Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 373]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Vergelykende beschouwing van het goed en kwaad in deeze wereld; strekkende, om aan te toonen, dat derzelver bestuur geregeld wordt, door oneindige wysheid en onbegrensde goedheid.(Ontleend uit de Sermons van Dr. price.)
(Vervolg van bladz. 333.)
Onze verwagtingen van gods Goedheid moeten geregeld worden, door 't geen wy zien, dat de vastgestelde Orde der Natuure is. Deeze dient, in alle gevallen, tot den besten Gids onzer vooruitzigten en redenkavelingen. - Wy zyn, in den hoogsten graad, onbevoegde Regters, over de wyze, op welke de Godlyke Goedheid haare doeleindens moet bereiken; 't is vermetel en dwaas, ten deezen aanzien, eenige kragt te stellen in de bespiegelende plans, welke wy kunnen vormen. Wy zyn niet min onmagtig, om de Wereld te bestuuren, dan om dezelve te scheppen, en dit, nogthans, doen wy steeds in onze ydele overleggingen. - Dat wy ons bevlytigen, om een regtmaatiger bezef te krygen, van onze eigene Onbekwaamheid, en leeren onze Verstanden te onderwerpen aan het Opperste Verstand, 't welk de hoogste Goedheid insluit, en ons, des mogen wy ons verzekerd houden, langs de beste wegen, tot de heilzaamste einden zal brengen. Indien wy mogen oordeelen, uit het geen voor ons bloot ligt, dan gaat het vast, dat het Plan des Godlyken Bestuurs daar heen strekt, om het Geluk der Redelyke Weezens te doen afhangen van hunne eigene poogingen; en ook, met zekere bepaalingen, van de werkzaamheid en goedwilligheid hunner Medeschepzelen. De aanmerkelykste zegeningen onzes bestaans vallen ons, in gevolge van dit | |
[pagina 374]
| |
Plan, niet ten deele, zonder zorgen en werkzaamheid van onzen kant. Ze worden, te onzer Verkryginge, niet te onzer Aanneeminge, aangeboden; de voorwaarden, van ze te hebben, is het inspannen der vermogens, ons gegeeven, om ze te erlangen. Onze Medeschepzels zyn, desgelyks, dikwyls de toebrengers van die heilgoederen, en hunne vrywillige medewerking, daar in, is, in ontelbaare gelegenheden, niet alleen het kanaal, waar door ze ons toevloeijen; maar de voorwaarde, op welke zy ons vergund worden. 'Er is geen gedeelte van de gesteltenisse der Natuure, 't welk meer onze aandagt verdient dan dit stuk. Gereedlyk zullen 'er zwaarigheden by ons opryzen, en wy veelligt vraagen, waarom laat de godheid de Zegeningen, voor ons bestemd, van zulke voorwaarden afhangen? Waarom maakt zy dezelve zo wisselvallig? Dan, in de daad, dit is een blyk van de volmaaktste Wysheid. De natuur der dingen maakt deeze wyze, van Zedelyk werkende Weezens te behandelen, noodwendig; en het is die handelwyze, welke op het grootste goed moet uitloopen. Men behoort wel op zyne hoede te zyn, tegen de verwagting, dat de Godlyke Goedheid, in ieder geval op zich zelven, het grootst mogelyk uitwerkzel zal te wege brengen. Wanneer wy zien, dat Geluk beoogd en Goedheid ten toone gespreid is, in het maakzel der Wereld, moeten wy te vrede zyn. Te klaagen, om dat 'er niet meer Geluks voortgebragt, en meer Goedheids betoond is, zou zeer onredelyk weezen. Onze klagten zouden rusten op een grond, die niet kan worden weggenomen, en voet geeven tot een geestgesteltenisse, geheel onvoldoenbaar. Want, hoe groot ook de hoeveelheid van voortgebragt Geluk mogt weezen, nog meer zou 'er kunnen plaats hebben. Hadt men nooit op deeze Aarde een zugt gehoord, nooit een klagt vernomen, men zou zich hebben kunnen verbeelden, dat de Bewoonders eene nog grootere maate van Geluk ten deele gevallen, of, ten minsten, dat de Aarde uitgestrekter en digter bevolkt was. Waren wy gelukkig geweest, ter volle voldoening aan het uiterste onzer bekwaamheden, wy zouden om grooter bekwaamheden kunnen denken; waren wy tot Engelen gevormd, de zugt, om Aartsengelen te zyn, zou ons kunnen bekruipen. - Weg dan met zodanige overleggingen. Indien wy zien, dat god Goed is, laaten wy dan niet vraagen, waarom hy niet nog beter is? Indien wy bevinden, dat hy ons Gelukkig gemaakt heeft, laaten wy | |
[pagina 375]
| |
dan niet ondankbaar genoeg zyn, om te morten, dat hy ons niet nog gelukkiger geschaapen heeft. 't Is waarschynlyk, dat over 't geheel een onberekenbaare som van Geluk is voortgebragt; doch wy zyn in geenen deele bevoegde Regters, om te oordeelen, in welk eene maate dat Geluk in byzondere gevallen moet worden uitgedeeld. Gods Goedheid moet, even als alle zyn' andere Eigenschappen, in veele opzigten, voor ons onbegrypelyk weezen. Wy weeten niet, welke maatregels best genomen, welke wetten best vastgesteld worden, om de doeleinden der hoogste Goedheid, op de kragtdaadigste en volkomenste wyze, te bereiken. Algemeene schikkingen mogen noodig zyn, die zomtyds met groote onheilen vergezeld gaan; 'er kunnen daaden van Regtvaardigheid vereischt worden, die ons streng dunken. Dat wy nimmer onze eigene onkunde uit het oog verliezen. 'Er is geen stuk, waarover wy groover kunnen mistasten in onze overleggingen, dan gods Goedheid. In de daad, het zou zeer vreemd zyn, indien wy konden beoordeelen, hoe de zaaken der wereld moeten bestuurd worden; of indien Weezens, met onze bekrompene vooruitzigten, geene zwaarigheden voorkwamen, in het beschouwen der maatregelen, door oneindige Wysheid genomen, om oneindig Geluk daar te stellen. Veeleer past het ons, de voornaamste uitwerkzels der Godlyke Goedheid met allen ernst te overweegen. En welk een heerlyk verschiet opent zich, wanneer wy daar op staaren, aan ons oog. De geheele Natuur is vol van de uitwerkzels der eeuwige Goedheid! Een Heelal, onbegrensd in uitgestrektheid, en waar by alles, wat wy ons kunnen verbeelden, niets is, geschaapen om een verblyfplaats van zegeningen te weezen. Duizenden by duizenden van Zonnestelzels, en ontelbaare schaaren van leevende Weezens, voortgebragt door éénen weldaadigen Vader, om ze in Geluk te doen deelen; alle afhangende van zyne Voorzienigheid, alle ondersteund door zyne Magt, alle verzorgd door zyne Liefde! - Met welk eene verrukkende bewondering moeten wy neder zien, op de wyze en goede schikking van dat Wereldstelzel, waar toe wy behooren! Hoe zeer verkondigt het, zo verre ons gezigt reikt, de Goedheid des Almagtigen Maakers! Elk Gewest deezer Aarde heeft zyne Inwoonders; en zo overvloedig is de Godlyke Goedheid in dit gedeelte der Natuure, dat dezelve alle soorten van leevende Weezens, welke wy met mogelykheid kunnen begrypen, het bestaan schonk. | |
[pagina 376]
| |
'Er is geene breuke in de keten van Weezens, van den redemagtigen Mensch af, tot de onbezielde Plant. Ieder waterbeek, ieder blad, ieder deeltje, hoe klein ook, is bevolkt. Wat moeten wy dan denken van de ons omringende Planeeten? Zyn ze niet desgelyks voorzien met eene verscheidenheid van gelukkige Bewoonderen? Indien op deeze Aarde de Vader van alles zo goeddaadig geweest is, welke grootscher tooneelen, van zegenryk aanweezen, mogen wy dan niet veronderstellen, dat zich opdoen in de afgelegener deelen der Scheppinge? Doch laaten wy onze gedagten bepaalen tot de voorwerpen, die ons het naaste by, en met welke wy 't gemeenzaamst, zyn. Zo even hebben wy aangemerkt, dat elk deel des Aardkloots zyne Bewoonders heeft, en dat geen rang van Weezens, beneden den Mensch, onvoortgebragt gelaaten schynt. De Zee en de Rivieren krielen van ontelbaare soorten van Schepzelen, voorzien met zintuigen, geschikt naar hunne behoeften, en de plaats huns verblyfs. - Het Land is bestemd voor andere soorten van Weezens, voor welker onderhoud en voldoening even zeer is zorg gedraagen. - De Lugt heeft Bewoonders van verscheidenerlei aart, die zich daar in een weg weeten te baanen, voorzien met daar toe geschikte vermogens en bekwaamheden. Alle deezen geeven tekens, dat zy Geluk genieten; alle deezen spreiden de ryke Goedheid van den Maaker ten toon. Hy doet zyne Zonne over hun opgaan, voedt, beschermt, en koestert dezelve by aanhoudenheid. Hy laat de waterbeeken door het gebergte heenen vlieten. De vogelen des hemels vinden eene wooning in 't Geboomte, onder welks, lommer zy volvrolyk zingen. Hy doet het gras uitspruiten voor de Beesten, en het Graan ten dienst der Menschen. Hy beschikt de duisternis, en het wordt nagt, waar in het Gedierte des wonds uittreedt, de jonge Leeuwen brieschen, om een roof, en om hunne spyze van god te zoeken; de Zon opgaande, maaken zy zich weg, en liggen neder in hunne holen. Het Aardryk is vol van zyne Goederen. In de groote en wyde Zee is het wriemelende Gedierte zonder getal, de kleine met de groote. Zy allen wagten op hem. 't Geen Hy ze geeft, vergaderen ze. Hy opent zyne hand, zy worden met goed verzadigdGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 377]
| |
Doch, dat wy den Mensch, bepaalder, ten doel onzer beschouwinge stellen. De oppervlakkigste waarneeming zal ons overtuigen, dat wy wonderbaare voorbeelden van de Goedheid onzes Maakers opleveren. Elke omstandigheid van onzen staat, elk vermogen van onzen geest, schenkt des een bewys. Door de onderscheide maaten van genot, ontstaande uit de zintuigen, en de begeerlykheden van het minste gedeelte onzer Natuure, zyn wy in staat, om te begrypen, welk een genot de leevende Schepzels beneden ons smaaken. Doch, wy hebben veele bronnen van Geluk, veel verheevener dan eenige, welke zy nevens ons bezitten. - Wy hebben het vermogen der Verbeeldingskragt, die ons vatbaar maaken voor de geneugten, ontstaande uit de bevatting van overeenstemming, orde, en schoonheid. - Wy bezitten het Geheugen, 't welk ons voorledene tooneelen van genieting voor den geest roept, en by herhaalinge doet smaaken. - Wy kunnen op het toekomende vooruit zien, ons daar door voor aanstaande onheilen wagten, en de tegenwoordig drukkende kwaalen verligten, door de bemoedigingen der Hoope. - Wy hebben het vermogen der Spraake, waar door wy onderling onze gedagten aan elkander mededeelen, en de aangenaamheden des gezelligen onderhouds smaaken. - Wy draagen Menschlievende Neigingen in onzen boezem om, die ons aanzetten, om 't Geluk onzer Medemenschen te bevorderen, en vermaaken verschaffen, ontstaande uit Liefde en Medegevoeligheid, Vriendschap, Edelmoedigheid. - Wy zyn bedeeld met Rede, waar door wy de Waarheid kunnen opspeuren, de hand, die ons vormde, kennen, zyne Werken beschouwen, en te wege brengen, dat de Natuur rondsom ons, en elk Weezen, in laager kring dan wy beweegende, medewerkt tot ons heil en genoegen. - Wy bezitten Vryheid en Geweeten, die ons in staat stellen, om het eeuwig onderscheid van Goed en Kwaad te zien; en, door ons gedrag daarvolgens in te rigten, de onuitspreekelyke voldoening te erlangen, welke ontstaat uit Zelfgoedkeuring, uit de bewustheid, dat wy Naavolgers van god zyn, en hoopen mogen op zyne goedkeuring en gunste. Deeze zyn eenige der onderscheidende voorregten, welke ons aan 't hoofd der Scheppinge op deeze Wereld plaatzen, en ten grondslage dienen van ons byzonder Geluk. - 't Is maar al te waar, dat elk derzelven, door onze dwaasheid, ons ramp kan berokkenen: maar | |
[pagina 378]
| |
dit onheil moet onzen Maaker niet worden ten laste gelegd. Het ongeluk, 't geen wy ons zelven, door wangedrag, op den halze laaden, kunnen wy, zonder snoodheid, gode niet toeschryven. Onze misdaaden maaken geen gedeelte uit, van 't geen hy bestemd heeft. De vermogens, ons geschonken, waren geschikt, om ons ten voordeele te strekken, schoon wy ze dikwyls, tot oorzaaken van onheil, misbruiken. Vryheid, Spraak, en Rede, zyn de grootste Zegeningen, schoon ze menigmaalen, door onze verkeerdheid, onheil en ramp berokkenen. Wy moeten over elke Gift en Beschikking der Godheid oordeelen, uit derzelver weezenlyke strekking en algemeene uitwerkzels, en niet uit toevallige gevolgen, daar uit ontstaande. - Wie kan twyfelen, of Vuur, Lugt, en Water, verleenen onschatbaare voordeelen, schoon zy zomtyds brand, onweer en overstrooming veroorzaaken? - Voorwaar, wy mogen de Goedheid van den Schepper, zo wel uit de Rampen, als uit de Zegeningen, des leevens, leeren kennen. Deeze Rampen zyn, of goedgunstige voorbehoedzels tegen grooter kwaad; of ontstaan uit Wetten, noodzaaklyk voor het Wereldstelzel, en nuttig in derzelver oogmerk en werking. Ongetwyfeld zyn de treurige gebeurtenissen, in 't Menschlyk Leven ontstaande, uit onbestuurde Driften, uit het misbruik der Rede, en uit andere oorzaaken, zeer treffend en ontzettend. Doch zelden voel ik my daar door eenigzins bewoogen, om de Goedheid van god in twyfel te trekken. Dat zy zo verre van den gewoonen loop der dingen afwyken, maakt, dat zy op ons eenen zo diepen indruk verwekken. Doorgaans zien wy, dat ze ontstaan uit eene wyze en goede schikking: en wanneer wy, in een enkel voorbeeld, dit niet kunnen zien, zyn het enkele gevallen, die tegen millioenen overstaan. - Ziet den Man, die door zyne ondeugden zyne middelen verspild, en zyne gezondheid gekrenkt heeft. Kunt gy deswegen zynen Maaker beschuldigen? Of wilde gy, dat hy de Wereld in zulker voege geschaapen hadt, dat de Ondeugd onbedwongen en strasloos voortholde? Was dit de toedragt der zaaken, gy zoudt reden vinden, om aan zyne Goedheid te twyfelen. - Slaat het oog op een ander, die zyn bestaan vervloekt, zugtende onder de elende van eene ongeregelde verbeeldingskragt, onder de wanhoop en verschrikkingen eener diepgaande zwaargeestigheid. Gy kunt hem niet aanschouwen zonder medelyden, gy | |
[pagina 379]
| |
kunt niet nalaaten, zyne omstandigheid ontzettend te vinden. Maar overweegt, dat het niet waarschynlyk is, dat Gy beter kunt zyn dan het Weezen, 't welk u dat medelyden inboezemde. Bedenkt, wyders, dat die Man, misschien, in vroegere tydperken zyns leevens, zo veel geluks genooten heeft, dat het ruim zyn tegenwoordig leed opweegt, en dat hy, in een toekomend Leeven, weder gelukkig kan zyn, en stoffe vinden tot dankbaarheid, wegens 't geen hy thans lydt. Veronderstelt egter het ergste. Zyn geval is enkel. Hadt god ons tot elenden geschikt, wy zouden allen zulke deerniswaardige rampzalige Schepzels weezen. Maar, om weder te keeren tot het verslag, 't welk ik ondernam, u van gods Goedheid te onswaards te geeven. - 't Was god, die ons voortbragt, toen wy niet waren, om het licht des leevens te genieten, en dit grootsch tooneel der Scheppinge te beschouwen. Aan hem zyn wy verschuldigd de denkbeelden, die zich tot in de eeuwigheid uitstrekken; en de groote bekwaamheden, welke ons aan de Engelen des Hemels vermaagschappen, en in staat stellen, om, gelyk zy, op Aarde te weezen, in het beminnen, dienen en aanbidden van onzen Maaker. - Hy is 't, die ons steeds onderhoudt en bewaart: zonder Hem kunnen wy geen oogenblik bestaan. By elke ademhaaling, by elken stap, by elke gedagte, hangen wy volstrekt van hem af. Ieder plaats, waar in wy ons bevinden, elk oogenblik van onze duuring, draagt de merktekens van zyne Goedheid. Hy kleedt, Hy voedt ons, Hy beschut ons in onze huizen, verfrist ons door den slaap, houdt over ons de wagt in gevaaren, en beschermt ons tegen onheilen, welke ons omringen. Hy vervult onze steeds wederkeerende behoeften, verkwikt onze harten in den kring onzer Vrienden, en door duizend verlustigende voorwerpen. Van hem ontleenen wy elke voldoening, welke wy door onze Zintuigen ontvangen; elke weldaad, die de Naasten ons toebrengt; elk hoopryk vooruitzigt, 't geen ons bemoedigt, en elk gemak, 't welk ons leeven veraangenaamt. In 't kort, 'er is geen voordeel, 't welk wy onszelven kunnen verschaffen, geen vreugd, die ons hart kan doortintelen, geen zegen, die ons bestaan met heil bekroont, of dit alles daalt neder van den Geever aller goede gaven en volmaakte giften. Hy draagt zorge voor ons, wanneer wy voor onszelven niet kunnen zorgen. Hy stort weldaaden over ons uit, wanneer wy niet kunnen | |
[pagina 380]
| |
ontdekken van waar ze komen; en, in ontelbaare gevallen, voorkomt Hy onze wenschen. - Hy agtervolgt, met zyne Goedheid, de boozen en niets verdienenden. De onverantwoordlykste ondankbaarheid stuit den loop der Zegeningen niet ligt. Zyn hand houdt ons staande, en geleidt ons, ten tyde, dat wy blind en ongevoelig genoeg zyn, om zulks niet te erkennen. Hy bevordert het Geluk der verkeerden van harten, die hunne dagen slyten, zonder Hem eenige hulde te doen, eenigen dienst, of dank, toe te brengen. Hy is Goed jegens de Ondankbaaren, en Boozen; en regent over Regtvaardigen en OnregtvaardigenGa naar voetnoot(†). Boven alle dingen heeft hy ons gezegend met het Euangelie, en jesus christus gezonden, om ons te behouden. Dit was een blyk van Goedheid, jegens zondige Schepzelen, welke al onze bevatting te boven gaat. - Toen het Menschdom zynen weg bedorven, en de kennis van den éénen waaren god verlooren hadt, daalde jesus christus van den Hemel neder, om 't zelve tot zynen Pligt weder te roepen, en van alle Ongeregtigheid te verlossen. Dit is, zegt de Heilige Schrift, de Liefde, niet dat wy god hebben lief gehad, maar dat hy ons heeft lief gehad, en zynen Zoon gegeeven tot eene verzoeninge voor onze zonden. - In gevolge van dien Val, of die verbastering der Menschen, in het Boek Genesis verhaald, en waar op in alle de volgende deelen des Bybels gezien wordt, hadden wy de Onsterslykheid verlooren, en werden den Dood onderworpen, dien wy allen te gemoete zien. En het valt onmogelyk voor ons te zeggen, wat deeze voor ons zou geweest zyn, hadt de Oneindige Goedheid voor ons geenen Zaligmaaker bestemd, die ons van den Dood verlost, de verbeurde Gelukzaligheid weder geschonken, en den grondslag gelegd heeft, om alle waare Boetvaardigen de volste maate van gods Gunste te doen erlangen. God heeft, door christus voor ons over te leveren, in de daad, alles verleend wat noodig is, om ons ten hoogsten top en waardigheid te verheffen. - Het helderst Licht van Waarheid - de beste Voorschriften van Pligt - de sterkste Aanspooringen, om dien te volbrengen - de grootste en dierbaarste Beloftenissen - en byzonder de belofte van de Opstanding uit den Dooden, tot een nieuw Leeven van eindlooze Zaligheid, | |
[pagina 381]
| |
in het toekomend Koningryk van jesus christus, waar in alle Deugdzaamen en Braaven, van onder het Menschdom, deel zullen hebben. Zodanig zyn de uitwerkzels der Goedheid van god te onswaards; zulke Zegeningen hebben wy aan hem dank te weeten. - Ik moet hier byvoegen, dat ons bezef van deeze Zegeningen te diepgaander zal weezen, indien wy kunnen ontdekken, dat wy 'er een goed gebruik van gemaakt hebben, en door dezelve opgeleid zyn tot waare Godsvrugt en Deugd. God zelve leidt ons hier toe op, door alle geschikte middelen, dringt ons door zyn Gezag, noodigt ons door zyne Beloften, vermaant ons door de betuigingen, en raadgeevingen, van zyne Dienaaren en Vrienden, ondersteunt ons door zyne Genade, en spaart ons van jaar tot jaar, met veel Geduld en Langmoedigheid. En, wanneer wy, in gevolge van deeze voordeelen, ons tot Leevensbeterschap hebben laaten overhaalen, en een Deugdzaam leeven aanvangen, vaart hy voort, met het schenken van zynen genavollen invloed, om ons te onderstutten in onzen loop, en onze poogingen tot meerdere volmaaktheid te helpen, tot wy uit deeze wereld worden weggenomen, om ons loon te ontvangen. Doch, waar in zal dat Loon bestaan? Welk een Gelukstaat is weggelegd voor alle Opregten en Deugdzaamen? Geene taal kan dien beschryven; geen verbeelding dien bevatten. Weest vrolyk in den heere, gy Regtvaardigen, en springt op van vreugde, allen gy Opregten van harte. Alle Weezens hebben reden, om dankbaar te zyn voor hun bestaan; doch hebt reden tot verheuging en zegepraal. Uwe Gelukzaligheid zal nimmer eindigen. Zy zal, in zaliger Gewesten vernieuwd worden, en daar tot in alle Eeuwigheid toeneemen. Terwyl gy in deeze wereld verkeert, omringt u gods tegenwoordigheid en niets kwaads kan u overkomen: en, wanneer gy uwen loop hier voleindigd hebt, zult gy opgenomen worden in die betere Wereld, daar god voor eeuwig de traanen van de oogen wischt, waar de hand des Doods u nooit weder zal aanraaken; waar gy in de Maatschappy zult treeden van hoogere Weezens, en voor altoos vorderen, onder 't oog en het toevoorzigt des almagtigen. - Dit zal het voleindigend uitwerkzel weezen van gods Goedheid, jegens het Menschdom, en niemand zal 'er van uitgesloten zyn, dan die zich, door snoode hebbelykheden, onwaardig gemaakt heeft, daar in te deelen. |
|