Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBericht, aangaande een zeldzaame onweers-buy, welke, omstreeks Amsterdam, op den laatsten dag van july 1787, veel schade heeft veroorzaakt; met zonderlinge uitwerkingen.
| |
[pagina 409]
| |
halve het instroomen van Kelders in de naauwe Straaten, het overloopen der Geuten, en daar door veroorzaakte Lekkagiën, zo veel ik weet, in deeze Stad, geen schade veroorzaakt beeft. Men hoorde, des anderen daags, dat deeze Onweers-Buy buiten de Stad, en wel aan de Zuidzyde, veel verwoesting had aangericht: waar van ik de Omstandigheden, die van my en veele anderen op de plaats zelve gezien zyn, en het geen my dienaangaande door de Luiden zelf bericht is, hier zal melden. Men zal daar uit zien, hoe in een oogenblik, op de onverwagtste wyze, het Opperwezen, door de wegen der Natuur, 's Menschen Verblysplaats vernielen, en hem zelf in 't grootste gevaar stellen kan. Een Warmoezier, aan 't end van 't Verwers-Pad, by de Wetering, en dus omtrent vierdehalf honderd Roeden van de Stad, ten Zuiden, ondervondt, zo 't schynt, allereerst de verwoesting van deeze Onweers-Buy. Onder dien zwaaren Plasregen, met een geweldigen Dwarrel-Wind gepaard, zyn de Glazen Raamen, op zyne Broeibakken liggende, vreezelyk geteisterd. Wel vyftig daar van werden opgenomen, en, in de Lugt, op een geweldige manier, door elkander gesmeeten zynde, aan gruis op het aangrenzende Land, over de Sloot heen, geworpen. Nog vyftig anderen, daarenboven, zyn zodanig aan 't Glas beschadigd, dat hy het daar door geleeden nadeel wel op driehonderd Guldens rekende. Buitendien zyn, van dat Land, daar zes Koeijen liepen met een Paard, vyf Beesten opgeligt en in de Sloot gesmeeten; welken men niet, dan met veel moeite, levendig daar uit gehaald heeft, zynde sommigen derzelven wat lam of kreupel. Voorts moet deeze Wolk of Hoos, misschien hier door wat verligt, byna Noordoostwaards, over den Amstel heen zyn gevloogen; alwaar men wel een zwaaren Stortregen met een sterk Gedruis, doch geen schade, vernomen heeft. Buiten de Muider-Poort is dezelve zeer naby geweest aan de Stad, en heeft aldaar een verwoesting aangericht, die byna naar de hedendaagse plundering geleek; zynde den volgenden Dag, van honderden Menschen, met ontzetting beschouwd. Zy schynt haar voornaamste geweld geoefend te hebben op de Herberg, genaamd de Eendracht, staande aan het Sluisje, dat men in den Oudewaaler Weg, een weinig om den hoek van Schoonzigt, heeft. Hier scheen het een bulderende Orkaan te zyn, die op een | |
[pagina 410]
| |
wonderlyke wyze gewerkt heeft door zwaare persing der Lugt, vermengd met Elektrikaale stoffen. Immers zy maakte door de schuuring een Vuurig schynzel binnenshuis, dat door den donker zeer afstak; zo my de Hospes verhaalt, die in de Keuken zat, alwaar een geheele ry Koperen Tabaks-Komfoiren, naast en onder den Schoorsteen hangende, eensklaps op den Vloer werdt gesmeeten. Door de schudding van het Huis kan dit niet veroorzaakt zyn; alzo zelfs de Borden en Schotels van den Schoorsteenmantel niet afgeworpen waren in het andere Vertrek, naar de Noordzyde, alwaar zyn Vrouw voor een Raam stondt Linnen te stryken, terwyl eensklaps het andere Raam, aan de andere zyde van den Schoorsteen, op den Vloer gesmeeten werdt. Dit lot hebben ook verscheide Glasraamen in zyne Tuinhuisjes, aan den Noord- en Westkant van zyn Tuin, ondergaan, en aan de Oostzyde van zyn Huis vondt men openstaande Vensters, die digt tegen den Muur wel waren vastgemaakt, zodanig aan stuk gekneepen, of 'er met een zwaaren Hamer op gebeukt ware geweest. Dit is een tweede wonderbaar Verschynzel in deeze Onweers-Buy. Maar het geen ik thans gemeld heb, is ver het minste der verwoesting, alhier gebeurd. Nevens den Ingang van het Hek, aan de Sloot van den Weg, stondt, niet ver van het Huis af, een groote Koepel, of Tuinhuis, binnenswerks 44 Voeten lang, en 14 Voeten breed, zynde op een Steenen Voeting van aanmerkelyke hoogte, met den Vloer wel twee Voeten boven den Grond, gemaakt van overend staande Planken, in twee Vertrekken verdeeld en zeer stevig. Dit geheele Tuinhuis werdt, door gedagten Orkaan, eensklaps van zyne Fondamenten gerukt, en met de Steenen Voeting in de Sloot geslagen, zodanig dat het Dak tegen de Boomen van den Weg aan kwam, en daar tegen steunde; gelyk men de afschaaving van den Bast, daar door veroorzaakt, nog kan zien. Aanmerkelyk is 't, dat twaalf of meer Persoonen, welke in die Herberg meenden te gaan kolven, door dien Plasregen in de Plantagie opgehouden wordende, tegen elkander zeiden: dat we maar in de Koepel waren: als wanneer zy een droevig noodlot hadden ondergaan. Immers, de menigte van Stoelen en Tafeltjes, zig in dit Tuinhuis bevindende, zyn grootendeels verbryzeld of aan gruis, en hetzelve is zodanig geruineerd, dat het geheel vernieuwd moet worden. | |
[pagina 411]
| |
De Herberg, of 't Roomhuis, daar naast, heeft ook niet weinig last geleeden: inzonderheid doordien een der Steenen Schoorsteenen, op dit Huis, is afgerukt en vergruisd; gelyk ook het Dak vry wat beschadigd. Een oud vierkant Houten Tuinhuis, op den hoek van den Tuin, aan den Weg, aldaar staande, is mede geheel vernield, en lag gedeeltelyk op den Weg; alwaar aan die zyde een Boom geheel, en een ander half, is omgerukt, en aan de andere zyde lagen twee Boomen, met Wortel en al, uit den Grond. Hier zyn ook een of twee Hekken omgeslagen, en ver op 't Land gesmeeten, alwaar men buitendien ook Stoelen uit den Tuin, en doode Eendvogels, heeft gevonden. Verder schynt deeze Buy, in dezelfde Koers, al Noordoostwaards, voortgegaan te zyn, hebbende aan den Dyk naar Zeeburg, omtrent ten halver wege van de Stad, op de Plaats genaamd Zee-Rust, de Schuur geheel omver gesmeeten; het Hooy ten deele uit den Berg geplukt, en het Boeren Huis, als door zamenpersing, dermaate geteisterd, dat dit alles, tot herstelling, zegt men, wel duizend Guldens zal vereischen. Van een ander Huis, niet ver daar af staande, is het meeste Riet als afgestroopt, zodanig, dat het, in plaats van te leggen, overend stondt; daar nevens werdt een zwaare Boom omver gesmeeten, en een Molen, in 't Land, van de Hekken zyner Wieken beroofd, enz. Ik heb geen Bericht van verdere uitwerkingen van dit Onweer, 't welk van alle de Luiden, ter gemelder plaatsen, beschreeven wordt, als allerverschrikkelykst, met zulk een geraas en geweld woedende, als of alles t' onderste boven zou keeren; zonder dat men echter van weezentlyken Donder spreekt. Even 't zelfde wordt bericht van een Buitenplaats, tusschen Amstelveen en Kudelstaart, alwaar mooglyk de vergaaring van Dampen, en wel misschien uit de Haarlemmer-Meir grootendeels opgeheven, haar eerste samenpersing heeft ondergaan, en, door het omdraaijen van den Wind, in een geweldigen Wervelwind is veranderd. Op andere plaatsen, zo in de Stad als buiten, heeft men wel een ongewoonen Plasregen, als of het Water al dwarrelende met straalen naar beneden gulpte, doch geen zo aanmerkelyken Wind, vernomen. Ongemeen zwaare Plasregens is men dikwils gewoon een Hoos te noemen, en dus verbeeldt men zig, in 't algemeen, dat dit ook een Hoos geweest zy. Eigentlyk betekent zulks een uitzakking van Water uit een Wolk, met eene draaijende beweeging, vormende een omgekeer- | |
[pagina 412]
| |
den Kegel, met de Staart naar den Grond hangende; even als de Hypocras-Zakken, die men Mouwen noemtGa naar voetnoot(*); en daar van voert misschien dergelyke Wervelwind, aan den Duinkant, den naam van Houw-Mouw: want Houwe was, oudtyds, 't geen men in 't Fransch Tourbillon noemt: ‘een Wind, al draaijend voortkomende uit een neergedrukte Wolk: dus genaamd, om dat hy, al 't geene hem tegenkomt, als afhouwende om verre smytGa naar voetnoot(†).’ Maar de hier by komende uitgieting van Water, schynt eigener betrekkelyk op den naam van Hoozen, die op Zee gemeener zyn dan op 't Land, en aldaar het Water opslurpen, dat zy dan wederom op eenigen afstand vallen laaten. De Heer dryfhout heeft de manier, op welke de Hoozen ontstaan, omstandig en zeer fraay beredeneerd; by gelegenheid van eene Hoos, die in July des Jaars 1751, door zyn Ed. in 's Hage, van verre, waargenomen werdt, en aldaar, op Oud Roozenburg, aan den Loosduinschen Weg, eenige schade te wege bragt. Deeze was ook vergezeld met een zwaaren Rukwind en Stortregen; doch welke zig bepaalde binnen den omtrek van die Buitenplaats. Uit zyne Afbeelding blykt, dat deze Hoos een zeer lange Staart hadGa naar voetnoot(§). De Heer perponcher nam 'er by Utrecht, den 20 Mey 1777, eene waar, die meest bestondt uit een draaijende opstapeling van Wolken, met een naauwlyks merkbaar StaartjeGa naar voetnoot(‡). In 't jaar 1771 zyn 'er door den Heer berkhey, by Leiden, verscheidene waargenomen, die allengs voortkwamen uit, en verdweenen in, een laag hangende zwarte Wolk, welke meestal plaats heeft by de HoozenGa naar voetnoot(**). De Heer, door wien my die fraaije Waarneemingen, over 't vangen der Vorst-Uiltjes, medegedeeld zynGa naar voetnoot(††), niet minder oplettende op het Weer, gelyk daar uit gebleeken is; zig kort na dien Middag, als gewoonlyk, in | |
[pagina 413]
| |
zyn Tuin, buiten de Raampoort, bevindende, nam, om half drie uuren, reeds eenige Tekens waar, uit welken zyn Ed. besloot, dat 'er Onweer op handen ware. ‘Ten drie uuren merkte hy op, dat de Lugt in 't Zuidwesten betrok, en het regende zagtelyk tot ruim vier uuren. Vervolgens begon het in het Zuiden, en daar na in 't Zuidoosten, vry schielyk op te klaaren, en eerlang schoot de Zuidweste Wind, die reeds een Buy gevormd hadt, over 't Zuiden naar 't Zuidoosten, ja allengs tot in 't Oosten. Dit bragt de Regen-Wolken, die uit het Zuidwesten kwamen, in een geweldige draaijing, en zy werden om vyf uuren in de Buy als op elkander gestapeld, arbeidende tegen elkanderen op een vreezelyke wyze; des het niet anders scheen of de Wolken hingen als een Zak ter Aarde af, dreigende alles te verwoesten. Middelerwyl was de duisterheid zo groot geworden, dat hy de Beesten op 't Land naulyks kon onderscheiden. Op dit akelig oogenblik, schoot de Wind schielyk in 't Westen, en een zeer lange zwarte Wolk dreef met een groote snelheid Noordoostwaards; terwyl teffens de zo evengemelde Buy los brak, en haar Water met een geweldigen Plasregen uitgoot. Eindelyk ruimde de Wind tot in het West - Noordwesten en een aangenaame Zonneschyn, met een verkwikkende Koelte, verteerde het overschot eener Onweers Buy, waar van men zelden weergaa ziet, hier te LandeGa naar voetnoot(§§).’ |
|