Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van eenige nieuwe proeven, op de hitte genomen; door Colonel Benjamin Thompson, F.R.S.(Philosophical Transactions, for 1786.)
Uit de in 't oog loopende overeenkomst, tusschen de Electrike stoffe en de Hitte, ten aanzien van de Lichaamen, die tot Geleiders daar van dienen, of niet, (zynde Lichaamen, die tot goede Geleiders voor deeze strekken, doorgaans ook goede Geleiders voor geene,) was het natuurlyk zich te verbeelden, dat het Torricelliaansche Vacuum, 't welk een zo gereeden doorgang aan de Electrike stoffe verleentGa naar voetnoot(*), zulks desgelyks aan de Hitte zou doen. Maar eene menigte van keurige en wel uitgedagte ProefneemingenGa naar voetnoot(†), door den Heer thompson genomen, wyzen uit, zonder eenige schaduw van twyfel over te laaten, dat het Vacuum Hitte veel traaglyker geleidt dan Lugt, dat, niettemin, Lugt van verschillende digtheden, weinig, in dit opzigt, verschilt; maar dat het Geleidend Vermogen der Lugt grootlyks toeneemt door de Vogtigheid. By dit merkwaardig uitwerkzel der Vogtigheid op de Lugt, doet de proefneemer ons stilstaan, om te beschouwen, met welk eene oneindige Wysheid en Goedheid de Voorzienigheid ons blykt beschut te hebben, tegen de na- | |
[pagina 432]
| |
deelige gevolgen van bovenmaatige Hitte en Koude in den Dampkring: want, ware het mogelyk voor de Lugt, zo vogtig te zyn, geduurende de strenge Koude in de Wintermaanden, als dezelve zomtyds is in den Zomer, zou derzelver vermogen, om de Hitte van onze Lichaamen af te leiden, en bygevolg de schynbaare Koude der Lugt, voor ons onverdraagelyk zyn: maar gelukkig vermindert haar vermogen, om het water in een ontbonden staat te honden, en daar mede het vermogen, om ons van onze dierlyke Hitte te berooven, naar gelange de Koude toeneemt. Indien Verkoudheden, en daar aangrenzende Ongemakken, ontstaan, doordien onze Lichaamen beroofd worden van Hitte, is de rede openbaar, waarom deeze Ongesteldheden meest heerschen, geduurende de Herfstregenvlaagen, en wanneer in het Voorjaar de Vorst met den Dooi afwisselt. Hier uit blykt ook, waarom vogtige Huizen, en vogtige Bedden, zo gevaarlyk zyn, als mede, waarom de Avondlugt zo schadelyk is in den Zomer en in den Herfst, en niet, wanneer het 's Winters streng vriest. - De Geneesheeren hebben zich zeer verlegen gevonden, om reden te geeven, van de verwekking der buitengewoone hoeveelheid van Hitte, welke men veronderstelt, dat door de Koude Lugt in den Winter van de Dierlyke Lichaamen wordt weg gevoerd, boven die zy aan den warmer Dampkring in den Zomer overgeeven; doch het is meer dan waarschynlyk, dat het verschil in de hoeveelheden van Hitte, op die wyze verlooren of medegedeeld, oneindig minder zyn dan zy zich verbeeld hebben. |
|