| |
Keurige aanmerkingen, wegens verscheide ontdekkingen in 't noorden gedaan.
(Overgenomen uit Dr. forster's Histoire of the Voyages and Discoveries made in the North.)
Voor zo verre wy weeten, behelst de Aardkloot in het Noorder gedeelte eene veel grooter hoeveelheid van Land, boven het oppervlak der Zee verheeven, dan de tegenovergestelde Zuidelyke Poolgewesten, welke aan de Bezoekers niets opleverden dan eene wyd uitgestrekte Zee. Te deezer oorzaake zyn, naar alle waarschynlykheid, de Noordlyke Gewesten, over 't geheel genomen, in den Zomer warmer dan de Zuidelyke. In de daad, de groote diep- | |
| |
te der Zee drinkt, om zo te spreeken, de Zonnestraalen in, die, desgelyks, niet in staat zyn, om zo gereed warmte mede te deelen aan de dikkere Zeegolven, als aan de dunnere vloeistoffe des Dampkrings. Het Land, integendeel, kaatst de Zonnestraalen in allerlei richtingen te rug; zy kruissen elkander, en de waarneemingen wyzen uit, dat de Zon, alleen door verzamelde straalen, bekwaam is, een aanmerkelyken graad van warmte te baaren. Zulks wordt bekragtigd, door de ondervinding van alle Zeevaarenden in de Noordsche Gewesten, als zy op de Noorder Breedte, tusschen de 70 en 80 Graaden, dikwyls, spreeken van eene warmte, groot genoeg, om de pek in de naaden der schepen te doen smelten. Integendeel is, in 't Zuiden, de lugtsgesteltenisse veel kouder, en genooten zy aldaar nooit een warmen dag.
In de koude Gewesten is eene groote verscheidenheid van Talk, en Mica (of zogenaamd Moscovisch Glas), eene groote menigte Speksteen, men vindt deeze bovenal in Groenland, Hudsons-baay en Spitsbergen. Voortbrengzels van brandende Bergen doen zich veelvuldig op in Groenland, Ysland, de Westkust van Noord-America, de Catharina- en Kurile-Eilanden, en Kamtschatka. In Hudsons-baay heeft men veel oorspronglyk Koper aangetroffen, als mede op het Koper Eiland, digt by Kamtschatka. Het Beeren- of Cherry-Eiland bevat eene groote hoeveelheid van Lood, en eenig Zilver. Ook wil men Zilver- en zelfs Goud-erts in Groenland ontdekt hebben.
De Kust van Groenland bestaat geheel en al uit hooge scherpgepunte rotzen, aan wederzyden. In Hudsons-baay beginnen, nogthans, deeze rotzen minder steil te worden; en op zommige plaatzen ontmoet men vlakke stranden. Ysland, zo wel als Spitsbergen, is een hoog rotzig Land. Nova Zembla heeft een zelfde rotsagtig voorkomen. De geheele Noordkust van Siberie is vlak en laag. De Oostkust van Asia, tot den uitersten hoek van Kamtschatka, is, voor 't grootste gedeelte, hoog en rotzig; de Americaansche Kust, integendeel, vlak en laag, doch begint ten Zuiden, van Alaska eenigzins hooger op te loopen.
Hudsons-baay, Bassins-baay, en alle de kleine Zeeën van Labrador tot Kaap Vaarwel, zyn oogschynlyk gevormd door de Zee, het Land inbreekende. Dit blykt, desgelyks, uit den hoogen top van Kaap Vaarwel, en de hoop rotzen, van de Resolution en Salisbury Eilanden, en van
| |
| |
alle de Eilanden in Hudsons-baay, die Westwaards aan vlakker worden; den grond weggenomen zynde, door een stroom van het Oosten, daar op aanloopende. Groenland heeft, desgelyks, een Inham aan de Oostzyde, en ten Westen een Eiland, naamlyk, Ysland. Spitsbergen heeft een Voorgebergte in 't Zuidwesten, en ten Zuidoosten een Eiland. Alle de stranden van de Yszee, langs Siberie, zyn vlak; en de Zeeën, ten Noorden van het Land geleegen, zeer ondiep.
In deeze Noordlyke Gewesten zyn de Zeeën zeer koud, en deels met ys bedekt. De waarneemingen, dat de Oceaan hier reeds in Augustus en September begint te bevriezen, en dezelve 's Winters, in 't verloop van één nagt, met ys verscheide duimen dik bedekt wordt, zyn thans ten vollen gestaafd. Het ys is, derhalven, geen voortbrengzel der Rivieren, in den Oceaan zich ontlastende, maar van den Oceaan zelve. De wind dryft groote ysschotzen tegen elkander, en deeze vormen dus dikke en zwaare ysklompen. Doch, langs zeer veelvuldige wegen, wordt het ys gevormd. Nooit kunnen wy zeggen, dit is de wyze, waar op de Natuur een zeker uitwerkzel te wege brengt; want zy bezit eene verscheidenheid van middelen, ter bereiking haarer oogmerken, die de Mensch niet dan allengskens kan ontdekken.
Met den aanvang des Winters, is de Oceaan zo koud niet als in 't begin des Zomers, naa den verdrietig langen Winter, in deeze streeken. De Winden in de Yszee zyn zeer ongestuimig, en, over ongemeete breede Ysvelden heen waaijende, ondraaglyk koud. Ooste winden heeft men in de Noordpools Landen meer dan eenige andere. Veelvuldig dekken dikke Nevels de lugt, en maaken de Zeevaart zeer gevaarlyk. Deeze Nevels houden, door derzelver drukking, alle dampen, die anderzins in den Dampkring zouden opklimmen, neder: 't geen veroorzaakt, dat ze dikwyls zeer stinken. Donder en Blixem ziet men zeldzaam in deeze Gewesten; deels, om dat de Noorderlichten, daar zeer veel schynende, de Electrike uitwaassemingen verteeren; en deels, om dat, in een Ryk, met altoosduurende Sneeuw bedekt, van welke slegts eene geringe hoeveelheid in verscheide dagen smelt, de Electrike stoffe, met geene mogelykheid, in eene groote menigte kan opklimmen, en zich verzamelen, om stoffe aan Donder en Blixem te verschaffen. De kleine hoeveelheid, welke zich by Onweeren vertoonen, zyn door de vuurbraaken- | |
| |
de bergen in deeze streeken ontlast. De overvloed van Mist en Dampen, die deels bevroozen zyn, en den geheelen Dampkring vullen, dienen, om hier zeker verschynzel veelvuldiger, dan elders, te maaken. Byzonnen en Bymaanen worden menigmaal in 't Noorden gezien; de meeste Zeevaarenden, in die streeken, hebben ze waargenomen. De eigenste Dampen, welke den Dampkring dermaate vervullen, dienen tot het heilzaam oogmerk, om het vrolyk zonnelicht, in deeze droeve streeken, bykans veertien dagen vroeger te doen schynen, dan het met mogelykheid zou kunnen doen, indien de Dampkring eene andere gesteltenisse hadt; zy brengen, gevolglyk, het haare toe, om de naare nagten, in deeze sombere Gewesten, te bekorten, en de Natuur te verleevendigen, die, door den doodlyken adem des langen Winters, geheel aan 't kwynen sloeg.
De Dierlyke en Groeiende Schepping is met een schaarsche hand, in deeze naare Gewesten, verspreid. De oppervlakte der Aarde is slegts met zeer weinig Planten bedekt, en zelfs die, welke de Natuur, zo algemeen goed, hier geplant heeft, houden zich zeer naby den grond; vreezende, als 't ware, de hoofden, van den boezem der moeder, in de lugt op te heffen, die van warmte ontbloot is, en huiverende voor het geblaas der doodlyke Noorde en Ooste Winden. Ja, de grond zelve is onbereid en onbekwaam, om de Planten, die men aan dezelve wil aanbeveelen, te ontvangen. Barre en naakte rotzen beuren den kaalen kruin op, en tarten de aanvallen der allesvernielende vorst: geduurende het grootste gedeelte van 't jaar, zyn ze met een dik dekzel van sneeuw bedekt; en blyven, gevolglyk, langen tyd, zonder af te martelen, of iets te verliezen. Regen, wind, en hette, beurtlings, door vorst, afgewisseld; maar, bovenal de uitwerkzels der Hette, en der vaste Lugt, in den Dampkring omzwervende, brengen veel toe, om, in gemaatigde en warmer lugtstreeken, allengskens, de hardste rotzen te ontbinden en te verwoesten. De Vaste Lugt, met Hette gepaard, dringt diep in de zelfstandigheden der Steenen, en ontbindt derzelver kleine deelen, welke door den regen en de winden worden weggevoerd; hier door wordt de oppervlakte des Aardryks, van tyd tot tyd, bekwaamer, om Planten en alle soorten van Kruiden te ontvangen en te voeden. In deeze aarde wordt, echter, uit een klein zaadje, derwaards heen gevoerd door den wind, een Moschplant
| |
| |
gebooren, die, hoe teder ook van maakzel, de strengste koude wederstaat, zich allengskens uitbreidt, en eerlang een groen bekleedzel oplevert. In de daad, deeze Moschplanten zyn de Vroedvrouwen en Voedsters der andere bewoonderen van het Groeiend Ryk. Het onderste gedeelte deezer Moschplanten, die 's jaarlyks vergaan en verrotten, zich vermengende met de ontbondene, doch als nog rauwe, aarddeelen, deelen 'er eene hoedanigheid aan mede, strekkende tot groei en voedzel van andere Planten: desgelyks verschaffen zy zouten en olieagtige deeltjes, ten voedzel van aanstaande volkplantingen des Groeienden Ryks. De zaaden van andere Planten, door de Zeeën minder aangevoerd, of door het gevogelte van ver afgelegene oorden gebragt, onder de Moschplanten verspreid, worden door dezelve, met eene waarlyk moederlyke zorge, gedekt tegen de koude, gedrenkt door de vogtigheid, daar in opgehouden, en gevoed door de olieagtige uitwaassemingen; zo dat zy groeijen, toeneemen, eindelyk zaad draagen, en vervolgens stervende de voedende deelen vermeerderen, en tessens over deeze nieuwe aarde en bemoschte grond meer zaaden verspreiden, de beginzels van eene zeer talryke naakomelingschap.
Laaten wy ons hier, voor een oogenblik, ophouden, om deeze voortbrengzels, van het Groeiend Ryk, nader in overweeginge te neemen. Ze zyn, gelyk wy reeds opmerkten, met een spaarzaame hand in deeze Noordsche Gewesten geplant: niet, om dat de Natuur omtrent dezelve als eene Stiefmoeder te werk gaat; maar, om dat de strengheid der koude, in deeze Gewesten, haare werkingen tegenhoudt en vertraagt, en dus te wege brengt, dat zy eeuwen noodig hebben, om uitwerkzels voort te brengen, waar toe slegts weinig jaaren noodig zyn in zagter Gewesten, onder den milden invloed der Zonne. Nogthans is zelfs hier de Natuur eene goede Moeder. Van de weinige dwergagtige Planten, in deeze streeken, groeijen de Dieren sterk, het Levenskruid bezit zeer voedzaame eigenschappen, en maakt de Dieren, zich daar mede voedende, binnen korten tyd vet. Op de oevers groeit Lepelblad, en andere soortgelyke Planten, allerdienstigst voor Zeevaarende Persoonen, met rotkoortzen aangetast, en die door derzelver kragtgeevende sappen, binnen weinig dagen, de anders doodlyke scorbut met overwinnende kragt tegengaan.
Hoe weinig beloovende deeze Noordsche Gewesten zich
| |
| |
mogen opdoen, is nogthans Zee, noch Land, ontbloot van Voorwerpen, die tot het Dierenryk behooren. Van de Koraalen, tot de zoogende Dieren, vindt men ze van elke soort, in deeze anderzins ongastvrye Oorden. Nova Zembla, Spitsbergen, en Groenland, hebben hunne Rendieren, Witte Beeren, en Vossen: ten Noorden van Hudsons-baay woont de Bison-Os. Haazen, Muizen, zyn ook op eenige plaatzen de bewoonders deezer streeken. - De Zee krielt van verscheide soorten van Walvisschen en Dolphynen, terwyl de stranden, en de daar aan dryvende ysvelden, ter woonplaats verstrekken van veele soorten van Zeehonden, Robben, Walvisschen, aan welke de diepte des Oceaans, met onbereekenbaare millioenen Zeeschepzelen vervuld, een ruimen overvloed van voedzel verschaft.
Van alle deeze Noordsche Gewesten is de Noordkust van Siberie alleen bestendig door Menschen bewoond, indien wy America zo verre als Hudsons-baay en Groenland uitzonderen. De Lichaamen der Inboorelingen zyn als door de koude ineengekrompen: donker rood van kleur, hun hair is lang, recht hangende, en zwart. Hun voedzel bestaat uit Visch, Zeehonden, en Walvischspek: Traan is hunne grootste lekkerny. Hunne denkbeelden zyn, by de onze afgemeeten, zeer bepaald, nogthans toonen zy, in het vervaardigen van veele hunner noodwendigheden, en huishoudelyke gereedschappen, meer vernufts en behendigheids, dan iemand zou gelooven dat zy bezaten. De menigmaal gedaane klagten, over hunne trouwloosheid en wreedheid, zyn geheel van grond ontbloot. De Europeaanen, in de daad, hebben dikwyls, door gewelddaadigheid, moord, en het bedryven der verregaandste wreedheden, zich de wraak deezer anderzins goedaartige en herbergzaame lieden op den halze gelaaden, en hun geleerd de vreemdelingen te wantrouwen. Zy neemen de Ouderpligten waar met eene tederheid, kloekmoedigheid en zorge, in omstandigheden, in welke duizenden van Europeaanen zouden bezwyken. In weerwil van de grootste gevaaren, by het knellen der nypendste koude, het jaagen der sneeuw, en het gieren der winden, steeken zy met kleine lederen schuiten in zee, om voedzel voor zich en hunne Kinderen.
Met één woord, hoe aandagtiger wy deeze voorwerpen beschouwen, hoe duidelyker wy overal de voetstappen zullen ontdekken van de Voorzienigheid, Goedheid, en
| |
| |
Wysheid eens Opperweezens, 't geen zyne weldaadigheden over het Geheelal uitbreidt, en op de verwonderlykste wyzen zyne oogmerken bereikt: 't welk by allen, die gevoelige harten in den boezem omdraagen, de tederste gevoelens van dankbaarheid en aanbidding opwekt; een traan van bewondering en blydschap doet opwellen. ‘ô Dat de Menschen den heere voor zyne goedertierenheden preezen, en de wonderen, welke hy doet voor de Kinderen der Menschen, verkondigden.’
|
|