Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve van vergelyking tusschen de beweegingen der dieren en der planten, en de beschryving eener steeds in beweeging zynde plante.In de Academie der Weetenschappen te Parys voorgeleezen, door den Heer broussonet.
(Journal Physique 1787.)
‘Hebben wy onlangs eene keurige Bespiegeling van de Gewaarwordende Vermogens der Planten, door den Heer percival, in ons Mengelwerk geplaatstGa naar voetnoot(*), wy twyffelen geen oogenblik, de Proeve van Vergelyking tusschen de Beweegingen der Dieren en Planten geleezen hebbende, dezelve daar by te voegen; zy zullen elkander toelichten, en bovenäl de Beschryving eener steeds in Beweeging zynde Plant, met derzelver Afbeelding, onzen Leezeren, zo wy hoopen, voldoen; daar zy een allernaauwkeurigst verslag geeft van eene Plant, door percival, in de boven aangehaalde Bespiegeling, eenigzins beschreeven.’ | |
[pagina 533]
| |
De Beoefening der Zootomie kan alleen, daar zy ons in staat stelt, om eene Vergelyking te maaken tusschen dezelfde Zin- en Werktuigen, in onderscheide zoorten van Dieren, ophelderende denkbeelden verschaffen over de werkzaamheden, waar toe de daar aan beantwoordende deelen in den Mensch geschikt zyn. De Anatomisten zich tot het ontleeden der Dieren gezet hebbende, op een tyd, dat men de Ontleeding van den Mensch nog niet voltooid hadt, kon de Physiologie geen voordeel trekken van deeze kundigheden: zo ras men het geoorlofd rekende de Lyken te ontleeden, en de beschouwing der Dieren nuttig kon worden, heeft men zulks verwaarloosd. De eerste Ontleedkundige Naspeuringen zyn gedaan op weezens, wier zin- en werktuiglyk gestel dat der Menschen het naast kwam, als de Viervoetige Dieren; 't leedt een geruimen tyd, eer men eenige zoorten naging, die zich een weinig meer van den Mensch verwyderden. Men geloofde, dat de beschouwing der deelen, in de Dieren, welker gedaante de meeste overeenkomst had met die der Menschen, de ontdekking van het gebruik dier zelfde deelen gemaklyker zou maaken; doch deeze vergelyking is zo voordeelig niet voor het onderwerp, 't geen de Physiologist zich voorstelt, als die ontstaat uit de nadering van zeer verre verwyderde weezens, en in welke men, by den eersten opslag, nauwlyks trekken van overeenkomst kan ontwaaren. Hoe meer de voorwerpen onderling van den anderen verschillen, hoe meer lichts de uitkomsten der in 't werkgestelde vergelyking geeven. Men zal zich, buiten twyfel, niet verwonderen, dat men verzuimd heeft soorten tot verschillende Ryken behoorende, tot elkander te doen naderen, daar men zulks niet te werk stelde omtrent Dieren van verschillende soorten, welker verschillendheden min weezenlyk waren. - Physiologisten hebben uit de Werken van grew, van malpighi, duhamel, en anderen, alle de voordeelen niet getrokken, welke zy 'er uit zouden hebben kunnen haalen, om veele verschynzelen in de Dierlyke Huishouding te verklaaren. Men heeft zich vergenoegd met hier en daar een klein getal op zich zelven staande gevallen by een te zamelen: doch de gewigtigste werkzaamheden, die eene zeer merkbaare overeenkomst hebben met dezelfde werkzaamheden in de Dieren, zyn in de Planten, | |
[pagina 534]
| |
eerst ten deezen dage bekend geworden. - De Natuurkundigen der jongstverloopene Eeuwe wisten nauwlyks, dat men in de Planten iets ontdekte, 't welk na Ademhaaling, Voortteeling, en Omloop van fappen geleek. Zy geloofden reden te kunnen geeven van eenige dier verschynzelen, gemeen aan beide de Ryken, door dezelve na te gaan in die Weezens, welke, door derzelver gedaante, even zeer tot het Dieren als Planten - Ryk scheenen te behooren; maar, behalven dat deeze weezens, door de Anatomisten slegts weinig bekend zyn, behoorden zy bepaald tot één enkel Ryk, en hadden met het andere daar aangrenzende niets geméens, dan de gedaante, bykans altoos toevallig. De Natuur heeft de gedaanten in 't oneindige veranderd, zy leveren de kenmerken der soorten op, en dit schynt 'er de minste moeite aan gekost te hebben; derzelver verschil niet bestaande dan in min of meer lange, min of meer dikke, deelen, digter of verder af van zulk en zulk een deel geplaatst, heeft men het getal veel en gemaklyk kunnen vermeerderen. Haare hushouding heeft zich niet ontdekt, dan in de werkzaamheden, welke zy altoos vaststelde op dezelfde beginzelen; dezelve geen verschil in de soorten toevoegende, maar alleen in de groote classen, van welke zy, als 't ware, een aanhangzel zyn. De onderscheide deelen der Planten bezitten het vermomogen van zich te beweegen; maar de Beweegingen, welke zy volbrengen, zyn van een zeer verschillenden aart met die der Dieren; de merkbaarste, die het schielykst voortgebragt worden in de Planten, zyn bykans altoos bepaald, door zekere prikkelende oorzaak. De Irritabiliteit, welke niets anders is dan de Aandoenlykheid door Beweeging ontdekt, is een algemeene wet, aan welke de Natuur alle leevende weezens onderworpen heeft, en die steeds over derzelver behoudenisse waakt, veel sterker in de Dieren dan in de Planten, kan dezelve in deezen dikwyls verward worden met verschynzelen, van een geheel verschillende oorzaak afhangende. Het zintuig, 't welk in eene Plant aan een steek onderworpen is, is het eenige 't welk zich beweegt; nooit verwekt de Irritatie van verscheide deelen, even als in de Dieren, die vaardige vereeniging van aandoeningen, volgens welke men verscheide deelen zich ziet beweegen, schoon ze niet rechtstreeks zyn aangedaan, en anderzins in rust zouden kunnen weezen. | |
[pagina 535]
| |
Hoe volkomener het zin- en werktuiglyk gestel is in de onderscheide deelen der Dieren, hoe merkbaarder de tekens van Irritabiliteit zyn. De deelen, die het meeste met die der Planten overeenkomen, wier zin- en werktuiglyke gesteltenisse bygevolge onvolkomener is, zyn 't minst irritabiel. Dezelfde wet ontdekken wy in de Planten, maar met eene daar tegenovergestelde uitkomst; de tekens van Irritabiliteit doen 'er zich merkbaarder in op, naar gelange de deelen meer met die der Dieren overeenkomen; en ze betekenen niets in de verst daar van verwyderde. Deeze stelling wordt bovenal beweezen, door 't geen men waarneemt in de werktuigen by de Planten geschikt ter Voortteelinge; deeze deelen zyn, naar allen schyn, de eenige Irritabele; de bladeren, de bast, de takken, de wortels geeven geen teken van Irritabiliteit. Het vermogen van voortteelen is, in de Planten even als in de Dieren, eene Werkzaamheid eigen aan de soort, en zonder welke geen Plant kan bestaan; doch de Natuur schynt in de Planten ten deezen opzigte meer gewigts gesteld te hebben dan in de meeste Dieren. Alles blykt, in elke Plant, bykans eeniglyk tot dat oogmerk zamen te loopen: 't is om hetzelve te bereiken, dat de groei plaats heeft, dat de onderscheide deelen zich ontwikkelen; hier ziet men wonderen van verscheidenheid, de rykheid van kleuren, en het werktuiglyke, volmaakt. Zo ras het oogmerk der Natuure bereikt is, en de Zaaden in de Zaadhuisjes de noodige maate van rypheid verkreegen hebben, houden de voedende sappen op in de vaten om te loopen; de Plant verdroogt en sterft. De Planten naderen de Dieren, in de werktuigen der voortteelinge, niet alleen daar in, dat ze de eenige irritabile deelen zyn, maar ook, om dat ze alleen zekere maate van vermogen, om van plaats te veranderen, bezitten. 't Zal, geloof ik, overtollig weezen, hier uit te weiden over de schielyke Beweegingen der Helmstyltjes, der Stampertjes, van verscheide Planten, zo ras men dezelve beweegt; deeze verschynzels zyn allen Natuuronderzoekeren te over bekend. De leevensbeweegingen in de Planten kunnen gereedst en algemeenst waargenomen worden; ze zyn Tangzaam, geheel bepaald aan omstandigheden, welke steeds wederkeeren, en even zeer door alle deelen verspreid. By de Dieren, in tegendeel, zyn bykans alle Leevensbeweegingen zeer merkbaar, het kloppen van het hart, van de slagaderen, enz. en daar ze volstrekt noodig zyn, tot in standhouding | |
[pagina 536]
| |
van het Dier, volduuren ze by aanhoudenheid, en by Dieren van dezelfde zoort, op dezelfde wyze, en in dezelfde rigting; dit heeft desgelyks by de Planten plaats. De kruipende Planten, de Hop, by voorbeeld, volgt bestendig, zich om een stok slingerende, de rigting van 't Zuiden na het Westen. Wanneer men dergelyke Beweegingen in de Planten stuit, sterven ze schielyk; indien men eene kruipende Plant, welker rigting van de regter na de slinkerhand loopt, eene daar tegenovergestelde rigting geeft, zal zy, binnen kort, verdorren, bovenal, als dezelve geen kragts genoeg heeft om den haar natuurlyken stand weder aan te neemen. Op dezelfde wyze doodt men een Dier, als men eenige van deszelfs leevensbeweegingen stuit. De wet, volgens welke de Planten genoodzaakt zyn, zich op deeze of geene wyze te beweegen, is zeer sterk. Wanneer twee kruipende Planten, de een zwakker dan de ander, elkander ontmoeten, stel twee Kamperfoeljes, zullen zy zich zamenstrengelen, als 't ware, om haare kragt te vermeerderen; de een rigt zich ter regter, de andere ter slinkerhand, de laatste is altoos de zwakste, en genoodzaakt eene rigting aan te neemen; strydig met die zy zou gevolgd hebben, als zy buiten 't bereik van de andere gebleeven was; maar, indien, door eenig toeval, deeze twee Kamperfoeljes zich vervolgens van elkander afzonderen, zullen zy beiden de natuurlyke rigting van de regter na de slinkerhand aanneemen. De weezenlyke Leevensbeweegingen, welke, in de Planten, de grootste overeenkomst met die in de Dieren hebben, zyn de loop der sappen, de doorgang van de lugt in de buizen, de verschillende standen, welke eenige Planten op zekere uuren van den dag aanneemen, enz. doch, wanneer wy de wyze waarneemen, op welke die Beweegingen in de Planten geschieden, zullen wy bevinden dat ze een veel grooter getal wyzingen ondergaan, dan de daar mede overeenkomende beweegingen in de Dieren. De gesteldheid des Dampskrings, verandering in denzelven, het Licht, enz. hebben veel invloeds op de beweegingen der Planten, den loop der sappen versnellende of vertraagende: en dewyl zy nooit van plaats kunnen verwisselen, veroorzaaken die veranderingen in dezelve de merkbaarste aandoeningen, en veel eenpaariger dan by de Dieren. De schaarsheid van sappen brengt zomwylen in de Planten byzondere Beweegingen voort; zo ras, by voorbeeld, | |
[pagina 537]
| |
de zaaden van de Balsemine, en andere, tot eene zekere maate van rypheid gekomen zyn, loopen de sappen niet langer derwaards, de deelen, die de zaadhuisjes vormen, verdroogen, en krygen al derzelver veerkragt; zy springen schielyk van een, en werpen de daar in opgeslootene Zaadjes op een grooten afstand. Deeze werking kan als een Leevensbeweeging worden aangemerkt, in zo verre zy dient tot bewaaring van de soort; doch zy wordt, gelyk wy zien, gewyzigd, door eene uitwendige oorzaak, verhaast of vertraagd door de meerdere of mindere maate van droog- of vogtigheid des Dampkrings. De overvloed van vogten bepaalt ook in de Planten, even als by de Dieren, verscheide Leevensbeweegingen. De vaardige beweeging der Helmstyltjes in het Glaskruid, de ombuiging van de Bloembladeren, van de Stampertjes, schynen aan eene dergelyke oorzaak toegeschreeven te moeten worden, die soort van Beweegingen bespeurt men bovenal in de deelen geschikt ter wedervoortbrenging, en geen plaats hebbende, dan in omstandigheden, welke ze volstrekt noodzaaklyk doen worden, schynen ze eenigermaate het uitwerkzel van eene byzondere vereeniging: ze zyn, egter, louter werktuiglyk, dewyl ze altoos op dezelfde wyze, en in dezelfde omstandigheden, voortgebragt worden. Dus spreidt de Roos van Jericho, als mede de drooge vrugten van verscheide soorten van Mesembryanthemums zich niet uit, dan, wanneer derzelver vaten met water vervuld zyn. De schielyke ontlasting van sappen brengt eene soort van Beweeging voort; 't is aan deeze oorzaak, dat men eene groote menigte verschynzelen moet toeschryven, welke men waarneemt in de Bladeren van veele Planten, en niet toekennen aan de Irritabiliteit. De kwabben, welke men ziet op 't midden van elk blad der Dionaea, zyn nauwlyks gestooken door eenig Insect, of zy sluiten zich toe, en vangen het Diertje; de steek schynt eene ontlasting te veroorzaaken van vogt, 't welk het blad open hieldt, de vaten van 't zelve vervullende. Deeze oplossing is des te aanneemelyker, om dat in den eersten tyd van den groei deezer Plante, wanneer de kwabben nog maar zeer weinig ontwikkeld zyn, en waarschynlyk de sappen nog in geen grooten overvloed de vaten vervullen, de bladeren op elkander geslooten leggen, op dezelfde wyze als zy zich vertoonen naa dat ze gestooken zyn door eenig Insect, wanneer de Plant eene grootere maate van | |
[pagina 538]
| |
volgroeidheid bekomen heeft. - Men ontdekt een verschynzel, hier aan gelykaartig op de bladeren van twee soorten der RosolisGa naar voetnoot(*). Het werktuiglyke laat zich gemaklyk ontdekken: de bladeren zyn eerst op elkander geslaagen, de vogten zyn nog niet doorgedrongen tot in de kleine hairtjes met welke zy bezet zyn; doch naa derzelver ontwikkeling, blykt de tegenwoordigheid van het vogt door een drupje, 't geen zich vertoont aan het uiterste van elk hairtje; 't is door het opslurpen van dit vogt, dat het Insect de vaten van het blad ledig maakt, 't zelve toesluit, en zyn eersten staat weder aanneemt; de vaardigheid der werkinge is geëvenredigd aan de menigte van hairtjes door het Insect aangeraakt. Deeze Beweeging zou men eenigermaate kunnen vergelyken met die plaats heeft in het gezwel aan 't gewricht van een Dier, 't geen den ouden stand aanneemt, zo ras men het gezwel ontlast. Eenige Natuurkundigen hebben eene zeer vernuftige uitlegging gegeeven van de Beweeging der Gevoelige Planten, zy schryven dezelve toe aan de deeltjes, die zich in de vaten der Planten ophoopen en ontlasten op het oogenblik der aanraakinge; doch de oorzaak is hier min gemaklyk te ontdekken. De verschynzels, die afhangen van den overvloed der vogten, vertoonen zich bovenäl in de Planten op vogtige plaatzen groeiende; de Rosolis en de Dionaea behooren tot die soort, en men weet, uit de Proefneemingen van de Heeren dufay en duhamel, dat de Gevoelige Planten by uitstek gevoelig zyn, wanneer de zon zich agter de wolken verschuilt, en de lugt vogtig en koud is. De invloed van uitwendige oorzaaken wyzigt zomtyds de Leevensbeweegingen der Planten, op eene wyze, welke ons in verzoeking zou brengen, om ze aan den wil der Planten toe te schryven, gelyk die in de Dieren van den wil afhangen. Wanneer men een stok in den grond steekt by een kruipende Plant, vat ze dien altoosGa naar voetnoot(†), ten einde zich daarom te slingeren, waar men die ook plaatze. 't Zelfde ziet men in de Wyngaarden; de haakjes aan de takken grypen wat in derzelver bereik is; doch deeze Beweegingen zyn louter Leevensbeweegingen, de kruipende Plant en de haakjes van dien Wynstok wenden zich in alle rigtingen, en het kan dus niet missen, of zy treffen een lichaam aan, 't welk hun dient. Deeze Bewee- | |
[pagina 539]
| |
gingen hebben plaats, zo lang de deelen groeijen: zo ras zy ophouden met uit te schieten, en geen voorwerp aangegreepen hebben, krullen ze in. Een wortel, die uitschiet op den kant van een kuil, zou, indien zy horizontaal voortging, welhaast bloot worden en vergaan; maar hy kromt zich eer hy aan den kuil komt, en schiet, als door een Instinct gedreeven, nederwaards, gaat onder den kuil heen, en weder dezelfde hoogte bereikt hebbende, gaat dezelve weder horizontaal voort. Indien men een wortel ontbloot, en 'er digt by, het aanraaken geheel vermydende, een spons vol water plaatst, zal de wortel de spons naderen, en zich rigten naar alle kanten waar men de spons verschikt. Deeze waarneeming wyst bovenal uit, tot welke een punt de Leevensbeweegingen in de Planten gewyzigd kunnen worden door uitwendige oorzaaken, en hoe zeer zy onderscheiden zyn van die, in de Dieren, van hunnen wil afhangen.
(Het Vervolg, de Beschryving eener steeds beweegende Plant behelzende, met de Afbeelding, in een volgend Stukje.) |
|