Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 524]
| |
Waarneemingen, over den leevensduur van eenige insecten. Door den Heer Riboud, Sec. perp. de la Societé d'emulation de Bourges, des Academies de Dyon, Bourdeaux, Lyon, Arras, &c.(Journal de Physique, Mars. 1787.)
Alles is verwonderlyk in de Natuur; haare werken, in 't eerste voorkomen, de allergemeenste en eenvoudigste, bieden aan 't oog des Waarneemers zo talryke als treffende wonderen aan. Hy vindt in derzelver bespiegeling zuivere genietingen, onbekend aan de rest des Menschdoms, en de Natuur schenkt ruime vergelding voor den dienst, welken hy haar toebrengt. Onder de menigte van Weezens, die haar vermogen verkondigen, verdienen de Insecten de aandagt eens Natuurkenners zo veel als de andere. Derzelver geboorte, zintuiglyk gestel, maakzel, gedaantveranderingen, en werkzaamheden, zyn onuitputbaare bronnen van waarneemingen en naspeuringen. Dezelfde eerbiedige bewondering bevangt de ziel eens Wysgeers, 't zy hy de hand der Natuur ziet in een veragtlyk Insect; 't zy hy die beschouwt in het vormen des menschlyken Lichaams. - Dezelfde verrukking vervult hem, als hy de gedaante en 't bestaan van een Ziertje waarneemt, als wanneer hy het oog opheft, tot de talryke en onmeetlyke groote Hemelklooten, die boven zyn hoofd in 't lugtruim wentelen. De Insecten zyn klein en zwak, zy hebben eene menigte vyanden, zy vinden zich blootgesteld aan geduurige gevaaren en veel moeiten, om de korte loopbaan, hun voorgeschreeven, af te loopen; doch de Natuur schynt dit te hebben willen vergoeden door byzondere gunstbewyzen; zy genieten het vermaak, om agtereenvolgend te bestaan, onder verscheide gedaanten, aan andere Dieren, elk in 't byzonder, slegts gegeeven. Beurtlings bewoonen zy het binnenste des Aardryks, de oppervlakte des Aardbodems, en de Lugt; beurtlings zyn ze Wormen, veelvoetige Schepzels, en behooren onder de Vliegenden; naa hun gevoed te hebben met groove stoffe, met het geen het Groeiend- en Dierenryk oplevert, bewoonen zy de zuivere Lugt, zuigen de sappen der bloemen en malschen honig in; naa dat zy op den grond veragtlyk omkroopen, schenkt zy | |
[pagina 525]
| |
hun schitterende vleugels, bekleedt ze met eene vaste en schitterende wapenrusting, afgezet met de schoonste kleuren. Veele der Insecten leveren de verbaazendste verschynzels op, zo in hunne wyze van voortteeling, als in hun vermogen, om den dood te wederstaan. Niemand is onkundig, dat de wyze, om de Verschwater-Polypen voort te brengen, juist dezelfde is, welke andere schepzels verdelgt. Elk deel, van den Polypus afgesneeden, wordt welhaast een geheele en volmaakte Polypus, die andere kan voortbrengen. Door dezelfde bewerking vermenigvuldigen zich eenigen, even als de PlantenGa naar voetnoot(*) door uitspruitzels. Andere komen uit de zyden van de Polypen voort, en groeijen 'er op, gelyk de takken op den wortel der boomen. Wanneer men de Duizendbeen met een Pyl in veele deelen scheidt, wordt ieder deel een volkomen Insect, elk krygt een Kop, Pooten, enz. 't Geen nog zonderlinger is, bestaat hier in, dat dit Insect zich vermenigvuldigt, door van zelven zich af te scheiden. 'Er verheft zich, schryft charles bonnet, een nieuwe Pyl, rechtstandig op den Duizendbeen, een nieuwe Kop vertoont zich op eenigen afstand van het agtereinde: deeze scheidt zich af van het overige des Lichaams, en maakt twee Duizendbeenen van één. Deeze zelfde Natuurkenner beschryft verscheide Wormen, wier afdeelingen welhaast in geheele Dieren herschaapen worden. Indien men behendig, en zonder de Pooten te beschadigen, een Mier den Buik afsnydt, blyft hy eenigen tyd loopen, en zyn prooy haalen, als of hy ongeschonden was. Wespen leeven veele dagen zonder Kop, en men heeft gezien, dat de Koppen der Wespen, schoon 's avonds afgesneeden, 's anderen daags 's morgens staken. Men heeft waargenomen, dat de Mantis, van den Kop beroofd, leefden, liepen en paarden, als of dit deel des Lichaams | |
[pagina 526]
| |
niet ontbrakGa naar voetnoot(†). Een Polypus, door den beroemden fontana, onder den naam van Rolifer beschreeven, wordt, naa langen tyd gedroogd, en gevolglyk van leeven en beweeging beroofd, gelegen te hebben, om zo te spreeken, ten leeven weder opgewekt, zo ras men hem met water bevogtigt. Deeze geleerde Natuurkundige kende verscheide Dieren van die soort, en stelde zich ten oogmerke, een Werk te schryven, over het leeven en den schynbaaren dood der Insecten. Veele Insecten kan men langen tyd houden, zonder ze eenig voedzel te geeven, en zy zyn, geduurende hunne vasten, niet min leevend, niet min werkzaam, dan die deeze Proeve niet ondergaan. Boile hadt dit reeds in de Vliegen opgemerkt. De Heer poiret heeft het waargenomen in de Mantis, en ik in de Spinnekoppen, en veele andere Insecten. De Insecten, die zich in 't water onthouden, en eenige kruipende Dieren, verdienen niet min onze opmerking. De Bloedzuiger leeft eenige maanden, zonder voedzel te neemen, in een glas, met een weinig water; de Groene Kikvorsch, in 't Fransch Rainette geheeten, kan het dus twee jaaren houden, mits men het water ververscht: de Water-Salamander herstelt vaardig en volkomen het gemis van sprieten, pooten en kaaken. Bykans eene maand heb ik 'er een in een glas bewaard, zonder eenig eeten: zyn staart gaf in de kleinste geledingen tekens van leeven, verscheide uuren naa den dood van het Dier. De Slek, den Kop afgesneeden, leeft veele maanden zonder dit lichaamsdeel, en men verzekert, dat 'er ongemerkt een nieuwe Kop aan groeit. De Kreeft en de meeste Schaalvisschen verliezen een of meer Pooten, en men ziet ze weldraa weder andere krygen. De Aardwormen, de Slangen, de Haagedissen, leeven een geruime wyl, naa dat ze in twee deelen gesneeden zyn. De Kop eens Adders, van het lichaam afgescheiden, blyft nog gevaarlyk, en de dierlyke geesten zyn nog verscheide uuren in beweeging. Fontana heeft waargenomen, dat het hart, uitgetrokken, nog langen tyd blyft kloppen, en de kop nog kan steekenGa naar voetnoot(§), hy besluit er uit, | |
[pagina 527]
| |
dat het Leeven, in zekere Dieren, niet zodanig verbonden is aan den omloop des Bloeds en der Vogten, of zy kunnen onafhangelyk daar van bestaan. De Abbe dicquemare heeft ons veele weetenswaardige berigten geschonken, wegens de Zintuiglyke gesteltenisse en het leeven der Zee-Infecten. De Zee-netel, die, als 't ware, alleen uit eene soort van slym bestaat, heeft de lengte van eenige Linien, tot die van vier voeten omtreks. De afgescheide deelen geeven altoos tekens van leeven: wanneer dezelve half opgegeeten is door een veel grooter Dier, verdubbelt het nog niet ingeslokte deel zyne poogingen, om de vernieling te ontkomen. De Zee-Anemonen, en de Zoetwater-Anemonen, van welke laatstgemelde de Heer muller meer dan dertig soorten opteltGa naar voetnoot(‡), leveren 't zelfde verschynzel van leevensbehoud op. Hy heeft het ook waargenomen in de Wormen der Ingewanden. 't Valt al te ligt, tot dwaaling te vervallen, als men rede van deeze Wonderen wil geeven, dat ik het my zou durven onderwinden het thans te bestaan: de bekwaamste Waarneemers hebben zich vergenoegd, met ze te beschryven, en hunne gissingen zedig twyfelende voorgedraagen. In de beoefening der Natuure moet men beginnen met waar te neemen; het is alleen door veelvuldige Waarneemingen en diep peinzen, dat het zomtyds gelukt te verklaaren. Ik heb de boven aangehaalde gevallen alleen vermeld, dewyl zy kunnen dienen, om de weezenlykheid te bewyzen van die ik voor heb mede te deelen. Indien men die verbaazende uitwerkzels weet, uitwerkzels, welke zo zeer aangekant schynen tegen de denkbeelden, welke wy ons gevormd hebben van het werk- en zintuiglyk gestel, en van het leeven, der Schepzelen, zal men met minder bevreemdinge opzien by niet min zonderlinge verschynzelen. In myne naspeuringen, om te ontdekken, hoe lang zommige Insecten konden leeven zonder Voedzel, had ik gelegenheid om op te merken, dat veelen onder dezelven zwaar gewond, en met anderen, van dezelfde soort, geheel gezond, opgeslooten, niet schielyker dan deeze stierven, uitgenomen, nogthans, wanneer de verscheuring zeer groot was, en bykans tot een geheele verbreeking van het werktuiglyk gestel ging. Om my, ten aanziene van dit aangelegen stuk, te ver- | |
[pagina 528]
| |
zekeren, heb ik 't zelve met verscheide Insecten beproefd. Alle, die ik 'er toe nam, behoorden tot de Schildvleugeligen, en kan ik, derhalven, geene gevolgen trekken, dan tot deeze soort, schoon men, naar alle waarschynlykheid, het op de andere kan toepassen. Ik zal myne gedaane Proeven op de Molenaars mededeelen. Eerste Proeve. Den 19 April 1782, nam ik ten zelfden tyde acht zeer gezonde Molenaars: drie derzelven sloot ik in een ruime doos, bedekt met een zeef, om 'er de lugt vry in te laaten; en deedt den vierden in een welgeslooten glas. Ik doorstak het lyf der vier overigen, en zette 'er drie op een plankje met spelden vast. Twee gingen de spelden door het schild, by een derde door den buik, en de laatste kwam, naa zeer sterk verzeerd te zyn, in de doos. Den 21. stierf 'er een der op het plankje vast gemaakte; zyne poogingen, om los te komen, bragten eene bykans volkomen verscheuring te wege. De eerstvolgende, in het ondergaan van dat lot, was die in het glas zat opgeslooten, waar hy, egter, elf dagen leefde: drie uuren laater vond ik 'er twee op het plankje dood. Den 2 en 3 May kwamen de vier, in de doos geplaatst, om 't leeven; de laatste, die 't zelve verloor, was, die op den 19 April zwaar doorstooken was, zonder dat hem de spelde in 't lyf bleef. Uit deeze Proefneeming blykt, dat één deezer Molenaars, op een plankje vast gemaakt, naa twee dagen stierf; 't geen toegeschreven mag worden aan de geheele verscheuring zyns lyfs; dat de zodanigen, die, ongewond, in het glas waren opgeslooten, stierven vóór de andere gekwetsten, en dat één deezer laatstgemelden langer geleefd heeft, dan die geen leed, hoe genaamd, ondergaan hadden. Tweede Proeve. Op den 20 van die zelfde maand April, nam ik twee andere Molenaars, den eenen maakte ik op een plankje vast, met een spelde door 't schild heen, den anderen zette ik in een doos, zonder hem op eenigerlei wyze te beschadigen. Beiden leefden ze tot den 4 May; de tweede slegts tot den middag, de ander tot den avond, deeze was die veertien dagen lang doorstooken geweest met een zwarte spelde; zich in de eerste dagen sterk beweegende, hadt hy veel vogts uit de wonde verlooren: den 4 May, 's morgens, had ik de spelde, welke geroest | |
[pagina 529]
| |
was in zyn lyf, daar uit gehaald, en de sprieten van het beest stukken gescheurd. Derde Proeve. Den 10 May herhaalde ik myne Proefneeming op andere acht Molenaars. 's Anderen daags vond ik 'er twee dood, de een was op een plankje vast gemaakt, de ander zat in een doos. De gewonden leefden bykans zo lang als de anderen: doch ten einde van vier dagen, genoot geen van de acht het leeven. Ik schryf dit verschil van den duur huns leevens, in vergelyking met dien der voorgaanden, toe, aan den uitgeputten staat, waar in zy door het paaren vervallen waren, en heb ik opgemerkt, dat, naa dit bedryf, hun leevenseinde altoos zeer naby was. Vierde Proeve. Den 1 May 1783, zette ik van zeven Molenaars, op denzelfden boom gevangen, drie met een spelde op een plankje, de anderen in een doos, de laatste was zeer verminkt. Deeze stierf naa 't verloop van vier en twintig uuren; drie dagen laater verloor ik 'er een in de doos, de andere leefden elf dagen; doch een der op 't plankje gespelde overleefde de andere verscheide uuren. Vyfde Proeve. Op den tweeden dier zelfde Maand, nam ik 'er zestien tot voorwerpen myner naspeuringe; acht waren zwaar gewond, of verminkt, acht alleen in myn doos opgeslooten. - Twee der gewonden stierven eerst; maar op de volgende dagen werden 'er veelen der onverzeerden weggerukt: den 13. stierven 'er zes, en onder deezen slegts twee gewonden, de laatsten deezer stierf den 18; en naa hem bleef 'er geen over dan een in de doos, zo dat over 't geheel de gewonden langst leefden. Zesde Proeve. Den 16 nam ik eene nieuwe Proeve op drie Molenaars; een deezer was met eene spelde zwaar gekwetst, een ander daar mede vast gemaakt, op de wyze als in de voorgaande ProefneemingÉ™n, de derde onverzeerd gebleeven. Deeze stierf de eerste, daar op de vastgemaakte, en eindelyk de gekwetste. Zevende en Achtste Proeve. In den Jaare 1784 en 1785, heb ik dezelfde Proefneemingen, op onderscheide wyzen, herhaald, en de uitkomst heeft altoos beweezen, dat het grootste gedeelte der gekwetste en lydende Infecten niet stierf vóór de zodanigen, die geen leed was overgekoomen. - Ik zal myne waarneemingen niet in 't breede mededeelen, om eene verveelende langwyligheid voor te komen; ik heb de eerste alleen eenigzins breeder opgegeeven, om het stuk te spreekender te maaken, en de | |
[pagina 530]
| |
Natuurkundigen aan te zetten, om dezelfde proeven té neemen. Behalven met de Molenaars, heb ik het beproefd met andere Torren, en gezien, dat de verminkten, en de gewonden, doorgaans zo lang leefden als de anderen. Deeze Proefneemingen vorderen veel aandagt en oplettenheid: zy moeten herhaald worden van Persoonen, door geene andere bezigheden 'er van afgetrokken: men kan ze in 't oneindige veranderen; doch het behoeft niemand te bevreemden, dat hy altoos dezelfde verschynzels niet zie: men begrypt gereedlyk, dat de gesteltenis, de ouderdom, de sexe, de kragten, van elk Diertje op zich zelve, hier groote verandering kan te wege brengen. De werktuigen, welke men bezigt, derzelver gedaante, stoffe, doen 'er ook veel toe: want ik heb opgemerkt, dat 'er zich een koperroest zette om de spelden, met welken ik de Molenaars op de plankjes hegtte, 't geen zeer veel kon doen, om derzelver dood te verhaasten. Om iets vast te stellen, is het genoeg, dat de Proefneemingen, in 't algemeen, eene eenpaarige uitkomst opleveren: eenige Uitzonderingen, toe te schryven aan het byzonder maakzel van het Insect, of aan andere omstandigheden, kunnen de gevolgen, welke men mag trekken uit de meeste Waarneemingen, niet om verre stooten. De Insecten, door my op de proeve gesteld, hebben zo veel leeven, dat zy niet schynen te sterven aan de wonden; maar enkel aan verlies van kragten, gelyk de zodanigen, die geen leed ondergingen. Het blykt dus een vaste regel te zyn, dat 'er, alle andere gevallen gelyk gesteld, eene, naar evenredigheid, veel grooter kragt noodig is, om een Insect, dan een groot Dier, te dooden. Men is, als 't ware, verpligt, een Insect geheel te verpletteren, om het den dood te doen sterven, de zwaarste wonden betekenen voor 't zelve bykans niets. Wy hebben een Molenaar veertien dagen zien leeven, doorstooken met eene spelde, dikker dan zyn poot, en indien men deezen leevensduur met dien van een Mensch in vergelyking brengt, zal men bevinden, dat veertien dagen leevens, in een Molenaar, gelyk staat met een groot aantal jaaren leevens in een Mensch; dan zou deeze laatste geen oogenblik blyven leeven, indien hy doorstooken was met een metaalen staaf, zo dik als zyn been, vast gemaakt aan eenig lichaam. Hoe kunnen die Infecten zulke vreeslyke ontheisteringen hunner gesteltenissen uithouden? Deeze verbaazende kragt ontstaat zeker uit de geringe maate hunner aandoenlykheid, | |
[pagina 531]
| |
uit den byzonderen aart van hun zintuiglyk gestel, en de natuur hunner vogten. Hunne zintuigen schynen weinig geschikt, om sterke indrukken te ontvangen. Men heeft opgemerkt, dat ze zeer droog van gestel zyn, dat zy weinig vleeschagtige deelen hebben, en dat hunne spieren niet bevogtigd worden, gelyk die der grootere Dieren. - Men komt in verzoeking, om te gelooven, dat een Insect geen klagten uitstort, of liever, geen klaagend geluid van smerte slaat: 't geluid, 't welk het doet hooren, schynt alleen veroorzaakt te worden door het verlies van vryheid. Een Vlieg, zonder kop, tragt weg te vliegen, een Tor, doorstooken, gaat op geen andere wyze te werk, dan hy zou doen, wanneer hy alleen vast gehouden werd aan een poot. Dit toont, dat het zeer bezwaarlyk is, by de Insecten, den zetel der leevensbeweeging te vinden, en dat derzelver werktuiglyk zingestel zeer veel van dat der groote Dieren verschilt. By de Dieren loopen de zenuwen in de harssenen uit, gelyk het bloed na 't hart stroomt; doch het beginzel des leevens schynt in de Insecten even zeer overal verspreid. Volgens de Natuurbeschryvers, hebben derzelver zenuwen geen punt van vereeniging, en bepaalen zich alle tot het doel, waar toe ze geschikt zyn. Dat men den kop, den buik, het schild, de pooten, wegneeme, altoos tekens van leeven.... Het deel van den romp afgescheiden, geeft ook, meer of min, die tekens, gelyk te zien is uit de voorbeelden, in 't begin deezer Waarneemingen bygebragt. Men zou, derhalven, mogen besluiten, dat het beschadigd deel het eenig lydend deel is, en dat alle leden een leeven op zich zelven hadden; de Polypen, de Zee-Insecten, enz. bekragtigen deeze gissing. Van den anderen kant, kunnen de lymerige stoffen, die het lichaam der Insecten vervullen, beletten, dat de wonden zeer schadelyk zyn: zy verdikken om de randen der aangetaste deelen, beletten den voortgang des gevoels, of beschutten de tot het leeven behoorende deelen, in voorkomende toevallen, die de wonden in andere Dieren vergezellen. Hunne vaten kunnen zich ook met kragt sluiten, en welhaast in staat weezen, om het uitstorten der vogten tegen te houden. - Het verschynzel van hun Leevensduur moet misschien ook toegeschreeven worden aan eene werking, niet ongelyk aan die eener geweldige koortze, veroorzaakt door de wanorde, in hunne dierlyke huishouding te wege gebragt. In de daad, wy hebben | |
[pagina 532]
| |
gezien, dat Menschen, in een sterke koorts, het veele dagen zonder eeten hielden, terwyl het een gezond Mensch zeer flegt zou bekoomen, eene spysonthouding, van zo langen duur, te beproeven. Voor 't overige, laat ik het aan meer verlichte Mannen, de oorzaak te onderzoeken en te doorgronden van dit onbekend vermogen, 't welk het leeven der gekwetste Insecten verlengt. De Natuur hangt nog haar dekkleed over dit verschynzel, even als over dat hunner gedaanteverwisselingen, en wedergeboorte. Ik dagt my te moeten bepaalen om den Natuuronderzoekeren een nieuw veld van Naspeuringe aan te wyzen, en myne Waarneemingen op te geeven, - myne Waarneemingen, die uitwyzen, dat zwaare verwondingen, welke, op 't eigen oogenblik, de grootste Dieren zouden doen sneeven, den dood van zekere Insecten niet schynen te verhaasten, en dat zy, in dien gewonden staat, doorgaans, niet rasser sterven dan de ongewonden, en die zelfs zomtyds overleeven. |
|