Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 586]
| |
samyel, geheeten, 't geen zo veel zeggen wil, als Vergiftige Wind. Deeze strekt zyne verwoestingen uit over zeer groote Landstreeken; maar oefent al zyne kragt in de woestyne, tusschen Basra, Bagdad, Haleb en Mecca, als mede in Steenagtig Arabie, langs de kust des Persischen Golfs, en eindelyk in de Landstreeken aan den Tyger. In de Indiën dringt deeze Wind tot Suratte door. Zeldzaamer waait dezelve in Gelukkig Arabie, schoon men 'er zomtyds de heillooze uitwerkzels van ziet, Palestina, alle morgens verfrischt door een Zeewind, is 'er nog minder aan blootgesteld. Ondertusschen loopt 'er een verhaal, dat omtrent dertig duizend Bewoonders dier Landstreeke zich, in het hol van Adulam, niet verre van Thekon, verborgen hebben, om voor het vernielend geweld diens Winds beveiligd te weezen. Egypte is 'er geheel vry van: de warme Winden, daar alle jaaren waaijende, Chamsir geheeten, verschillen zeer veel van den Samum. Gelukkig voor de Landen, welke zich aan de verwoestingen van den Samum blootgesteld vinden, dat die Wind in de heetste maanden Juny, July en Augustus alleen opsteekt. Schoon dezelve zomtyds ook by nagt waaije, is de kragt over dag verre het geweldigst. Eene andere byzonderheid bestaat hier in, dat die Wind alleen op 't land, nooit op 't water, iemand doodt; als men zich op zee, of op eene rivier bevindt, heeft dezelve zyne kwaadaartigheid geheel verlooren. Indien de Samum onverwagt en schielyk opstak, gelyk andere Winden, zou dezelve, ongetwyfeld, al, wat 'er aau voorkwam, dooden. Doch, de altoos weldaadige Voorzienigheid heeft zorge gedraagen, dat vastgaande tekens de aannadering te kennen geeven. De Lugt wordt roodagtig aan den kant, van waar de Samum zal komen. 'Er is eene sterke beweeging in de Lugt, men hoort van verre een geweldig geluid, schielyk door dien Wind gevolgd. Zommigen verzekeren, dat men in dien Wind vlokken Vuurs ziet, als hair 'er in vlottende, en voegen 'er by, dat, wie deeze inademt, omkomt. Deeze Wind trekt voort als een Wervelwind, duurt weinig langer dan een vierendeel uurs, en laat tyds genoeg, voor die het weeten, over, om voorzorgen te draagen tegen den gevaarlyken invloed. Men omwindt, de voortekens ziende, het hoofd met doeken, gaat, in de langte uitgestrekt, op den grond leggen, en met het aangezigt in 't stof, tot dat dezelve voorby is. In deeze gestalte lydt men veel, door de be- | |
[pagina 587]
| |
zwaarlykheid der ademhaalinge. - Daarenboven, indien de Samum zeer geweldig is, en langen tyd aanhoudt, schynen deeze voorbehoedzels nutloos te worden: buiten zulks zou het onmogelyk weezen, dat dezelve zo veel duizenden op éénmaal doodde, in de Landen, aan dien Wind onderhevig; want men moet veronderstellen, dat die Slachtoffers Inboorelingen waren, die de middelen, welke men genoegzaam oordeelt, om 't geweld diens Winds te breeken, kenden en te werk stelden. De uitwerkzels van den Samum zyn verschriklyk. De ongelukkigen, die 'er door worden weggerukt, sterven oogenbliklyk, en hebben nauw tyd, om te zeggen, dat zy een inwendig vuur voelen, 't welk hun verteert. Alle de inwendige deelen des lichaams, byzonder van vermoeide persoonen, zyn terstond ontbonden. De onuitspreeklyke smert, door dit verslindend vuur veroorzaakt, doet de getroffenen den mond wyd open sparren, en zy sterven als woedend. Zomtyds loopt, naa eenige uuren, hun 't bloed ten neus en ooren uit: de Lyken blyven lang warm, worden blaauw en zwart. Men weet nog niet bepaald, hoe verre zich die uitwerkzelen tot de Dieren uitstrekken. 't Is mogelyk, dat de Schepper hun, ten deezen opzigte, eenig voordeel geschonken hebbe. Eenigen willen, dat Dieren, die gehaird zyn, 'er niet van sterven: van wegen de meerdere vastheid hunner deelen, die de veelheid des hairs aanwyst. Wat hier van zy, men zou met meer gronds kunnen stellen, dat de Samum aan deeze Dieren min schadelyk is, om dat zy de aannadering eerder voelen, en een vaardig werkend Instinct bezitten, om in tyds zich aan 't dreigend verderf te onttrekken. Overeenkomstig hier mede, wil men, dat de Kameelen en Paarden, by het opsteeken deezes Winds, de koppen na den grond, en, zo veel mogelyk, in de aarde steeken; dat zy, dit behoedmiddel gebruikende, zeer beeven, sterk zweeten, en op eene aanmerklyke wyze verzwakken. 't Lydt bykans geen twyfel, dat zy, zonder 't zelve, niet min dan de Menschen zouden omkomen. Nog minder heeft men kunnen nagaan, welke uitwerkzels de Samum baare op de Boomen en Gewassen: dewyl dezelve doorgaans de reizende Caravaanen, in dorre en zandige woestynen, overkomt. Dan, 'er is alle reden om te veronderstellen, dat die Wind het Groeiend Ryk even nadeelig is als het Dieren-Ryk. Men weet althans, dat | |
[pagina 588]
| |
de Sirocc, welke de meeste overeenkomst heeft met den Samum, zeer kort, fris groeiende en vogtige Planten, geheel verdort, zo dat ze tot stof gewreeven kunnen worden. Dit zelfde uitwerkzel hebben de brandende Winden in 't Zuiden: waar op david zinspeelt, in de bekende woorden: De dagen des Menschen zyn als het Gras, gelyk een Bloem des velds, alzo bloeit hy. Als de wind daar over gegaan is, zo is zy niet meer, en haare plaatze kent ze niet meerGa naar voetnoot(*). Doch waar in bestaat de natuur diens verderf aanvoerenden Winds, en welke is derzelver oorzaak? In Persie zyn zeer veele vergiftige Kruiden; de Keezehre (Rhododendron nerium) is 'er boven al zeer gemeen: men wil, dat de Samum een gedeelte van zyn vergiftigenden aart ontleent van de uitgewaasemde vlugge gedeelten dier Planten. Doch waaraan is de brandende Lugt, zo merkbaar in deezen Wind waargenomen, en die ongetwyfeld, eene verbranding insluit, toe te schryven? En, verondersteld zynde, dat zwavelagtige uitwaassemingen, door heete Winden, in brand geraaken, schynt het niet denkelyk, dat een vogtige lugt genoegzaam zou weezen, om dat vuur te dooven. Ondertusschen hebben wy reeds aangetekend, dat men, op het water, van den Samum niets te vreezen heeft. 't Is, derhalven, veel waarschynlyker, dat het Vuur deezes Winds geen ander Vuur dan dat der Electriciteit is. Men weet, met genoegzaame zekerheid, dat de Zwavel zeer veelvuldig is in de Landstreeken, waar uit de Samum komt. Wanneer, bygevolge, een verhitte wervelwind, de vlakten en kusten vol Zwavel overtrekt, moet dezelve daar mede geheel belaaden worden: deeze Zwaveldeeltjes maaken den Samum meer of min doodlyk, meer of min gevaarlyk, naar gelange dezelve 'er in een grooter of kleinder maate mede bezwangerd is. Elk weet, dat de Zwavel onder de lichaamen behoort, die niet alleen door wryving, maar ook door warmte, Electriek worden. De Verschynzels, welke deeze Wind oplevert, laaten niet toe, over den Electrieken aart te twyfelen. De Electrieke stoffe blinkt in 't donker, en, in eene groote hoeveelheid zamengebragt, wordt dit vuur zelfs over dag zigtbaar. Het Electrieke Vuur veroorzaakt, gelyk alle andere vuuren, een geraas, naar gelange van deszelfs geweld; het veroorzaakt warmte, riekt naar zwavel, | |
[pagina 589]
| |
en gaat door vogtigheid verlooren. Al dit neemt men desgelyks in den Samum waar. En, daar de uitwerkzels der Electriciteit op het menschlyk lichaam zo zeer verschillen, hebbe men zich in geenen deele te verwonderen, dat die Wind zulke verschillende indrukzels naalaate op de Persoonen door denzelven gedood: indrukzels, welke, in alle opzigten, niet overeenkomen met die des Blixems, de gewoonste gedaante onder welke het zich vertoont. Ter nadere ophelderinge van dit doodlyk Weerverschynzel, zullen wy hier byvoegen, 't geen Dr. lind, in zyne Proeve over de Ziektens der Europeaanen in Heete Gewesten, optekent, volgens de Waarneemingen van den Heer yves, een Engelsch Heer, die uit Indie, te land, na Europa reisde. ‘De Samyels, of Samums, zyn Wervelwinden, voor welke de Reizigers te vreezen hebben, zomtyds omtrent het midden of op het einde van Juny; doch meer in July en Augustus. Zy dooden, op 't eigen oogenblik, Menschen en Beesten, als zy 'er tegen inloopen: gelukkig dat men van derzelver aannadering gewaarschuwd wordt door eene zeer merkbaare verandering in de Lugtgesteltenisse. Men kan op die aanduiding afgaan, doch ze is kort van duur. Als men ze bemerkt, moeten alle Reizigers met hunne Paarden en Kameelen zich vlak op den grond nederleggen, met de voeten na den Samyel gekeerd; in deeze houding moet men blyven tot dat die Wind voorby gaat, geen ander middel is 'er, om het leeven in veiligheid te stellen. Deeze pestagtige damp dryft schielyk over, beslaat zelden eene groote uitgestrektheid, maar gaat als een zeer bedwongen stroom voort, in diervoege, dat Reizigers, weinig van elkander verwyderd, zich blootgesteld vinden aan onderscheide Samyels, en veelen gelukkig genoeg zyn, om dezelve te kunnen ontwyken. In zeker voege kan men 'er zich voor wagten, met niet, dan des nagts, te reizen in de maanden, wanneer men die winden te wagten heeft.’ - Dr. lind merkt 'er by op, ‘dat de werking der Samyels zeer verzwakt wordt, als zy over een landstreek, met gewassen en kruiden begroeid, heenen trekken.’ |
|