| |
| |
| |
De viering van het vyftigjaarig regeerings-feest des Chineeschen keizers Kim-Long.
(Overgenomen uit de Memoires concernant les Chinois.)
Omtrent het einde des Jaars MDCCLXXXIV, ontdekte men te Pekin, dat alles in het Ryk in beweeging was, om Oude Lieden op te zoeken, over welken de regeerende Keizer kim-long, zelve reeds zeer hoog bejaard, zyne weldaaden kon uitstorten.
De Grooten en Mandarynen hadden van den Keizer last ontvangen, om het getal op te geeven van zyne Onderdaanen, ‘aan welken,’ dit waren 's Keizers eigene woorden, ‘de Hemel het vergund hadt, hun leeven buiten de algemeene grenzen uit te strekken.’ - Uit de Lysten, zyne Keizerlyke Majesteit overgeleverd, bleek, dat 'er honderd twee en negentig Gezinnen waren, wier Hoofden hun vyfde Geslacht beschouwden; vier hunner hadden meer dan honderd jaaren bereikt. Aan ieder deezer, zondt de Keizer heerlyke geschenken, vergezeld van verzen op die honderdjaarigen, door hem zelven gemaakt, en met eigen hand geschreeven; zy ontvingen ze met staatsy, en hy stondt hun toe, voor hunne Huizen een gedenkteken op te rigten, en 'er die verzen op te graveeren.
Om den Vystigsten Jaardag zyner Regeeringe te vieren door een Feest, beantwoordende aan de zorge, die hy altoos voor Oude Lieden gedraagen hadt, wilde hy, dat 'er drie duizend in zyn Paleis zouden komen, en daar een Maaltyd houden, waar op hy, met zyn Gezin, en de Ryksgrooten zouden tegenwoordig weezen. Ondanks de redenen van staat, die de Europische Gezanten van dit Feest konden uitsluiten, beval hy, dat de zodanigen, die zich ten Hove bevonden, en zestig of meer jaaren bereikten, 'er zouden worden toegelaaten. Vyf waren 'er, die deeze geschiktheid hadden, te weeten: de Heeren amiot en bourgeois, Franschen; de Heer spinha, een Portugees, Voorzitter in het Collegie der Starrekunde; Vader joseph, een Carmeliet, oud Groot-Vicaris van Nankin, en Vader eusebius, een Franciscaaner.
De dag, ter Feestvieringe bepaald, was de veertiende van Sprokkelmaand, des Jaars MDCCLXXXV. Aan elk der Grysaarts was een Briefje gezonden, met zyn naam, zyn ouderdom, en staat; ook stondt 'er op, waar hy den Standaard zou vinden, onder weiken hy zich moest rangschikken, in het eerste Voorhof van het Keizerlyk Paleis. - Allen begaven zy zich derwaards in den morgen; zy werden een voor een by
| |
| |
naamen opgeroepen, en gebragt in de Voorhoven, die onmiddelyk aan het vertrek des Keizers paalen.
Wanneer het uur des Maaltyds daar was, verscheen de Keizer, om plaats te neemen onder het portaal voor zyn vertrek, en dus bevondt hy zich aan 't hoofd zyner Gasten, die twee gelykwydige linien uitmaakten aan beide de zyden der gaandery; dewyl zyn Throon gezet was op een hoogte van omtrent twee voeten, hadt hy het genoegen, om over alle zyne Gasten been te zien, en zy om van hem gezien te kunnen worden. Hy was vergezeld van zyne Zoonen, Kleinzoonen, en Agterkleinzoonen, die zich in staat bevonden om de Plegtigheid by te woonen. De Prinsen van den Bloede waren 'er tegenwoordig om hem, de Grooten en de Mandarynen om de Grysaards, te dienen. Zo ras de Keizer zyne plaats genomen hadt, werden alle de Gasten genoodigd plaats te neemen, dat is, te gaan zit en op de tapyten, vóór hunne aankomst reeds op den grond gespreid. 'Er stondt een klein tafeltje voor elk Viertal. De Muzyk begon, en men dekte de tafeltjes met zo veel schotelen als 'er op staan konden. De Hoofdschotel, op elk tafeltje, was een Tartaarsche Schaapenbout, omringd van verscheide andere soorten van vleesch. Zo dikwyls men den Keizer inschonk, vulden de Mandaryns ook de Beekers der Oudemannen, ten einde zy de voldoening mogten hebben, van, op denzelfden tyd als hy, denzelfden wyn te drinken: op hunne tafeltjes stonden ook dezelfde spyzen als op het zyne.
Al den tyd, welken de Feestmaaltyd duurde, liepen de Zoonen, de Kleinzoonen en Achterkleinzoonen des Keizers, by de tafels rond, om te zien, of 'er ook iets ontbrak; de Oudste deezer Prinsen scheen zich, boven al, met veel hartelykheids van deezen pligt te kwyten. Hy deedt de Heeren amiot en bourgeois de eere aan, om zich eenigen tyd by hun tafel te onthouden, en aan te moedigen tot eeten en drinken.
Toen de Keizer met eeten gedaan hadt, hoorde men een trommelslag, en de Muzyk eindigde. De Mandarynen namen het overschot met de scho elen van de tafels, zeggende aan de Gasten, dat, volgens den wil van zyne Majesteit, elk der Gasten den Beker, uit welken hy gedronken hadt over den maaltyd, mede zou neemen, hun toewenschende, dat zy 'er nog lang gebruik van mogten maaken, hun telkens, wanneer zy 'er uit dronken, alles herinneren, waarvan zy deezen dag ooggetuige geweest waren.
Op een tweeden tromme slang ging elk weder zitten, met het aangezigt na den Keizer gewend; en op een derden, verscheenen 'er twaalf Tooneelspeelers, allen met een dubbel masker, een voor 't gezigt en een voor 't agterhoofd; hunne kleederen waren desgelyks van vooren en van agteren even eens, zodat zy nooit den rug aan den Keizer konden toekeeren, noch
| |
| |
ook aan 't vergaderde gezelschap. Een des maskers vertoonde het gelaad van een Oud, en het andere dat van een Jong, man. Naa den Keizer en den geheelen kring zyner Gasten gegroet te hebben, vingen zy aan met speelen; hun opzeggen, hun zingen, hunne gesten en gebaaren, deeden den Heer amiot gelooven, dat zy de onderscheide Tydperken des Menschlyken Leevens, en de Omwenteling der Jaargetyden, vertoonden. De Tooneelspeelers vertrokken zynde, namen de Muzykanten hunne plaats in, en hieven een lofzang aan ter Eere van tien, om hem byzonder te danken voor de weldaad, op dien dag beweezen.
Naa deezen Lofzang begaf zich de Keizer in zyn vertrek, de Gasten gingen in het nabygelegen Voorhof, waar zy verzogt werden te vertoeven, tot ze geroepen werden om de Geschenken, door den Keizer voor hun beschikt, te ontvangen. De Keizer hadt bevolen, tot voorkoming van allen bedrog der Gesnedenen en Onderofficieren, dat op een geel papier, gemerkt met het Hofmerk, de naam zou geschreeven worden van elk der Begistigden en de lyst der Goederen, voor hem bestemd. De uitdeeling op die wyze, onder drie duizend Persoonen gedaan, duurde drie dagen. De Geschenken bestonden in kleine beurzen, met goud en zilver geborduurd, en stukken Zyde, van onderscheidene soorten, in een You y; en een eederen stok, met een draaken kop, veeleer gelykende naar een Bisschops staf dan een stok voor een Oudman; en eindelyk, het onderscheidend merkteken van de Keizerlyke Orde des Ouderdoms. Dit merkteken is van verguld zilver, omtrent een once zwaar, hangende aan een geel zyden draad met een knoop. By deeze geschenken voegde de Keizer de gifte van een Vers, door hem zelven gemaakt, ter gedagtenisse van het Feest der Oudelieden, op 't welk hy hadt mogen vooraan zitten. Dit is 'er de vertaaling van:
Aan de eerwaardige Grysaarts, genoodigd tot het Plegtig Feest, om zich met my te verheugen, ter gedagtenisse van 't geen myn Grootvader by eene dergelyke gelegenheid verrigtte.
‘De Weldaaden, welke ik van den Hemel ontvangen heb, zyn ontelbaar. 't Zou my onmogelyk vallen ze op te noemen. Die ik thans geniet op eene en dezelfde plaats, zo veele eerwaardige Grysaarts vergaderd ziende, neemt my geheel en al in.
Myne denkbeelden keeren van zelve te rug tot vroegere dagen, en herinneren my die gelukkige jaaren, toen myne hal- | |
| |
ren, 't eenig Cieraad myns Hoofds, naar welgevallen, over myn-voorhoofd zwierden. Alles was toen, wat my betrof, zonder betekenis; ik deed myn voordeel met het onschatbaar voorregt, van te mogen zitten aan de voeten van mynen doorlugtigen Grootvader, toen den Throon bekleedende. Ik zag alles, ik hoorde alles, ik was getuigen van alles wat rondsom my geschiedde. Hoe veele jaaren, helaas! zyn 'er zints dien tyd verstreeken!
Van alle Vertooningen, welke myn oog troffen, in jaaren, dat alles my aandeedt, is 'er geen, die my aangenaamer roerde dan het altoos gedenkwaardig Feest, welke ik heden vernieuw. Ja, 't is met de streelendste klopping des harten, dat ik my die dierbaare oogenblikken herinner. - Een diep gevoel van Eerbied, gemengd met Tederheid, vervult myn geheelen boezem, wanneer ik my verbeelde, hoe de Prinsen, de Ryksgrooten, ter Feestzaal binnen traden, plaats namen aan de zyde hunner Heeren, hun dienden, en van hun gediend werden; en op hun voorbeeld het zelfde aan de Grysaarts verrigtten. Dezelfde Spyzen, dezelfde Dranken, stonden voor allen opgedischt en gereed: de Bekers werden, onbedwongen, ingeschonken en geledigd; geen onderscheid van rang; alles was gelyk onder de Gasten; men mogt de Maaltyd aanzien voor eene Vrienden gastmaal, waarop allen zamengekomen waren, gedreeven door dezelfde beweegredenen van genoegen en vreugd; een schitterend rood verfde het gelaad der Gasten, en het vuur der Jeugd scheen hun ten ooge uit te straalen.
't Is voor de tweede keer, dat ik, door eene gunstige beschikking des Hemels, dezelfde vertooning aanschouw met dezelfde uitgebreidheid van hart. - Onze Naakomelingen zullen zeker met de diepgaandste gevoelens van eerbied vervuld worden als zy in de Ryksgeschiedenissen leezen, dat twee Keizers van mynen doorlugtigen Stam, de Grootvader en de Kleinzoon, de een op het Zestigste, en de ander op het Vyftigste jaar zyner Regeeringe, zich verheugden op een Maaltyd met hun Gezin, en met het geheele Volk, verbeeld door de keur der Grysaarts.’
|
|