Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 516]
| |
verzuimt, aldaar neemt men ook zyne belangens vlytig ter harten - En waarlyk op alle plaatzen, waar men uit zulke pryswaardige beginzelen werkt, aldaar ziet men geluk en blyde welvaard bloeijen. Het zyn de troostryke bewustheden, de aangenaamste genoegens, welke men in zyn gemoed smaken kan, zich zelven rekenschap te kunnen afvragen van alle zyne handelingen en bedryven, zonder dat men daar over blozen moet, of zich behoeft te schamen. Al wie zynen Geest dagelyks versiert met nuttige kennis, en met de edelste gevoelens; die zyn gemoed gestadig bezig houd met de grootmoedigste denkbeelden, die verzamelt zich eenen schat, die nimmer vergaat, maar die duurzaam, eeuwig, en onvergankelyk is. Eén éénig is het Wezen, waar voor wy ons moeten nederbuigen in het stof; by welke wy, wy alle inwoners der aarde, nog minder zyn dan een stofje by het Geheeläl - minder dan een druppel by den wyden Oceaan. - Eén éénig is het Wezen, waar voor wy eerbiedig ons moeten vernederen in het stof; een Wezen, wiens magt oneindig, wiens Wysheid eeuwig en ondoorgrondelyk, is. - Een Wezen, wiens goedheid duurt tot in alle Eeuwigheid. - Een Wezen, met éen woord, voor ons Stervelingen onbegrypelyk. Geene bedryven, geene daden, zo edel, zo geschikt voor alle Menschen, en waar de Stervelingen meer vrugt voor zich zelven uit rapen, dan eene onzydige beschouwing van zichzelven. Als wy ons zelven regt beschouwen, met aflegging van alle vooroordeelen en verkeerde Eigenliefde, dan zullen wy alle onze gebreken en behoeften leeren ontdekken en kennen; - dan zullen wy ras ontwaar worden, dat we in lang na die geenen niet zyn, waar eene verkeerde Eigenliefde ons voor wil doen doorgaan. Het is ongelyk veel beter, weinig, of in 't geheel niet, dan al te veel te spreeken - een mensch, die altyd voortrammelt, die, gestadig aan, klapt, overweegt zelden wat hy zegt. - Hier van daan, dat men zo vaakvafdwaalt van het ware oogmerk, waar toe de mensch beschonken is met dat edel vermogen, om zyne denkbeelden, door behulp der sprake, aan anderen, aan zyne medeschepzelen, bekend te maken, en mede te deelen. |
|