| |
Waarneemingen, wegens de schranderheid van een spinnekop.
(Uit het Engelsch.)
In 't algemeen hebben de Dieren geene Schranderheid, dan voor zo verre zy in een staat van Maatschappye leeven. De Olyphant en de Beever leveren hier van de doorslaandste blyken op, wanneer zy byeen zyn; doch als de Mensch hunne Maatschappy stoort, verliezen zy al hun vlytbetoon, en bykans al die Schranderheid, welke hun zo opmerkenswaardig doet zyn, wanneer zy zamen woonen.
| |
| |
Onder de Insecten hebben de werkzaamheden der Byen en Mieren, ten allen tyde, de verwondering der Natuurkundigen weggedraagen; doch op zichzelven zyn ze de domste Insecten, zy kwynen eenigen tyd in eenzaamheid, en sterven.
Van alle Insecten, door my waargenomen, bezit de Spinnekop de meeste Schranderheid; zyne bedryven, met alle aandagt door my beschouwd, gaan bykans allen geloof te boven. Dit Diertje is door de Natuur gevormd, om niet alleen tegen andere Insecten, maar ook om tegen die van zyne eigene soort, te stryden. Zyn Kop en Bovenlyf is als met een helm en gemalieden Kolder bedekt, ondoordringbaar voor alle andere Insecten; zyn Buik is omgeeven met een zagte en ligt inwykende huid, die zelfs den angel van een Wesp te leur stelt. Zyne Pooten zyn met gewrichten, gelyk die der Kreeften, en hebben ieder aan derzelver einde groote nagels, om de bespringers, op eenigen afstand, af te weeren.
De Spinnekop is even zeer bedeeld met Zintuigen, om zyne Vyanden te zien, als om dien aan te vallen, en zich te verdeedigen: want hy heeft veele Oogen. Deeze zyn groot, helder, en met eene schaalagtige stoffe overdekt, welke ondertusschen in het onderscheiden zien der voorwerpen niet hindert. Aan den Bek heeft hy Nypers, dienstig om den prooi, hem in de klauwen gevallen, of in zyn net verward, te dooden.
Dit zyn de verdeedigende en beschadigende Wapens van den Spinnekop, doch schynt deeze het meeste vertrouwen te stellen op zyne Webbe, met eene verwonderbaare kunst toegesteld. De Natuur heeft den Spinnekop beschonken met eene lymige stoffe, welke hy, naar welgevallen, grof of fyn spint. Om zyn draad, als hy begint te werken, vast te maaken, drukt hy een druppel uit van dit vogt, 't welk, opdroogende, den draad vormt, dien hy weet te verlangen, naar maate hy zich van 't eerste punt verwydere. Aan het tegen overgestelde uiterste gekomen, trekt hy dien draad met de klaauwen uit, om dien te spannen, en maakt denzelven, even als het begin van zyn arbeid, vast.
Op deeze wyze vervaardigt de Spinnekop veele gelykwydig loopende draaden, welke, om zo te spreeken, tot de Scheering van zyn Weefwerk dienen: om de Inslag 'er in te brengen, werkt hy op dezelfde wyze dwars over: een eed van die dwarsdraaden vast maakende aan den eer- | |
| |
sten, die altoos de sterkste is, en 't ander aan den wand. Alle deeze draaden, nieuwlings gesponnen, zyn kleeverig: waar door zy alles, wat 'er aan raakt, vast houden; en die plaatzen des Nets, welke meest voor scheuren bloot staan, weet onze Kunstenaar te versterken, door ze tot zesmaalen toe te verdubbelen.
De beschryving, dus verre van dit Diertje gegeeven, is hoofdzaaklyk die van alle Dierbeschryveren; doch 't geen ik verder te melden heb, de opgave van myne eigene Waarneemingen, over die soort van Spinnekoppen, in onderscheiding, met den naam van Huisspinnekoppen bestempeld. Ik ontdekte, nu omtrent vier jaaren geleden, een grooten Spinnekop, die zyn Webbe in een hoek van myne Kamer vervaardigde, en schoon myn Bediende reeds menigmaal het werk van deezen Spinnekop verwoest hadt, had ik het geluk van het Diertje te behouden, en ik kan zeggen, dat het my ruime vergelding gaf voor die behoudenisse, door 't vermaak, my geschonken.
In minder dan drie dagen was de Webbe geheel afgeweeven; en my dagt, dat ik het genoegen van den Spinnekop, over dit afgedaane werk, kon bespeuren. Hy ging 'er dikwyls door heen, onderzogt alle de plaatzen, ging in zyne schuilplaatze, en kwam weder voor den dag. De eerste vyand, dien hy te bestryden hadt, was een andere Spinnekop, den mynen in grootte verre overtreffende. Deeze geene Webbe meer kunnende maaken, zogt den eigendom zyns nabuurs te overweldigen. Hier op volgde een schriklyk gevegt, waar in de overwinning tot de zyde van den Overweldiger scheen te zullen overslaan: want de Spinnekop, die de Webbe hadt toegesteld, moest in zyn hol de vlugt neemen. Daar op zag ik, dat de Overwinnaar alle mogelyke middelen in 't werk stelde, om den anderen uit zyn hol te doen komen: hy maakte de vertooning, als of hy 'er zich in zou begeeven; doch kwam schielyk te rugge, en bemerkende, dat alle zyne poogingen vrugtloos waren, begon hy de Webbe des Overwonnenen, op eene deerlyke wyze, te verbreeken. Zulks verwekte een tweede gevegt, waar in myn arbeidzaame Spinnekop, tegen myne verwagting, zyn party doodde.
Toen in 't vreedzaame bezit zyns regtmaatigen eigendoms, besteedde hy drie dagen, in het herstellen van de breuken zyner Webbe, zonder, zo veel ik kon bespeuren, eenig voedzel te gebruiken. Eindelyk verviel een groote blaauwe Vlieg in het gespanne en hermaakte Net,
| |
| |
en weerde zich wakker om 'er uit te komen. De Spin liet hem begaan; doch ziende dat zy te sterk was, om door de Webbe gehouden te worden, deedt hy een uitval, en omzwagtelde, in minder dan een minuut, de Vlieg in dier voege, dat zy geen vleugel kon beweegen, en sleepte dien buit, dus omwonden, in zyn hol.
Op deeze wyze leefde hy, in een zeer afhanglyken toestand, waar toe de Natuur hem scheen geschikt te hebben, en bestondt een week lang van die Vlieg. Op zekeren dag wierp ik een Wesp in zyne Webbe: hy kwam terstond, naar gewoonte, te voorschyn; doch, bemerkende met welk een vyand hy te stryden hadt, verbrak hy de draaden, welke hem vast hielden, en deedt alles wat hy kon, om zich van zulk eenen gedugten vyand te ontslaan. Toen de Wesp zich in vryheid bevondt, verwagtte ik, dat de Spinnekop de stukken gebrooken draaden zou herstellen: doch zy scheenen onherstelbaar: want hy verliet die Webbe geheel, en begon eene nieuwe, binnen den gewoonen tyd voltrokken.
Begeerig om te weeten, hoe veel Webben een Spinnekop zou kunnen maaken, verbrak ik de nieuwe: welhaast hadt hy een ander, welke ik desgelyks vernielde. Als toen scheen zyn voorraad van spinstoffe uitgeput: want hy spon niet meer. De kunstenaaryen, welke hy in 't werk stelde, om zich bestaan te bezorgen, schoon van dit groot hulpmiddel verstooken, waren verbaazend. Ik heb gezien, dat hy zyne Pooten introk, en dus een klootsche gedaante aannam, vier uuren agter den anderen onbeweeglyk in dien stand bleef, maar altoos op zyn hoede. Kwam 'er een Vlieg onder zyn bereik, hy viel 'er op aan, en miste zeldzaam.
In 't einde, deeze leevenswyze moede, besloot hy op den eigendom van een anderen Spinnekop aan te vallen, en tastte die sterkte met veel gewelds aan; doch ontmoette heftigen wederstand. Wel verre van moedeloos te worden, door deeze nederlaage, sloeg hy het beleg voor eene andere Webbe, en doodde, naa drie dagen, den eigenaar, bezit neemende van het Net.
De Spinnekop valt niet eensslags aan op de kleine Vliegjes, die in de Webbe vliegen: want op 't gezigt zou de schrik den Vliegen de kragt, ter ontkooming, byzetten; maar hy wagt geduldig, tot dat zy, in vrugtlooze poo- | |
| |
gingen, de kragten hebben uitgeput, en is, op die wyze, zeker van zyn prooi.
Drie jaaren leefde de Spinnekop, het voorwerp myner waarneemingen, 's jaarlyks verwisselde hy van huid; ik heb hem wel eens een Poot uitgetrokken, voor welke, in 't verloop van weinig dagen, een nieuwe kwam.
In den beginne vreesde de Spinnekop op myne aannadering; doch werd, in 't vervolg, zo gemeenzaam, dat hy een Vlieg uit myn hand nam; en, zo wanneer ik een draad zyner Webbe aanraakte, zette hy zich in een staat van aanvallen of verdeediging.
Voorts heb ik opgemerkt, dat het Mannetje veel kleinder is dan het Wyfje: dat het Wyfje Eitjes legt; deeze worden zeer zorgvuldig omsponnen; als men ze wil verdryven, doen zy alle poogingen, om dit bundelken met zich te voeren, en zyn zomtyds de slagtoffers der verknogtheid aan haare Jongen.
Zo ras de Jongen uit de Eitjes zyn, vangen zy aan met spinnen, en neemen oogschynlyk in grootte toe. Wanneer zy het geluk hebben, om een Vlieg te betrappen, 't welk zy in een etmaal naa de geboorte kunnen doen, werpen zy 'er zich met alle greetigheid op neder: doch zy leeven ook zomwylen drie of vier dagen, zonder eenig voedzel te neemen: en, ondanks dit gebrek aan voedzel, groeijen zy elken dag, in 't eerst, tweemaal de eerste grootte.
Wanneer de Spinnekoppen oud beginnen te worden, groeijen zy niet meer, uitgenomen de Pooten; en als de ouderdom de Leden verstyfd heeft, sterven zy van honger, niet langer in staat om den prooi te vatten.
|
|