Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 598]
| |
Verhandeling over 't vermaak, 't welk de ziel, in veele gevallen, schept, uit het beschouwen van jammertooneelen. Door T. Barnes, D.D.(Overgenomen uit The Memoires of the Literary and Philosophical Society of Manchester.) Suave mari magno, turbantibus aequora ventis,
E terra alterius magnum spectare periclum
Non quia vexari quenquam est jucunda voluptas?
Sed quibus ipsi malis careas, quia cernere suave est.
lucretius.
Wanneer wy het zeggen van lucretius; boven aan dit Vertoog geplaatst, 't welk op deezen zin uitloopt: ‘'t Is genoeglyk, aan Land staande, de zukkelingen van den Zeeman, op den ongestuimen Oceaan, te aanschouwen; niet, om dat wy vermaak scheppen in eens anders Ongelegenheid; maar om dat 'er genoegen steekt in Rampen te zien, voor welken wy zelven vry zyn;’ wanneer wy, zeg ik, dit leezen, schynt het Vermaak, door hem beschreeven, en door een zo treffend tegenstellend voorbeeld opgehelderd, in den eersten opslage, van zulk eene zonderlinge en verbaazende natuur, dat eenigen met de daad, aan 't bestaan van dat Vermaak, zullen twyfelen. Doch, dat het bestaat, in het opgemelde geval, en veele andere, van gelyken aart, is eene ontwyselbaare waarheid, en het dunkt my geen nutloos, of onbehaagelyk onderwerp, den Oorsprong daar van in 's Menschen Ziel na te speuren; en teffens het Eindoogmerk, waarom die gesteltenis door den Goeddaadigen Schepper der Natuure ingeplant is, uit te vorschen. Zal ik, voert men ons veelligt te gemoete, welgevallen scheppen, in het beschouwen van een Tooneel, waarop veele myner Medeschepzelen met de jammerlykste onheilen worstelen, terwyl ik noch hun gevaar kan verminderen, noch, door myn Medelyden, iets van hunne smerte wegneemen? Voelt myn boezem, op het gezigt van eens anders wee, natuurlyk geen smert? Deel ik niet in zyne aandoeningen? En is deeze sterke en uitgezogte Aandoenlykheid door myn Maaker niet bestemd, om my tot daadlyke en onverwylde hulpbetooning aan te zetten? - | |
[pagina 599]
| |
Deeze Aandoeningen gaan gepaard met een edel Genoegen, wanneer ik, door eene vriendlyke hulp en goeddaadige medewerking, de zorgen des weenenden kan verzagten, hem voor dreigend gevaar behoeden, of zyne schreenwende nooden vervullen. Maar, in 't algemeen, vlied ik, wanneer myn Medelyden den elendigen niet kan helpen, van het jammertooneel, buiten staat, of ongenegen, om eene smerte te verduuren, niet verzagt door de aangenaame streeling van goed te doen. 't Zal onze taak zyn, ter beantwoording van deeze zwaarigheid, in de eerste plaats, de weezenlykheid deezer Aandoening te bewyzen, welker Oorzaak, in de gesteltenisse der Menschlyke Natuure, wy ons voorgesteld hebben na te speuren. De Heer addison heeft, in zyn heerlyk Vertoog, over de Vermaaken der Verbeelding, opgemerkt, ‘dat Voorwerpen, of Tooneelen, die, weezenlyk zynde, afkeer of smert verwekken, in de beschryving dikwyls schoon en aangenaam worden. Zo kan zelf een mestvaalt, door de betooveringen van dichterlyke verbeelding, vermaak en genoegen schenken. Voorwerpen van die natuur, door eene gepaste en treffende beschryving waardigheid bygezet, beschouwen wy eenigzins met dezelfde aandoening, met welke wy een gedood gedrogt zien. - Zulks, merkt hy op, is meer byzonder het geval, als de beschryving eene sterke werking in de ziel baart, en met geweld de Driften aanzet. Iemand zal zich, mogelyk, verwonderen, hoe het bykome, dat Driften, die, by alle andere gelegenheden, zeer onbehaagelyk zyn, aangenaam worden, als zy in ons ontstaan door eene eigenaartige beschryving, als Schrik, Verlegenheid, Smert, enz. Dit Vermaak ontstaat uit de bedenking, welke wy over onszelven maaken, dat wy, ze leezende, 'er geen gevaar van loopen. Wanneer wy leezen van Wonden, van Dood, en dergelyke, welt het Vermaak niet eigenlyk op uit de Smert, welke deeze droeve beschryvingen ons geeven; maar uit de heimlyke vergelyking, die wy maaken tusschen ons zelven en de Lyders. Wy zouden het zelfde soort van Vermaak niet gevoelen, wanneer wy met de daad iemand in de smerten zagen, welke wy uit de beschryving ontwaaren.’ En, nogthans, op het beginzel, door deezen bevalligen Schryver aangevoerd, zouden wy 't zelfde, ja een grooter Vermaak, moeten voelen, uit het daadlyk beschouwen van | |
[pagina 600]
| |
jammer, dan uit eenige beschryving: dewyl de vergelyking tusschen ons en den Lyder leevendiger, en, bygevolge, 't gevoel sterker zou weezenGa naar voetnoot(*). - Ik merk hier alleen op, dat de Oorsprong, waar aan hy dit Vermaak toeschryft, dezelfde is, als lucretius, in de boven aangehaalde plaats, opgeeft. Addison past het op de Beschryving, de Dichter het op de daadlyke Beschouwing van jammerlyke tooneelen, toe. In beide wordt het Vermaak verondersteld, uit Zelfzoekenheid te spruiten. Doch, in alle gevallen, waar in de zamenleevingsdriften diep deelen, gelyk hier verondersteld wordt, 't zy uit de treffende Beschryving, 't zy uit de nog treffender Beschouwing, van anderer lyden, zullen de Medelydende Aandoeningen van zich zelven, en, vóór alle bedenking, een bron van aangenaame en tedere gemoedsbeweegingen worden. Zy zullen dus de Voldoening, indien men 'er eenige gewaar wordt, enkel ontstaande uit de overweeging van onze eigene veiligheid, veredelen en verhoogen. En hoe dieper wy 'er in treeden, door het ter zyde stellen van alle denkbeelden, dat de zaak lang voorleden of fahelagtig is, hoe meer wy volkomen ons zelven vergeeten, en geheel door gevoel vermeesterd worden, ze des te sterker Aandoening baaren. Doch, daar onze volgende bespiegelingen hoofdzaaklyk zullen loopen over het Vermaak, ontleend uit daadelyke tooneelen van jammer, en niet uit louter verbeelding, verwagt men, met grond, dat wy Voorbeelden bybrengen, ten bewyze, dat zulk een Vermaak genooten wordt door Persoonen, zeer verschillend in smaak, en zeer onderscheiden in de aankweeking hunner zielsvermogens. Ik zal niet spreeken van het schriklyk Vermaak, waar mede de Wilde zyne oogen vergast, op het gezigt van de krimpingen en doodsangsten eens gefolterden Gevangenen, den laatsten leevensadem uitblaazende, onder het gevoel van alle pynen, die uitgeleerde Kunst in wreedheid kan aan- | |
[pagina 601]
| |
doen! Ook wil ik het oog myner Leezeren niet vestigen, op de bykans even woeste Zoonen van oud Rome, toen de majesteit des Romeinschen Volks, met drift en verrukking, zamenliep, om honderden van Zwaardschermers te zien, met elkander vegtende, tot dat misschien meer dan de helft op den grond uitgestrekt lag, wentelende in hun bloed, en, vol wonden, den geest geevende op de strydplaatze. - Ik zal niet reppen van de Spaansche Stierengevegten, noch van de luidschreeuwende toejuichingen des Engelschen Gemeens, rondsom hunne Medeschepzelen, in een gevegt, waarin het mogelyk is, dat eenigen der Stryderen eenen doodlyken slag ontvangen, en, schriklyk denkbeeld! dus omkomende, voor den Regterstoel van hunnen Opperregter moeten komen. Laaten wy de ontzaglyke menigten beschouwen, die overal in Engeland altoos de volvoering van Doodstraffen bywoonen. Men zal misschien zeggen, dat het Gemeen overal weinig bezit van de Aandoenlykheid en Tederheid der beschaafder lieden. Maar, in 't laatst gemelde geval, een Strafoefening, heeft 'er geen Blydschap plaats, over het lyden des armen misdaadigers. Hy wordt door aller oog met Medelyden beschouwd. De geheele omstaande menigte deelt met hem in zynen ongelukkigen toestand. Eene akelige stilte heerscht op het ontzaglyk oogenblik. Veelen gevoelen onuitdrukbaare aandoeningen; het gebed en de stilte verklaaren duidelyker, dan eenige taal kan doen, welk een deel zy neemen in zyn ongeval. Komt 'er last, om hem van de Doodstraffe te ontheffen, hoe groot is de vreugd, hoe hartlyk de gelukwensching! En, misschien, zult gy, onder die menigte, niet alleen het gros des volks, maar ook den Man van meer kunde en fynder aandoeningen, aantreffen; die, geleid door eenig sterkwerkend beginzel, 't geen wy wenschen te verklaaren, een Vermaak schept, grooter dan al de smert, hoe groot iemand zich ook moge verbeelden, dat deeze weezen moet, op het zien van zulk een schouwspel. De Man, die verscheide van de Tooneelen, door ons vermeld, als barbaarsch en aanstootelyk, zou ontloopen, zal, misschien, met de grootste drift, zich begeeven na een hoogen berg, over den Oceaan hangende, om dien te beschouwen, beroerd door een storm; schoon een ongelukkig Schip, of zelfs een Vloot Schepen, zich opdoet in die ontzettende ruimte, nu ten hemel opgevoerd, op een schuimende branding, dan in eene peillooze diepte gedom- | |
[pagina 602]
| |
peld, en eindelyk aan stukken stootende op de klippen, terwyl alle de Zeelieden in de diepte begraaven worden. - Of, om een ander voorbeeld te neemen, wie zou zich niet haasten, om veilig te staan op den top van eenigen berg, of op een tooren, niet verre van een Slagveld; waar in twee Legers elkander slag leveren, schoon, misschien, naa 't verloop van weinige uuren, duizenden voor hem op den grond uitgestrekt leggen, en het veld hem het schrikbaarendste tooneel oplevert, van doodslag en verwoesting? Dat, in alle deeze gevallen, in de zamengestelde. Aandoening, het Vermaak de overhand heeft, is daar uit blykbaar, dewyl gy het Tooneel blyft beschouwen; gy zoudt u, als Smert de overhand hadt, daar van zeker verwyderen. - Onlangs bevond ik my in 't gezelschap van een Heer, die my met de sterkste klenren een Gevegt afschilderde, tusschen twee Kaaperschepen, door hem gezien van een der rotzen, aan de Oostkust van Engeland. Veele verlooren 'er het leeven by; hoe Gevegt duurde lang, de uitslag draalde, alles ging hevig toe. Dit myn tegenwoordig onderwerp voor den geest hebbende, vroeg ik hem, of hy Vermaak had in deeze Vertooning. Hy antwoordde my, met grooten ernst, dat hy dezelve voor eene aanzienlyke som niet zou hebben willen missen. De toon en de wyze, waarop hy sprak, duidden my genoegzaam aan, dat hy het hartlyk meende. Beschaaving, 't is waar, moge eenige kleinder verschillendheden voortgebragt hebben in den Smaak en Aandoeningen, van onderscheide gestellen. Zy, wier Aandoenlykheden niet verfynd zyn door Opvoeding of Onderwys, mogen het Vermaak op eene zuivere wyze gevoelen. Maar worden de beschaafdsten geen dergelyk en gelykslagtig Vermaak gewaar, uit het beschouwen van de uitgezogtste, en met de zwaarste kleuren geschilderde ingebeelde jammertooneelen? In deeze tragt men alles, wat verschriklyk en hartroerend is, alles, wat onze Aandoeningen kan schokken, of traanen uit onze oogen te trekken, te brengen. Hoe treuriger en treffender het tooneel worde, hoe meer het de Aandoeningen van Schrik, Hartzeer en Medelyden roere, hoe meer Vermaaks zelfs de beschaafdsten ontvangen. Zy schynen de verschillende en leevende beweegingen van strydende Driften te gevoelen. Zy zyn 'er op gesteld, dat een biggelende traan het oog ontrolle, en dat de geheele Ziel de ontroerendste beweegingen gewaar wordt. Op dat oogenblik schynen zy de verciering te vergeeten, en pryzen | |
[pagina 603]
| |
nanethand dat stuk het hoogste, waar in zy 't meest den Schryver bykans te eenemaal uit het oog verlooren, en hun eigen toestand, geheel overgegeeven aan, en verzwolgen door, Aandoenlykheid. Het, derhalven, voor toegestaan neemende, dat 'er uit de beschouwing van Leed, zo ingebeeld als weezenlyk, Vermaak genooten wordt, zal ik nu tragten 'er reden van te geeven, door eenige van die beginzels op te haalen, welke in de gesteltenisse der Menschelyke Natuure ingeplant zyn door den Goeddaadigen Schepper; beginzels, van werken die voldoening afhangt. Dr. akenside geeft 'er deeze reden van, dat de Medelydende Aandoeningen deugdzaam, en daarom vermaaklyk zyn, en leidt 'er dit gewigtig gevolg uit af, dat elke deugdzaame Gemoedsbeweeging aangenaam moet weezen, dewyl dit ten aandrange daar van strekt, en eene belooning is der Deugd. De gedagte is bekoorelyk, het getrokken gevolg edel; doch de oplossing komt my onvoldoende voor. Wy hebben reeds gezegd, dat het Vermaak, ontstaande uit de beschouwing van jammervolle tooneelen, eene zamengestelde Aandoening is, opwellende uit veele onderscheidene bronnen in 's Menschen boezem. De soort en de maate van Aandoening hangt af van de verschillende zamenmengingen, waar uit die zamenstelling bestaat. De oorzaak, door den Heer addison bygebragt, het Bezef onzer eigene Veiligheid, mag verondersteld worden eenig deel te hebben in de zamenmenging onzer Aandoeningen. Die, door Dr. akenside vermeld, moge 'er een grooter deel in hebben. Dan wy tragten het overige op te speuren. 'Er zyn weinig beginzels in de Menschlyke Natuure, van een algemeener en belangryker invloed, dan dat der Medegevoeligheid. Een vernuftig Schryver, die zich liet wegrukken door het heerschend denkbeeld, om alle de dryfveeren der Menschlyke Natuure tot één te brengen, heeft zyn best gedaan, om een groot aantal der gevoelens van het Hart op te lossen in Medegevoelende AandoeningenGa naar voetnoot(†). - Schoon het my waarschynlykst dunkt, dat 's Menschen Ziel, gelyk 's Menschen Lichaam, verschillende en onderscheide springveeren van Werkzaamheid en Gelukzaligheid hebbe, heeft hy, nogthans, door eene verbaazende verscheidenheid van voorbeelden, getoond, de werking en het aanbelang van dat Beginzel der Mensch- | |
[pagina 604]
| |
lyke Natuure. - Dat wy het op ons tegenwoordig onderwerp toepassen. Wy deelen natuurlyk in de Driften van anderen. Maar, indien de Driften, welke zy blyken te voelen, niet die Jammer alleen zyn; indien zy, te midden van rampspoed, Kloekhartigheid, Edelmoedigheid en Vergeeflykheid vertoonen; indien zy zich verheffen boven de wolken van onheil, welke hun overdekken, standvastig pal staan, bedaard en geduldig blyven, opent zich eene betere bron van Vermaak voor ons; ontspringende uit welgevallen, bewondering, en die onuitspreekelyke Mededeelneeming, welke het hart streelt, op het beschouwen van deugdzaame en heldhaftige bedryven. Door de werking van dit beginzel stellen wy ons in derzelver plaats, wy gevoelen, als 't ware, eenig deel dier zelfsbewustheid, van braaf gehandeld te hebben, van dien vrede, welken zy moeten genieten. - Te deezer oorzaake zal, gelyk ik reeds begonnen heb aan te merken, het Vermaak veranderen, zo in natuur als in maate, overeenkomstig met het Tooneel, 't welk zich opdoet aan onze oogen, en de Characters, die 'er zich op vertoonen. Het leveren van een Veldslag, - de Oceaan door een storm opgeruid, en bedekt met de wrakken van verbryzelde Schepen, - een waardig Huisgezin, in stilte, en, egter grootmoedig, eene menigte van aandringende rampen verduurende, zullen zeer onderscheidene Gemoedsbeweegingen verwekken: naardemaal de zamenstellende deelen der Vermaaklyke Aandoening uit zeer verschillende stoffen bestaan. Alle veroorzaaken zy bewondering; doch eene bewondering, hoe onderscheiden, zo in de maate, als in de oorzaak. De zamenstellende deelen kunnen, ongetwyfeld, dermaate zamengevoegd zyn, dat het Vermaak slegts een klein gedeelte uitmaakt van de vermengde Aandoening. De meer aangenaame tinten kunnen eene kleine evenredigheid hebben tot het verschrikkend rood en het naargeestig zwart. In veele der gemelde voorbeelden moet het Vermaak, voornaamlyk, indien niet geheel en al, ontstaan uit de omstandigheden, of bykomende toevallen van het tooneel. De verheevene Aandoeningen, veroorzaakt door het gezigt van een ongestuimen Oceaan, verzagten die, welke uit de schipbreuk opryzen. En het ontzettend gevoel, verwekt door de tegenwoordigheid van duizenden van Menschen, allen als met ééne ziel werkende grootmoedigheid en dapperheid vertoonende in het hachlykst oogenblik, verzagt | |
[pagina 605]
| |
die Aandoeningen van schrik en smerte, welke een Slagveld moet verwekken. De Voldoening, van welke wy reden zoeken te geeven, hangt, desgelyks, in eene zeer groote maate, af van een beginzel, der Menschlyke Natuure, tot de wysste einden ingeplant, de Werkzaamheid, welke dezelve geeft aan de Ziel, door dezelve veerkragt by te zetten. Niets is onverdraaglyker dan kwyning en verveeling. Hoe aangenaam is het ons, wanneer onze Ziel tot te werk stelling haarer vermogens en gevoeligheid geroepen word. Wederom, het is eene wet onzer Natuure, dat tegenovergestelde Driften, agtereenvolgende gevoeld, en bovenal, wanneer het schielyk en als in een oogenblik geschiedt, elkander kragt en sterkte byzetten. Rust op onrust, zekerheid op twyfeling, vriendschap naa vyandschap volgende, zyn veel treffender dan of zy in deezervoege niet tegen elkander over stonden. In deeze strydigheid van Aandoeningen, ryst de Ziel van 't lydelyke op tot daadlyk betoon. Dezelve wordt opgewekt tot een leevendig gevoel, en geniet die byzondere, uitgeleezene en zamengestelde Aandoening, in welke, even als in veele spysgeregten op een tafel, het zoet en zuur, de aangenaame en smertlyke prikkelingen, zo gelukkig vermengd zyn, dat ze de vereenigde Aandoening veel sterker en aangenaamer doen worden. Tot nog hebben wy gezweegen van het beginzel der Nieuwsgierigheid, dat werkzaam en woelend vermogen, 't geen zich zo vroeg opdoet, en bykans onverzwakt ons zo lang byblyft, en waar aan, om de wysste einden, eene zo groote maate van genot is vastgehegt. Aan dit beginzel zou ik veel liever, dan aan een beginzel van wreedheid, toeschryven, dat Vermaak, 't welk Kinderen zomtyds schynen te scheppen, uit het plaagen en pynigen van Vliegen en andere Insecten. Zy hebben nog geen denkbeeld gevormd van de pyn, welke zy aandoen. 't Is, in de daad, van het uiterste gewigt, dat dit bedryf zo schielyk en zo kragtig mogelyk gestuit wordt, dewyl het van aanbelang gerekend moet worden, dat zy de denkbeelden van Vermaak en Smert leeren hegten aan de beweegingen en bedryven der dierlyke Scheppinge. Aan dit beginzel mogen wy geen gering gedeelte toekennen van dat Vermaak, in de beschouwing van Jammertooneelen, waar van wy de oorsprong in de gesteltenisse van 's Menschen Hart zoeken. Aan Nieuwsgierigheid, - aan Medegevoeligheid, - aan Werkzaamheid van den Geest, - aan 't bezef van | |
[pagina 606]
| |
onze eigene Veiligheid, - en aan de sterke Aandoeningen, veroorzaakt door het zien van de Bedryven en Driften der Menschen in aangelegene omstandigheden, schryven wy die Voldoening toe, welke de Ziel ontwaar wordt, op het beschouwen van elenden. - Men heeft dit Vermaak genoemd; doch, uit het gezegde blykt, dat het tot Vermaak nadert, of 'er van afwykt, naar evenredigheid van het mengzel, waar uit de Aandoening is zamengesteld. In eenige gevallen zal de Smert, in andere het Genoegen, de overhand hebben. Het eindoogmerk deezer gesteltenisse van 's Menschen geest is, waarschynlyk, om, door middel dier sterke Aandoening, de Ziel in eene bestendige en kragtdaadige beweeging te houden, - de Aandoeningen leevendig en teder te doen blyven, - tot het betragten der bewonderde Deugden op te wekken, en bystand te verleenen aan de zodanigen, tot welken onze Medelydende hulpe zich kan uitstrekken. - Hoe zeer dient dezelve, om ons tot het uitoefenen der Zamenleevingsdeugden aan te zetten, het Hart te vertederen, met Goeddaadigheid te vervullen, en edelmoedigen bystand te verleenen, waar dezelve verleend kan worden. Een einde als dit is genoegzaam om de Voorzienigheid te billyken, en de wegen van god, omtrent de Kinderen der Menschen, te regtvaardigen. |
|