| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Zedelyke bespiegelende gedagten.
De voorzigtigheid.
Het lust mij, iets van uwen roem te schetzen, ô, Edele Voorzigtigheid! vrugtbre Moeder van waere Wijsheid, die, door uw vermogen, de grootste maetschappijen in stand doet blijven, de tederste verbintenissen duurzaem maekt, Volken en Koningrijken tegens de hevigste aenvallen der tweedragt en overheersching beveiligt, gij, die, uit de kleinste beginselen, de grootste gebeurtenissen hervoort brengt, en alles tegens het geweld des tijds behendig weet te beveiligen.
IJdel is de luister, de majesteit van den grootsten Waereldgebieder, zo gij, Edele Voorzigtigheid, zijne gangen niet bestuurt, zo gij zelve het zwaeijen van zijnen Scepter niet gadeslaet. - Gij doet hem aen de bezwoorene wetten getrouw zijn, en vaderlijk gebieden. - De klagten zijner Onderdaenen aenhooren, en haere regtmaetige begeerten voldoen - de Vermetele in toom houden - de harten van Onwilligen winnen - zijn Hof, zijn Rijk, zijn Leger, ja zijn Hart zelve, wanneer het onbegrensder grootheid begeert, bestuuren - gij doet hem aen Vleijers geen gehoor geeven, maer waere van valsche Vrienden onderscheiden; - en wanneer gij bij hem niet bekend zijt, bevind hij welhaest dat zijn Troon waggelt, - en zijn Rijk verdeelt - zijn luister verdonkert - en hij is oorzaek van 't ongeluk zijns Volks.
Wat baet dapperheid en kundigheid den Oorlogsheid, zo hij die noodzaeklijke vereischten niet door u weet te bestuuren - gij leert hem het gepaste gebruik maeken van zijn gezag, in het leger, in de stad, in 't veld, in de vesting - door in gebied hij zijne onderhoorigen - met u, Voorzigtigheid! valt hij aen - verweert zig - deinst te rug - hervat zijn aenval, en overwint!
Zijt gij het niet, Voorzigtigheid! die den Zeeman uit
| |
| |
menig gevaar red - die hem de schroomlijke klippen en gronden doet mijden - die hem doet zorgen, voor zijn schip, zijn laeding, zijn volk, zijn leeven, die hem in de veilige haeven binnen brengt - en zijne gaede, weenende van blijdschap, in de armen te rug voert!
Gij, Voorzigtigheid! zit op het Koopkantoor, aen de zijde des Handelaers - gij bestuurt zijne pen - gij helpt hem rekenen - en doet niet zelden zijne schatten vermeerderen.
Ja, gij Voorzigtigheid, bestuurt de hand des Geneesheers, - gij verzelt hem, wanneer hij zijne Lijders bezoekt - gij bekleed zijne zijde, wen hij het veege krankbed nadert - en zonder u is zijne konst van geene waerden.
Hij, die de verhevenste weetenschap, de Godgeleerdheid, leeraert, kan uwen invloed niet missen - 't Godlijk Orakelwoord leert hem uwe waerdij - hij prijst u aen anderen aen, terwijl gij steeds zijne tong en pen bestuurd.
Hoe onontbeerlijk zijt gij voor hen, ô Voorzigtigheid! die de schoone konsten en weetenschappen beoeffenen, den grootsten Konstenaer zo wel, als den geringsten Handwerker, kan u niet derven - ja, niemand kan u ontbeeren!
Dan, 't belge u niet, ô Edele Voorzigtigheid! dat wij Hem, uit wiens bestaen zelve gij voortvloeide, en uw aenzijn verkreeg, den hoogsten roem toebrengen, - aen Hem, wiens dienaeres gij zijt! aen Hem, die de God der Wijsheid zelve is.
| |
De eerzucht.
Wie verheft Stervelingen ten hoogsten trap van eer en voorspoed? wie verneedert den hoogstverhevenen Mensch, tot den laagsten stand, ja tot kermende armoede zelve? wie anders dan de Eerzucht? zij is het, uit wien de grootste veranderingen, de grootste omwentelingen hervoort komen - zij beslist niet zelden het lot van haere beminnaeren - ja van Volkeren en Koningrijken zelve! - de Eerzucht, een schaekel in den grooten afdaelenden keeten, van de Godlijke Eigenschappen, tot die geene, welke medegedeeld zijn, door het indruksel van het beeld des Eeuwigen, in de menschelijke ziele. - De Eerzucht, geschikt om den Mensch tot het hoogste toppunt van geluk te doen streeven! ontaart niet zelden naer den
| |
| |
treurigen Zondenval, tot een bron van rampen, en heeft somtijds het akeligste einde ten gevolge - zij doet, door Reede en Godsdienst bestuurd, den Mensch zijne regte waerde kennen; dan door driften aangezet, verbijstert zij het verstand, en, door het stof boven zijnen kring te verheffen, word het eensklaps, door een onvoorzienen wind van tegenspoed, verstrooid en verlooren, in het onbeperkte ijdel der Waereld.
Hoe schoon, hoe schitterend, de Eerzucht Tafereelen voor het oog der nooit verzaedbaere begeerlijkheid schilderen mooge, hoe konstig opgesierd, door de aenloklijkste vertegenswoordiging van verrukking en verwondering wekkende denkbeelden, zij de weldoordagtste en met fijn verstand doorweevene Plans formeeren moge, zo zij zig door Reede en Godsdienst het regte spoor niet laet aenwijzen, eensklaps vervalt de schoonheid en waenwijsheid haerer voorstellingen, en verkeert in enkel rook en damp.
Zoo wel het met zweet door zwaeren arbeid bedekte hoofd, als de gekroonde schedel, gaen zwanger van Eerzucht, hij, die, niet van alle menschelijk en reedelijk gevoel ontbloot is, vind een begeerte in zijn binnenste om gelukkig te zijn, of zijn geluk te voltooien. - Deeze Eerzucht is een edele trek in 's menschen ziele, ja, zo zij door Reede en Godsdienst bestuurd word, legt zij den grond van tijdelijk en eeuwig geluk; maer, helaes! hoe verbasterd, hoe verdorven is deeze verheevene drijfveer na geluk niet - wanneer zij somtijds, - en niet zelden - als op snelle vleugelen, den verblinden Sterveling, het waere genoegen doet voorbij streeven, en onherstelbaere onheilen als te gemoete doet ijlen.
Hoe veele zouden gelukkig kunnen genoemd worden, zo zij zig, in den hun aangeweezenen kring, hadden blijven beweegen, zo niet een hoogmoedige zucht naer het grootere, hun boven hunne kragten had opgeheeven, tot eene hoogte, die voor hunne wankelbaere schreden te gevaerlijk was, die hen in een onpeilbaeren afgrond deed nederploffen.
De Eerzucht zelve, wanneer zij niet van eene niet te ontbeerene schaemte, die haer luister bijzet, ontbloot is, wijst den opmerkzaemen zijnen loopkring aen, zij leert hem, die niet te overschreeden, - zij wenkt haeren opmerker, dan, wanneer het tijd is zig boven zijn gewoone vlugt te verheffen - zij leert hem daer aen gewennen, - het gevaerlijke mijden - en naer waere grootheid stree- | |
| |
ven, - om, door Reede en Godsdienst geleid, bestendig geluk te verkrijgen.
| |
De onbestendigheid.
Al het ondermaensche is wisselvallig en onbestendig! niets is 'er op de Waereld, of het is der vergankelijkheid onderworpen, - van de grootste tot de kleinste zaeken afdaelende, zal ons elke schaekel, van die groote keeten, deeze waerheid staeven. - Hoe veele welgevestigde Monarchijen en magtige Koningrijken zijn, na dat ze Eeuwen verduurd hadden, onder de puiuhoopen der vergeetelheid begraeven. - Hoe veele Vorsten en Helden, die de pracht omringd en door loftuitingen overlaeden wierden, zijn, tot hoe hoog hunne macht en roem ook gesteegen was, eindelijk ten prooije des doods en der verteeringe overgegeeven geworden. - Waer zijn de Heerschappijen der Persen en Grieken? waer is 'er een schijn van hunne macht meer overig? een Alexander, die machtige Werelddwinger, sneeft in 't bloeiendst zijnes leevens - en een De Ruiter is zo min voor een doodelijken kogel veilig, als de minste zijner Scheepelingen - waer is het machtig Babilon? waer zijn zoo veele machtige Steden en schoone Paleizen? zijn zij niet reeds tot den grond gesloopt, of met het stof der vergeetelheid bedekt.
Al het ondermaensche is wisselvallig, de vlugste geest, de gezondste lichaemsgestalte, kan zijne vermoogens en welvaert verliezen - de aenminnigste schoonheid pronkt heden op 't lieflijkste, en morgen zal dezelve, helaes! aen 't veege krankbed gekluisterd, alle haere bekoorlijkheden verliezen, - de voortreffelijkste voorneemens, - de weldoordagtste plans - en beredeneerdste onderneemingen der Stervelingen, kunnen ras in rook verdwijnen en verijdeld worden.
Al het ondermaensche is wisselvallig, de dorre heide word, door de hand des arbeidzaemen Landmans, de vrugtbaerste akker, en, omgekeerd, de laetste kan in een onvrugtbaeren grond veranderen - de plaetse, waer voor Eeuwen Woestynen waren, of de grond, die met de golven der Zee bedekt wierd - word, bij laeter tijd, met Steden bebouwd, en voor de aengenaemste landsdouwe verwisseld - en daer de volkrijkste Steden voor- | |
| |
heen gevestigd waren, is nu naeuwlijks de plaets meer te ontdekken.
Al het ondermaensche is der Onbestendigheid onderworpen, - heden verblijd den Landman zig, en beziet het Koornveld met vergenoegen, op hoop van een rijken Oogst. - Dan, die tijd naderende, verdwijnt zijne vreugd, en hij zamelt met traenen in, 't geen hij met gejuich meende te maeijen. - De Zeeman loopt met een gewenschten wind in Zee - de gunstigste gelegenheid bevordert zijne reize - dan, een onverwagte storm steekt op, en, ô jammer! hy strand, verliest zijn Schip, en kan te naeuwer nood zijn leeven bergen, terwijl hij anderen naer den afgrond ziet heenen zinken. - Heden is de Sterveling rijk, en waent zig verre boven het ongeluk verheeven, dan de vlam, of een ander onvoorzien toeval, brengt hem, binnen den engen kring van eenige uuren, in de noodzaeklijkheid, om zig aen de gunst der weldaedigheid ter redding over te geeven.
Al het ondermaensche is wisselvallig, Zomer en Winter, Hette en Koude, Regen en Zonneschijn, Storm en effene Stilte, Morgen en Avond, Nacht en Dag, wisselen elkander gestadig af.
Al wat zig voor de uiterlijke zinnen vertoont, duid de wisselvalligheid en onbestendigheid der ondermaensche zaeken aen, - en deeze afwisselingen en veranderingen bekooren dezelve, - de onderscheidene daelende en klimmende toonen der Muzijk zijn aengenaem voor het gehoor - de reuk word gestreeld door de verscheidenheid der bloemgeuren - de smaek word vergast, door zo veel weltoebereide spijzen - terwijl het gevoel ook naer verwisseling helt, - en het gezigt verlustigt zig in 't beschouwen der kleuren, en word verrukt, door het oog te doen weiden, over Vlakten, Gebergten, Rivieren, en Bosschen, 't welk een aengenaeme schakeering, en, door te zaemenvoeging van deeze gedeelten, een fraei geheel voor 't zelve uitmaekt.
De Mensch haekt naer veranderingen, naer afwisselende toneelen; was alles ééntoonig en van eenerlei gedaente, zulks zoude met zyn Natuurgestel niet strooken, en deeze Onbestendigheid is het, die het bestendigste zig op de Waereld vertoont - en welke die balans houd, waer door alles in een behoorlyken staat blijft, en het algemeen geluk bevorderd, naer het plan der hoogste Wijsheid zelve.
|
|