebruik, in deezen zin, aan te wyzen, hebbe men op te merken, dat zy, die hun Gedrag naar de Wetten van god inrigten, Kinderen des Lichts, en Kinderen des daags, genoemd worden; terwyl de werken des Ongehoorzaamen, of die zich tegen de Wetten van god aankanten, werken der Duisternisse heeten. In de daad, Zuiverheid, Witheid en Licht, worden, in 't algemeen gebruik, zo wel als in de Heilige Bladeren, dikwyls voor wisselwoorden gebezigd. Zuivere en Witte Kleederen duiden Onschuld aan, god word gezegd, zich met het licht als met een kleed te bedekkenGa naar voetnoot(*), en heerlyk te zyn in HeiligheidGa naar voetnoot(†). Deeze, derhalven, schoon ze figuurlyke uitdrukkingen en | |
[pagina 610]
| |
geenzins letterlyk te verstaan zyn, vertoonen ons, nogthans, gewigtige zaaken, naamlyk, dat Regtvaardigheid en Waarheid, in 't byzonder, de voorwerpen zyn van het welgevallen, de goedkeuring en hoogagting des Allerhoogsten, - dat hy de onveranderlyke en eeuwige Beschermer is van allen, die standvastig de zaak der Deugd aankleeven, - dat hy hun met de uitsteekendste kenmerken zyner gunste zal bekroonen, - en, integendeel, allen, die zich tegen de belangen des waaren Godsdiensts en der Deugd onder het Menschdom aankanten, strenglyk zal straffen. - Hoe zeer ook Lieden, aan Ondeugden verslaafd, of verblind door vooroordeelen, gods Zedelyk Bestuur der wereld niet gelooven, of versmaaden, - voor lieden van beter verstand, en beter hart, die vryer zyn van vooroordeel en openstaander voor overtuiging, zyn de blykbaarheden van zulk een Bestuur zo sterk en klaar als het Licht. Indien men het Geweeten toelaat zyn eigen en egte taal te spreeken, zal het zelve het Zedelyk Bestuur van god erkennen, als mede de zuiverheid en regtmaatigheid, de billykheid en goedheid dier Wetten, waar door het onderschraagd wordt, byzonder zo als dezelve ons in het Euangelie van jesus christus worden voorgeschreeven. De kragt van 't welke, als een stelzel van Wetten aangemerkt, vergeleeken wordt by den Dageraad, het Morgenlicht, en de Zon, niet zo zeer uit hoofde van de nieuwe Onderrigting, welke het geeft, als om de zuiverheid en opregtheid, daar in aangepreezen; die 's Menschen Character 't meest opluistert, verciert, en het eene meerdere gelykvormigheid met het Character van god opheft, 't welk volkomen Licht is. - Ten deezen aanziene zyn wy in staat, om naar god te gelyken, in eenen veel hooger graad, dan wy gode in het stuk van Kennisse gelykvormig kunnen worden: want onze Kennisse zal altoos een groot inmengzel hebben van Onkunde en Duisternis; maar, indien wy bestendig de Wetten aankleeven, welke god ons heeft voorgeschreeven, zal ten eenigen tyde onze Zuiverheid en Deugd tot zulk een trap van volmaaktheid opklimmen, dat ze geheel gezuiverd is van allen inmengzel van onreinheid en ondeugd; en, schoon wy op deeze wereld dat toppunt niet kunnen bereiken, is het onze onvermydelyke pligt, en ons waar belang, daar na te streeven. - En dit is de Zielbeterende Leer, welke wy moeten ontleenen uit het tegenwoordig onderwerp onzer Verhandelinge. De Heiligheid van god, welke wy | |
[pagina 611]
| |
mogen aanmerken als een der onwrikbaare pylaaren van zyne Gelukzaligheid, of, misschien eigenaartiger, als een der onuitputbaare bronnen, waar uit dezelve ontspringt. Wat, wat kan een ryker welbron van genot zyn voor eenig Redelyk Weezen, dan eene overtuigde goedkeuring van die Wetten, welke de duidelykste en sterkste strekking hebben, om de orde en eenstemmigheid der Zedelyke wereld te bewaaren, en alle de Inwoonders van Hemel en Aarde onuitspreekelyk gelukkig te maaken. - Dit is de zekere en onbetwistbaare strekking van alle Wetten van Regtvaardigheid en Waarheid. Dewyl dit, derhalven, het Character is van den grooten en aanbidlyken god, kunnen wy, met geene mogelykheid, een sterker beweegreden hebben, om deeze gesteltenisse in onze harten aan te kweeken, onze aandagt en overweeging te wenden op het beschouwen van de schoonheid en voortreflykheid, en het bespiegelen van de gelukkige gevolgen, aan gods Wetten verbonden, ons dermaate daar aan te gewennen, dat wy vervuld worden met eene opregte en hartlyke liefde, tot deeze, boven alle beschryving beminnelyke, voorwerpen. - 't Is genoeglyk en aangenaam, het Licht en de heerlykheid der Zonne te aanschouwen, die, door gods beschikking, haare vriendlyke straalen op de aarde en derzelver Inwoonderen verspreidt. Maar het verschaft een redelyker en edeler onthaal, voor 's Menschen geest, den meerderen glans en heerlykheid te beschouwen van gods Zedelyk Character, oorspronglyk ten toon gespreid in de Wetten, in onze harten ingeschreeven, met zo veel schoonheids en verscheidenheids te rug gekaatst, door alle de Characters, onder onze Medeschepzelen, waar in wy eene gelykvormigheid met god ontdekken. Wy zyn zo natuurlyk geschikt, om genoegen te scheppen uit zulk eene beschouwing, als uit de schoonheden van de stoflyke wereld, en hoe meer wy onze Zielsgesteltenisse verbeteren, door de betragtingen van de Zedelyke Uitmuntenheden der Godlyke Characters, hoe meer wy het Zedelyk Licht en schoonheid van gods Schepping zullen doen toeneemen, door die geschiktheden te verkrygen, en die hebbelykheden te versterken, waar in de hoogste voortreflykheid der menschlyke Natuure bestaat, en waar uit onze grootste en weezenlykste voldoeningen voortvloeijen. - Zulks zal gereedlyk erkend worden door allen, die opmerken, dat, indien eenig genot aanloopt tegen de regelen van Heiligheid en Regtheid, het onbestaan- | |
[pagina 612]
| |
baar is met onzen pligt jegens god: 't geen men moet erkennen, dat ter aanmerkelyke vermindering strekt van het genot zelve, en het, in zommige gevallen, geheel moet wegneemen. 't Zelfde is waar, ten opzigte van genietingen, welke aanloopen tegen die onzer Medeschepzelen; ja, laat ik 'er vry nevens voegen, dat alle de tegenwoordige genietingen, die strekken om ons toekomend Heil te verwoesten, of te verminderen, uit kragte deezer overweeginge, zeer veel verliezen. De zoodanige, derhalven, die de bestendigste en voldoenste zyn, moeten van dien aart weezen, dat ze geheel bestaanbaar zyn met onzen pligt jegens god, met onze betrekkingen tot het Menschdom, en met onze regtmaatige inzigten tot ons welweezen in deeze en de toekomende wereld. Ten dien einde moeten ze geheel bestuurd en geregeld worden, door die Wetten, welk de driemaal Heilige ons ter beste regelmaate gegeeven heeft. De overweeging, dat wy dit met de daad volbrengen, zal ons stoffe opleveren tot eene weltevredenheid over onszelven, waar by niets kan haalen. Allen, die Geluk zoeken, met eene geheele versmaading van de Godlyke Wetten, zoeken 't geen zy nimmer kunnen vinden. Niemand onzer, in de daad, kan een zuiver en onvermengd Geluk in dit leeven verwerven, uit hoofde van de veelvuldige onaangenaame omstandigheden, welke 't zelve onvermydelyk vergezellen; doch wy kunnen zeker zodanige Characters verkrygen en bewaaren, als ten noodwendigen grondslage dienen van daadlyk genot, een toeneemende voorraad van voldoening en troost, die ons 't meest van alles ondersteunt en opbeurt, onder alle de teleurstellingen en beproevingen in deezen voorbygaanden staat van stoorenis en ongeneugte; en allerkragtigtst voorbereidt tot een volmaakt en onafgebrooken Geluk hier namaals. In de III plaats, mogen wy het woord Licht betreklyk maaken op de Godlyke Goedheid; uit hoofde van het groot en verheeven vermaak, 't welk de beschouwing daar van aan 's Menschen geest schenkt. - Bovendien mogen wy aanmerken, dat, in de Heilige Bladeren, het Licht van Gods aanschyn, doorgaans, zyn gunstig opzigt aanduidt, en het bezef daar van komt steeds voor als een beginzel van blydschap. Welgelukzalig is het volk, 't welk het geklank kent, ô Heere! zy zullen in het licht uws Aanschyns wandelen.Ga naar voetnoot(§) Verzadiging van vreugde is by uw aangezigte,Ga naar voetnoot(‡) | |
[pagina 613]
| |
en wederom, het Licht is voor den Regtvaardigen gezaaid, en Vrolykheid voor den opregten van hartenGa naar voetnoot(**). De Goedheid van god is, buiten tegenspraake, een allerbehaagelykst en genoeglykst voorwerp, aangemerkt als het groot oorspronglyk beginzel, waar uit alle Gelukzaligheid, als uit haar eigen welbron, voortvloeit; maar derzelver wyde uitgestrektheid, en de oneindig verscheide wyzen, op welke zy zich vertoont, te beschouwen, zal zeker het gezegend werk en de bezigheid weezen eener eindelooze eeuwigheid: dewyl geen tyd toereikende is, om ons een volkomen gezigt op te leveren van een voorwerp, zo groot, zo ongemeeten, zo duurzaam. Wy zien, in de daad, 'er tegenwoordig genoeg van, om onze harten met de hoogstgaande verwondering te vervullen; doch uit het geen wy zien, kunnen wy genoeg opmaaken, en leiden wy zeer natuurlyk af, dat de volle uitgebreidheid ons oog verre ontwykt. Bepaalen wy onze aandagt alleen op onze eigene persoonlyke ondervinding van de Godlyke Goedheid, deeze zal, zelfs in die nauwbeperkte beschouwing, groot weezen. Hier roept ieder met den Psalmdichter uit: Heere! hoe kostlyk zyn my uwe gedagten, hoe magtig veel haare sommen, zou ik ze tellen, ze zyn meerder dan des zandsGa naar voetnoot(††). Elk, zelfs het kleinste gedeelte van ons Gestel, elke bekwaamheid en vermogen van Lichaam en Ziel, elke noodwendigheid en verkwikking des leevens, ons van buiten toegevoegd, elke gelegenheid tot zedelyke vordering, ja elk oogenblik dat wy bestaan, is een uitwerking van gods Goedheid, en daalt af van den Vader der Lichten. En, indien wy deeze byzonderheden uitstrekken tot het veelvuldig en ontelbaar getal onzer Medeschepzelen, die met ons op dezelfde wyze begunstigd zyn, en even zeer geschikt voor de Onsterflykheid, - en teffens denken aan een verbaazend getal, en de verscheidenheid van laagere Dieren, bekwaam gemaakt, om verscheide graaden van genoegens te smaaken, zullen wy zeker reden vinden, om te besluiten, dat de tongen van Engelen en Menschen veel te kort schieten, om de Goedheid van god te vermelden, beweezen aan zo veele en zo onderscheidene weezens, langs zo veele en onderscheidene wegen. 'Er is eene andere byzonderheid, welke in aanmerking genomen moet worden, en ons toont, dat het woord | |
[pagina 614]
| |
Licht te recht de Godlyke Goedheid figuurlyk uitdrukt, te weeten, de Vryheid, met welke dit beginzel werkt. De Goedheid van god verspreidt zich zo vry als het Licht op alle voorwerpen, in zulk een stand gesteld dat zy in staat zyn 't zelve te ontvangen. Ten deezen opzigte mag de Heere zo wel een Zon en een Schild heeten, die genade en eere zal geeven den geenen die opregt voor zyn aangezigte wandelen. God is, in de daad, voor alle zyne Schepzelen goed, gunstryk zelfs omtrent ondankbaaren en boozen: maar deezen zyn in geenen deele geschikt, om de helderste en heerlykste straalen van zyn Godlyk aangezigt te ontvangen; deeze beschynen alleen deugdzaamen en opregten van harte, bovenal dan, wanneer zy onledig zyn in de beschouwing van het aanbiddelyk groot, goed, en volheerlyk Weezen, by 't welke geene verandering is, of schaduw van omkeering. De beste Leering, welke wy kunnen haalen uit ons tegenwoordig onderwerp, in dit gezigtpunt beschouwd, is te overweegen, hoe wy de eigenaartig passende dankërkentenissen zullen doen, voor de ontelbaare gunstbetooningen, welke wy reeds van god ontvangen hebben; en hoe wy onszelven geschiktst zullen maaken, om de ruimste mededeelingen van gods Goedheid en Liefde te ontvangen. Zeker, wy leeven onder de duurste verpligting niet alleen, om hem, dag aan dag, onze lof en dankzeggingen toe te brengen; maar om alles te zeggen en te doen, wat zyne Eer onder de Menschen kan bevorderen, de beginzels van dankbaarheid aan onzen grooten Weldoender in onze harten aankweeken, en in die onzer Medeschepzelen. Dit zal een vasten grondslag leggen, tot vordering in die deugdzaame, nuttige en gelukkige gesteltenisse van ziel, welke volstrekt noodig is, om de goedkeuring der Godheid weg te draagen, en ons geschikt maakt tot die verheevene verlustiging in god, voor welke zy, die deeze gesteltenisse derven, geheel onvatbaar zyn. - Welk eene weezenlyke en Godlyke voldoening trekt een deugdzaam Man, uit de bewustheid, dat hy medewerkt tot de oogmerken van god, en zich opregt aan zynen wille overgeeft! Als hy bedenkt, dat hy geen niets-bedoelend werktuig in zyn hand is, maar een vrywillig werker, dat hy vry, van harten, en met genoegen, dezelfde oogmerken bedoelt! en welk een genoegen, welk eene blydschap, moet het hem natuurlyk schenken, dat de oogmerken, die hy zo volkomen goedkeurt, zo zeer en | |
[pagina 615]
| |
zo regtmaatig toejuicht, met de daad zulks bereikt, en, ondanks alle tegenkanting, daar gesteld worden! - Aan den anderen kant, welk eene dwaaze en ongerymde rol speelen zy, hoe zeer zyn ze vyanden van hun eigen belang, die zich aankanten tegen de inzigten der Godlyke Goedheid! want dit is het bedryf van allen, die slegtigheden bedoelen en bewerken. Wie ondeugend, onregtvaardig of boos is in eenigermaate, is in zo verre een vyand van god en Goedheid, en gevolglyk een vyand van het Menschdom en zich zelven. Ten IV. Uit het voorstel, dat god een Licht is, mogen wy natuurlyk afleiden, dat alle de Godlyke Volmaaktheden, in verband met elkander beschouwd, de grootste en schoonste Overeenstemming opleveren, waar in geene Duisternis, geene strydigheid, geene verwarring, gevonden wordt. - Ter bevestiging van deeze waarheid, geloof ik, dat, naa al het bygebragte, niet veel behoeft gezegd te worden. De eenig mogelyke tegenwerping, dunkt my, is gelegen in de strengheid der Godlyke Regtvaardigheid, in de Gewyde Bladeren de Wraak van god geheeten, in zo verre deeze strydig schynt met Goedheid. Maar hadden de Menschen ernstig en naar behooren gelet op de natuur en strekking der Godlyke Wetten, zy zouden deeze zwaarigheid nooit geopperd hebben: want de Wetten van god, met de staavingen, die dezelve aandringen, zyn baarblyklyk op de kragtdaadigste wyze ingerigt, om het algemeen goed te bevorderen; en, ingevolge hier van, kan de uitvoering deezer Wetten niet onbestaanbaar weezen met dat oogmerk, maar moeten dienen om het te bereiken. Immers geene Wetten kunnen aan alle derzelver goede en nuttige inzigten beantwoorden, zonder eene behoorelyke volvoeringe. Zo dat de Wraak van god zo verre is van onbestaanbaar te weezen met zyne Goedheid, dat zy een eigenaartig uitwerkzel daar van mag heeten: of, met andere woorden, een middel is, om de Godlyke Goedheid daadlyk te doen werken. Wy zien op deeze wereld veelen, die lyden, ingevolge van hunne dwaasheid, ondeugd en snoodheid; geen verstandig Mensch oordeelt het eene tegenwerping tegen de Goedheid van god, dat hy zulk eene orde in de zedelyke wereld vastgesteld heeft, dat de Ondeugd zodanig eene uitwerking zou hebben, terwyl de Deugd tot Geluk leidt. Waarlyk, dit is zodanig eene gesteltenis der dingen, als elk verstandig Mensch, die het beste der Stervelingen zoekt, zou | |
[pagina 616]
| |
wenschen dat stand greep. - Want, wat ook oppervlakkige denkers zich mogen verbeelden, Goedheid, zonder Regtvaardigheid, is, ten beste genomen, een zeer onvolmaakt en gebrekkig, en, in veele gevallen, een slegt en verwoestend beginzel. Maar Regtvaardigheid en Goedheid, vereenigd, leveren het volmaaktst Zedelyk Character op, en als deeze Eigenschappen onderschraagd worden door volmaakte Wysheid en Almagt, zullen zy, over 't geheel, natuurlyk en onvermydelyk alle die groote en goede uitwerkzels te wege brengen, welke de besten der Menschen verlangen. |
|