| |
Berigt van den persoon, en de voornaamste werkstukken des beroemden beeldhouwers, Jean Baptiste Pigalle.
(Uit het Fransch.)
(Vervolg en Slot van bladz. 267.)
't Heeft pigalle altoos gespeeten, dat hy den Koning van Pruissen niet in beeldtenis gebragt hadt. Hy was gewoon te zeggen, dat de twee schoonste Hoofden, welke hy ooit zyn leeven zag, die waren van lodewyk den XV, en frederik den II; de eerste, van wegen de fraaiheid zyner trekken, de laatste om de geestige fynheid van zyne Physionomie; hy kon de verontwaardiging, welke hem aangreep, als hy de Portraiten des Konings van
| |
| |
Pruissen zag, niet bedwingen; men hadt hem, zeide hy, het air van een Moordenaar gegeeven.
Het Standbeeld van voltaire, door pigalle vervaardigd, is in twee opzigten te wraaken, en van wegen de Naaktheid, zo onberedeneerd als afschuwelyk, in welke hy dien grooten Man verbeeld heeft, en van wegen de keuze zyns models, waar in een verregaande magerheid, en eene algemeene verzwakking van alle de deelen, 't haare toebrengen aan natuurlyke misvormdheid des Ouderdoms. Pigalle schynt 'er meer op gesteld geweest te zyn, om iets keurigs voor de Ontleedkundigen, dan om een schoon Standbeeld te vervaardigen. Hy beriep zich, naar men my verhaald heeft, op het vermeende Standbeeld van seneca in 't bad; een Standbeeld, 't welk, volgens alle waarschynlykheid, seneca niet, maar een Slaaf, verbeeldt, gelyk winckelman zeer wel heeft waargenomen. Ik geloof niet, dat 'er een Standbeeld der Oudheid in weezen is, een Naakten ouden Man verbeeldende. De Laocoon kan niet als een oud Man worden aangemerkt, alles duidt in dat beeld de kragt der jaaren aan.
Pigalle bezat meer Bekwaamheids dan Vernufts, meer juistheid dan uitgestrektheid van denkbeelden, meer gevoels van 't waare dan van het schoone. Het scheen, dat hy, in 't laatst zyns leevens, alle de trekken van dat denkbeeldig schoon, den Ouden zo wel bekend, en waar van zy ons zo nauwkeurige bepaalingen in eenige Schriften, en zo sterkspreekende Modellen in eenige Standbeelden, hebben naagelaaten, verlooren te hebben: dat denkbeeldig schoon, 't geen een raphael, een correge, een guido, een poussin, met zo veel naarstigheids zogten, en zo dikwerf vonden; maar 't geen verscheide Kunstenaars, van laateren tyd, als een loutere harssenschim aanmerken; een gevoelen, 't welk zy door hunne Werkstukken regtvaardigen.
Pigalle geloofde, dat 'er geene waare Schoonheid bestondt, of men kon 'er Modellen van in de Natuur vinden; 't was voor eenen Kunstenaar genoeg, dezelve waar te neemen en op te geeven; vermat men zich de Natuur te verfraaijen, de uitslag was, dat men niets waars, niets schoons, vervaardigde. Dit geschilstuk zou wel waardig zyn, dat men het nauwkeurig onderzogt; doch 't is hier de plaats niet. - Wy zullen alleen aanmerken, dat, indien het beginzel van pigalle en anderen, die het nevens hem omhelzen, doorging, wy noch de Apollo van
| |
| |
Belvidere, noch den Antinous, noch de Engelen van raphael, noch de schoone Vrouwebeelden van correge en guido, noch de Kindertjes van dominiquin, en francois flamand, met veele andere schoone Kunststukken, niet zouden hebben. Kunnen onze hedendaagsche Werken, waar in de Goden en de Helden geene andere weezenstrekken en gedaanten vertoonen, dan wy dagelyks op straat ontmoeten, hoe veel verdiensten zy mogen bezitten, wat de waarheid en de uitvoering betreft, ons dat verlies vergoeden?
Maar zogt pigalle de Natuur niet te vergrooten, of te verfraaijen, hy wist ze op te merken, te gevoelen, en op te leveren. Indien zyn Tekensmaak een weinig van het grootte, en stoute, en vrye miste, dezelve was zuiver en verstandig; zyne wyze van uitvoeren keurig, en vry van het gezogte; hy was altoos eenvoudig en waar, en, 't welk eene zeer groote en zeldzaame verdienste is, hy hadt nimmer eene vast bepaalde behandeling. Moet deeze in het Schilderen voor een zeer aanstootelyk gebrek gehouden worden, het dunkt ons in het Beeldhouwen onverdraagelyk. In 't kort, kan men pigalle niet stellen in den rang der Mannen van het eerste Vernuft, men zal hem geen plaats kunnen weigeren onder het klein getal der Kunstenaaren, die de goede beginzels zyner Kunst gehandhaafd, en der Fransche Schoole tot eere gestrekt, heeft.
Met het beloofde breedere verslag van zyn grootste Werkstuk, zullen wy dit berigt besluiten. Een Praalgraf was by de Ouden alleen een Teken, om het Graf eens overledenen aan te wyzen en op te cieren. Een Urn of Lykbus, die zyn asch besloot, of eer geagt word dezelve te bevatten; de zinnebeeldige figuur van een Bloedverwant of Vriend, het dierbaar overschot beweenende; een Genie, met een omgekeerde fakkel, of iets anders, van een even eenvoudigen aart, was alles, wat men op de Praalgraaven der Ouden zag. - De hedendaagschen, die Praalgraaven op een veel uitgestrekter, en naar een veel zamengestelder plan vervaardigden, hebben, daar zy waanden de grenzen der Kunst uit te breiden, misschien de waare beginzels gemist.
Wy hebben de Graftombe, voor den Marschalk van Saxen opgericht, gezien, en moeten bekennen, dat de uitwerking daar van ontzettend is. Men bewondert, in den eersten opslag, de grootheid van het Werk, en de stoutheid des
| |
| |
Kunstenaars. Maar, wanneer men zich vervolgens rekenschap afvraagt van de denkbeelden, die de Bouwmeester heeft willen inboezemen, en de indrukken, welke men gevoelt, verdwynt die eerste aandoening van bewondering, en men vindt in zyn geest en smaak eene menigte van tegenwerpingen, tegen het plan en de uitvoering des Werkstuks. Zie hier de voornaamste.
De Voorwerpen, geschikt om door Kunst byzonder uitgebeeld te worden, zyn bepaald door de gereedschappen en de behandelingen dier Kunste eigen, door de natuur der stoffe, op welke zy werkt, en 't onderwerp geen zy zich voorstelt. Ontwikkelen wy deeze beginzels, wy zullen zien, dat die groote zamenstellen, waar in die daad gemengd is, en de Persoonen veelvuldig zyn, weinig aan de Beeldhouwkunde voegen. De Beelden te digt by een voegende, loopt men gevaar van verwarring, ze te veel verwyderende, missen zy den noodigen zamenhang. Een enkelde Daad, die eenvoudig en klaar is, en met weinig Beelden kan vertoond worden, voegt best aan den Beitel. De Schilder heeft, door middel der kleuren, welke hy bezigt, door het licht en donker, het in zyn hand, de groepen en de voorwerpen te vereenigen, en 'er een overeenstemmend geheel van te maaken; dit middel mist de Beeldhouwer, schoon hy ook zyne Kunstgreepen hebbe, om licht en donker in zyn werk te brengen. De Graftombe van pigalle schynt ons, ten deezen opzigte, gebrekkig in verbintenis, in het opleveren van een zamenstemmend geheel.
Het Zinnebeeldige was by de Ouden veelvuldig in gebruik, het strookte met hunnen Godsdienst, met hunne Zeden. Het is meestentyds vreemd van onzen Godsdienst en Zeden; en ondertusschen misbruiken onze Dichters en Kunstenaars 't zelve meer dan de Ouden. Het Zinnebeeldige is een kleed, geen masker; het moet de voorwerpen verfraaijen, en dezelve niet verbergen: en derhalven klaar, juist en belangryk weezen. Deeze drie vereischten doen zich niet kenbaar genoeg voor, in de Graftombe, van welke wy handelen.
Ik begryp niet, welke de plaats des bedryfs is. Ik zie de Held van de trappen afkomen, zonder een huis te ontdekken, waar toe de trappen behooren. Beneden aan den trap roept de Dood, het dekkleed van een Grafzerk afligtende, den Held, die, ondanks de poogingen eener Vrouwe, Frankryk verbeeldende, uit eigen beweeging af- | |
| |
klimt, om zich, in volle wapenrusting, in het nauwe graf te laaten opsluiten. Zou men, dit bedryf beschouwende, niet gelooven, dat de Marschalk gaarne gestorven is, en ondertusschen was niemand gehegter dan hy aan het Leeven, en afkeeriger van den Dood.
Een Graftombe heeft alleen ten oogmerke de gedagtenis eens Dooden te vereeren: het komt, derhalven, vreemd in, iemand, dien men veronderstelt dood te weezen, als nog leevend te verbeelden. Ik geloof niet, dat men 'er een voorbeeld van by de Ouden zal aantreffen.
In een hoek van de Graftombe zie ik de afbeelding van Hercules, leunende op zyn knots, in een treurende houding. Men onderrigtte my, dat het de Sterkte verbeeldde: maar wat heeft de Sterkte hier te maaken? Men begrypt wel, dat de Sterkte een stervenden Krygsheld verlaat, maar niet hoe deeze zich bedroeft, als zy hem ziet sterven.
Pigalle heeft, naar gewoonte, den Dood vertoond, in de gedaante van een Geraamte; doch deeze ongerymde gewoonte heeft alleen stand kunnen grypen in tyden van de Gothische Onkunde en Bygeloovigheid; wanneer de weder opkomende Kunsten nog in de algemeene barbaarsheid deelden. De berugte Doodendans, aan holbein toegeschreeven, en op honderd plaatzen naagevolgd, vertoont den Dood in die gedaante. Dit Zinnebeeld is aanslootelyk voor de Rede en goeden Smaak.
't Is zeker een zeer lomp en grof denkbeeld, de Godheid, welke de Menschen het leeven beneemt, in de gedaante van een Menschen Geraamte af te beelden; men zou even goed den boozen Geest der Pest kunnen voorstellen in iemand, met pestbuilen bezet, op 't sterven liggende. In verlichter tyden hebben bekwaame Kunstenaars, het betreeden pad volgende, deeze dwaasheid overgenomen. Wanneer men een Menschlyk Lichaam wil verbeelden met de beweegingen, eigen aan der Menschen Ledemaaten, moet men 'er het noodige aan geeven, om die beweegingen te volvoeren. Hoe nu kan die verzameling van beenderen, beroofd van spieren, zenuwen, handen en voeten, beweegen, vliegen, met een zeisen slaan, enz.
Maar het grootste gebrek in dit zo gebruiklyke Zinnebeeld is, dat het de verbeelding en de zinnen stoot; eene uitwerking, welke men bovenal moet schuwen in alle de voortbrengzelen der Kunste; altoos gedagtig, dat, het geen de Schoone Kunsten kenmerkt, 'er teffens de waar- | |
| |
digheid en bekoorelykheid van uitmaakt, bestaat in het denkbeeld en het gevoel van 't Schoone te verwekken. Wat nu is 'er verder vervreemd van allen denkbeeld van Schoonheid, dan de Afbeelding van een Geraamte, uitgezonderd misschien voor een Ontleedkundigen?
Hoe veel beter kenden de Onden den waaren aart der Kunsten? Wie zal ontkennen, dat een gevleugeld Wicht een ontstooken Fakkel het onderst boven keerende, om dezelve uit te blussen, dat een Bloem, kwynende op zyn steel, of afgesneeden, veel gelukkiger Zinnebeelden zyn, om den Dood aan te duiden, dan een van vleesch geheel ontbloot Geraamte? Die Ouden, die zo veel zorge droegen, om voor de verbeelding te verbergen het schrikbaarende, 't welk de natuur gelegd heeft in het denkbeeld van den Dood, die, in hunne Taal zo wel als in hunne Afbeeldingen, den Dood dikwyls met dezelfde trekken als den Slaap verbeeldden, wagtten zich wel, om denzelven onder eene zo walchlyke gedaante voor te stellen. Fenelon, die het gevoelen der Oudheid en van het Schoone in zynen Geest en Smaak hadt, deedt Telemachus in de Hel daalen, en brengt, onder de Gedrochten, die den ingang bewaakten, den Dood met holle oogen, met een bleeke en miskleurige huid. - Voor 't overige hebben alle hedendaagsche Kunstenaars den Dood niet als een Geraamte verbeeld. In de Zegepraal des Roems, door titiaan, komt de Dood voor in de gedaante van eene Vrouwe, voor de voeten des Roems uitgestrekt liggende, met een doodshoofd aan haare zyde. Ik breng dit niet by, om dat ik het denkbeeld van titiaan gelukkig vind; maar het bevalt my beter dan een wandelend Geraamte.
Ongetwyfeld heeft pigalle, om een gedeelte van deeze afzigtige Gedaante te verbergen, aan dezelve een bekleedzel gegeeven, doch dit middel is willekeurig, 'er doet zich geen reden voor op. Alle dekzel moet tot kleeding dienen, of strekken, om 't geen niet welvoegelyk vertoond wordt, te verbergen: en men kan met geene mogelykheid veronderstellen, dat een Geraamte kleeding noodig, of eenige schaamte, hebbe.
't Is, in geenen deele, om deeze Graftombe, of den Vervaardiger van eere te berooven, dat wy deeze aanmerkingen in 't midden bragten. Verre zy van ons het denkbeeld, om den roem te willen bezwalken van eenen Kunstenaar, dien wy hoogagten; doch wy oordeelden ons verpligt, vrylyk onze denkbeelden op te geeven, en aan ande-
| |
| |
ren bloot te leggen; op de beginzelen, welke wy aanzien als weezenlyk tot verbetering van den goeden Smaak en en der Kunsten.
Wy haalen, derhalven, hier niet op, de bedilling, dat pigalle zyn Held een te kleine gestalte gegeeven, en daar door een min heldhaftig voorkomen bygezet hebbe, dat hy de Grafzerk, aan de zyde des Marschalks, niet heeft doen opligten, om hem een ruimer doorgang te verleenen. Deeze misslagen, en eenige andere, worden ryklyk vergoed, door de schoonheden van het Werkstuk in 't geheel. Het beeld van Hercules, in een eenvoudigen en grootschen styl gehouwen, drukt zeer schoon eene diepgaande droefheid uit. In het hoofd van den Marschalk is desgelyks veel kragts van uitdrukking. En het Geraamte, waar over wy onze afkeuring zo breed te kennen gaven, heeft iets byzonder treffends, men vergeeve het ons te zeggen, dat het vol leeven is. Elk gedeelte voor 't overige drukt de waarheid op eene keurige wyze uit, en alles is met zeer veel netheids bewerkt, zonder dat de stoutheid 'er by lyde. Men kan niet ontkennen, dat de algemeene uitwerking, welke het baart, groot en ontzettend is, en dit alleen veronderstelt eene zeldzaame en onderscheide verdienste.
|
|