Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie der duiker-ganzen.(Volgens den Heer de buffon.)
De Duiker-gans heet in 't Latyn Merganser, in 't Italiaansch Gargany, in 't Engelsch Goosander, of ook Dun-Diver, en Sparling Fowl, in 't Fransch Harle, in 't Hoogduitsch Meer-rach, in 't Noorweegsch Fisk-and, in 't Yslandsch Skor-and, of Geir-fugl, in 't Poolsch Krukmorski. Volgens belon, doet een Duiker-gans in een Meir zo | |
[pagina 390]
| |
veel kwaads, als een Bever zou kunnen doen, 't is uit deezen hoofde, dat het Volk in Frankryk aan deezen Vogel den naam van Bièvre geeftGa naar voetnoot(*). Doch belon schynt hier met het Volk te dwaalen, omtrent den Bever, die geen Visch eet, maar boombast en jong hout; hy hadt veel voeglyker deezen Vischvreetende Vogel vergeleeken met den Otter, dewyl van alle viervoetige Dieren geen zo veel Visch verslindt als deeze. De Duiker-gans komt in grootte tusschen den Endvogel en Gans; doch zyn lichaamsgestalte, zyn pluimadie, en vlugt, hebben de meeste overeenkomst met den eerstgemelden. De Bek is bykans rolrond, en recht tot aan het einde, even als die der Duikeren; doch verschilt 'er van daar in, dat de punt krom is, en geboogen als een ronde nagel, van eene harde en hoornagtige zelfstandigheid, als ook, dat dezelve aan de kanten bezet is met achterwaards staande elsvormige puntjes; de tong is desgelyks vol harde knobbeltjes, even als de elsvormige puntjes, achterwaards staande: deeze toestel dient, om den glibberig gladden Visch vast te houden, en in de maag van deezen Vogel te brengen; door eene overmaatige gulzigheid, slikt hy Visschen in, veel te groot om ze geheel in zyn maag te brengen; de kop van den opgevatten Visch blyft eerst in den slokdarm steeken, en verteert eer het lyf na binnen geraakt. Wanneer de Duiker-gans zwemt, is het geheele Lyf onder, en de Kop alleen boven, water, hy duikt zeer diep, blyft lang onder, en doorzwemt een vry groote uitgestrektheid, eer hy weder boven komt; schoon hy korte vleugels hebbe, is zyn vlugt snel, en dikwyls schiet hy langs het water heen, en vertoont zich als dan geheel wit, waarom men hem, op zommige plaatzen in Frankryk, den naam geeft van Harle Blanc; ondertusschen is het Voorlyf bleekgeel; het bovenste van den Hals en de geheele Kop zwart, met een groenen weêrschyn: deeze vederen zyn fyn, zydagtig, lang, en zich overeinde zettende van achter tot voor op den Kop, vertoont dezelve vry groot; de Rug is driekleurig, zwart boven op en aan de groote Vleugelpennen, wit op de Middelpennen en de meeste Dekveeren, en aartig afgewisseld, met graauw en wit, op den Stuit; de Oogen, de Pooten, en een gedeelte van den Bek, zyn rood. Niemand, deeze beschryving der Pluimadie naagaande, | |
[pagina 391]
| |
zal de Duiker-gans schoonheid ontzeggen; doch zyn vleesch is droog, en zo slegt om te eeten, dat, volgens de aantekening van belon, het een Spreekwoord in Frankryk is, Die de Duivel te gast krygt, zette hem een Duiker-gans-voor. Het Lyf van den Duiker-gans is breed, en zeer plat op de rug, en zyn Lugtpyp van zodanig een maakzel, dat dezelve veel lugts kan bevatten, om ter ademhaaling, voor deezen lang onder 't water blyvenden Vogel, te dienenGa naar voetnoot(†). Belon zegt, opgemerkt te hebben, dat de Staart van den Duiker-gans aan 't einde dikwyls opgekruld en als gekneusd is, dat hy op de boomen en in de rotzen rust, en zyn nest maakt; doch aldrovandus wil, en met eene grooter maate van waarschynlykheid, dat hy op de oevers der Rivieren nestelt, en het water niet verlaat. Wy hebben geene gelegenheid gehad, om ons des te verzekeren: deeze Vogels vertoonen zich nu en dan in Frankryk, alle berigten, die wy ontvingen, leeren ons, dat zy op onderscheide plaatzen, en altoos in den Winter, voorkomen. Men gelooft in Zwitzerland, dat de komst deezer Vogelen, op de Meiren, een strengen Winter voorspelt. En, schoon de Duiker-gans op de Loire bekend genoeg moet zyn, schynt het, volgens belon, dat hy zich in den Winter na veel Zuidelyker streeken begeeft: want, naar zyn schryven, behoort hy onder 't getal dier Vogelen, welke van het Noorden tot in Egypte komen, om daar den Winter door te brengen, hoewel hy elders optekent, dat deeze Vogel zich aan den Nyl bevindt, in alle andere saisoenen, behalven in den Winter; 't geen bezwaarlyk valt overeen te brengen. Wat hier van weezen moge, de Duiker-ganzen zyn niet gemeenzaamer in Engeland dan in Frankryk, ondertusschen worden ze tot in Noorwegen, op Ysland, en mogelyk hooger Noordwaards op, gevonden. Hy is de Geir-sugl der Yslanderen, aan welken anderson zeer verkeerd den naam toeschryft van Vautour d'Islande, of het moet daar op rusten, dat de Duiker-gans; uit hoofde zyner vraatagtigheid, dien naam voere: doch, het blykt, dat hy zich niet altoos op de kusten van Ysland onthoude: naardemaal, volgens anderson, de Inwoonders telkens, als deeze Vogels zich vertoonen, eenige groote gebeurtenis verwagtenGa naar voetnoot(§). | |
[pagina 392]
| |
Onder de Duiker-ganzen, is het Wyfje altoos veel kleinder dan het Mannetje, en verschilt 'er ook van, gelyk dit plaats heeft by de meeste Watervogelen, in kleur van Pluimadie. Behalven deeze gemeene Duiker-gans zyn 'er andere, die eene schoone verscheidenheid van kleurschikkingen opleveren, onder dezelve steekt de Gekuifde uit, welke de grootte van een Endvogel, en, hoewel eenigzins anders dan de gemeene gekleurd, een niet min schoone Pluimadie en een langer Bek heeft, waar door hy den bynaam van Langbek draagt. Deeze soort zou, volgens willughby, zeer gemeen zyn in de wateren van Venetie, muller getuigt, dat men ze in Deenemarken en Noorwegen vindt, linnaeus zegt, dat ze ook in Lapland voorkomenGa naar voetnoot(†), het is zeer | |
[pagina 393]
| |
waarschynlyk, dat hy de tusschen beide liggende Landstreeken bezoekt. Schwenkfeld verzekert, dat deeze Vogel door Silesie trekt, en men denzelven aldaar, by den aanvang des Winters, in de Meiren, tusschen het Gebergte, vindt. |
|