Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 305]
| |
Vertoog, om te dienen tot opheldering van de natuurlyke historie des lands van Santa Fée de Bogota, betrekkelyk tot de voornaamste verschynzelen, uit de ligging ontstaande. Aan de Koninglyke Academie der Weetenschappen voorgeleezen, door den Heer Leblond, M.D.(Journal de Physique.)
(Vervolg en Slot van bladz. 261.)
Dat wy thans ons overbrengen in die Steden, naa de aankomst der Spanjaarden, in Santa Fêe de Bogota, gebouwd, de eenige, die de Indiaanen kunnen bewoonen, om waar te neemen, welke de invloed geweest hebbe van den staat der Beschaafdheid, dien zy genieten, op hun kleur, gesteltenisse en zeden. Die traagheid, den Mensch natuurlyk eigen, welke dwang en noodzaaklykheid alleen kunnen overwinnen, wanneer een edeler aandrift zich niet doet gevoelen, die traagheid, welke de Inwoonders van Santa Fée deels hebben moeten vaarwel zeggen, om de schatting, hun opgelegd, te betaalen, zou hun nog de rampzalige gevolgen daar van doen draagen; indien dit middel, wyslyk bedagt, in hun niet hadt opgewekt de begeerte na genietingen, welke zich uitbreidt, naar gelange van de bekwaamheden, welke dezelve schenkt. De Beesten, die zy gemaklyk verkreegen, hebben hun geholpen in het bebouwen van heerlyke gronden, welke de wet hun in vollen eigendom geeft: deeze jaarlyksche schatting, welke zy in geld moeten opbrengen, deedt hun welhaast hunne Koopwaaren na de digtst by gelegene markten voerenGa naar voetnoot(*): van daar die tak des Koophandels, welken zy bezitten, die aan eenigen eene soort van overvloed, en aan allen gemakken en de | |
[pagina 306]
| |
aangenaamheden verschaft, welke een arbeider van zyn arbeid moet verwagten: welhaast was het onvermydelyk, dat de ongelykheid van middelen onderscheidingen invoerde: de Stedelyke Regeering, onder welke zy staan, waar van zy alle Leden onder zich- zelven verkiezen, hun denkbeelden van Orde en Regt schenkende, gaf hun ook de eerzugt, om bekleed te worden met openbaare Ampten. Van hier zoeken zy zich gezien, geagt en bemind te maaken, en het oog te trekken der zodanigen, van wien de Verkiezingen afhangen. Onder een zelfde Lugtstreek die Indiaanen ziende, zo zeer van zich zelven verschillende, zou men in verzoeking komen, om ze voor twee onderscheidene Volken te neemen: het eerste klein, traag, dom, in kleur zeer gelykende na Negers, schoon de oorzaak eene geheel andere is; het ander kloek, werkzaam, gelykt veel meer na Blanken. De verwaarloozing, de morssigheid, het slegte voedzel der eerstgemelde Indiaanen, de rook, waar in zy steeds leeven, en bovenal het gebrek aan kleeding, waar door zy zich aan eene geweldige en aanhoudende koude blootgesteld vinden, kunnen niet anders dan de opperhuid zwart maaken en uitdroogen, het celagtig weefzel, dat dezelve met het vel vereenigt, verharden, meer dikte en ruwheid geeven aan de vaten, en de doorwaasseming veranderen; dit zyn waarschynlyk de oorzaaken en de uitwerkzels van de verbrandde kleur, welke deeze Indiaanen zo zigtbaar onderscheidt van de reeds beschaafden, die, beter gehuisvest, beter gekleed, beter opgepast, beter gevoed, door gezonder en wel toebereide spyzen, en werkzaamer van aart, door eene overvloediger uitwaasseming, en de gelyker warmte hunner kleederen, een buigzaamer en frisser vel krygen. Zy zyn eer bruin dan verbrand, onvergelyklyk veel kloeker van gestalte, rustiger en sterker dan de anderen, wier laaghartigheid en zwakheid zy veragten. Hier ziet men, zo men wil, doch op eene veel merkbaarder wyze, de ruwheid van huid der van onze armoedigstleevende Landlieden, vergeleeken met de zagtheid en blankheid onzer Lieden, die een stil leeven leiden: want de invloed der koude Lugtstreeke van Santa Fée, op de blankheid des vels, is zodanig, wanneer men wel gekleed en gevoed wordt, dat men onder de Spanjaarden, die 'er zich neder gezet hebben, de bloozende kleur der Duitschers aantreft. Getroffen door de tegenoverstelling dier twee zo wyd | |
[pagina 307]
| |
verschillende staaten, vraagt men zich zelven, of de Indiaan van Santa Fée, zodanig als hy was vóór de vermeestering, bepaald tot het weinig noodwendige, zonder in aanmerking te neemen, dat hy nog veel gelukkiger kan worden, gewonnen of verlooren heeft by een omwenteling, die 'er de Spanjaarden bragt? - Het antwoord hier op is te kiescher, dewyl elk mensch, die hier uitspraak zal doen, onvermydelyk zyne vooroordeelen medebrengt. Laaten wy daarom liever deeze eigenste beschaafde Volkeren, welks ontwikkelde rede bezwaarlyk kan mistasten, omtrent de voorwerpen van zyn geluk, de verstandigsten, de ondervindingryksten, onder hun, zullen deeze taal voeren. ‘Vóór de aankomst der Spanjaarden, leverden onze weinig bebouwde Velden niets op dan eenige Planten, eenige elendige Wortelen, de Kinoa, de Aardappel en Mais: en bedroog deeze niet zelden onze verwagting, ter oorzaake van de onbestendigheid der Lugtstreeke; 't geen wy als dan uit nabuurige landen zouden hebben kunnen haalen, bleef ons ontbreeken: dewyl wy 'er, by ruiling, niets in plaats konden geeven; gewapender hand moesten wy het ons bezorgen. - Onze huizen scheenen veel eer voor Beesten dan voor Menschen geschikt. Een dekkleedGa naar voetnoot(†) van slegte stoffe, welke maanden werks van spinnen, althans van maaken, kostte, voor hem, die 't zelve zich kon verschaffen, was het jammerlyk dekzel tegen eene nypende en onophoudelyke koude; eenige Harten, eenige wilde Dieren, by toeval, gevangen gekreegen, schonken ons een onwis voedzel; de ChichaGa naar voetnoot(§), die ons overbleef, ver- | |
[pagina 308]
| |
wekte veeleer in ons het gevoel van onze elende, dan dat ze ons vermaak verleende. Thans hebben de Graangewassen, van veelerlei soort, het vlas des velds, de wol onzer kudde, de veldvrugten, het gevogelte, de schaapen, en duizend andere nuttige zaaken, door het gebruik dierbaar geworden, de middelen van ons bestaan vermeerderd, de duur en de verscheidenheid onzer genietingen verzekerd. - De Os, het Paard, de Muilezel deelen met ons den arbeid, en maaken dezelve voor ons ligt: zy brengen ons, met onze Koopwaaren, ter markt, waar ons, op een veel gunstiger voet dan de Spanjaarden behandeld, geen inkomende Regten worden afgevorderd: dewyl wy eene jaarlyksche schatting betaalen, wanneer ouderdom en gezondheid ons toelaaten te werken.Ga naar voetnoot(‡) Het geld, 't welk onze vlyt zoekt te verkrygen, betaalt onzen overvloed, en levert ons aangenaamheden, welke onze Voorouders niet kenden: indien wy zomtyds lastig gevallen en geplaagd worden, hoort een Beschermer ons, door de Wet verleend, en tegen welke geen gezag vermag, onze klagten, verdeedigt onze Regten, en bewaart ze. Indien wy onderlinge geschillen hebben, worden ze door onze eigene Regenten, zonder kosten, beslist. Wy bezitten eigendommen, welke geen Mensch ons betwist; wy bebouwen, wy verbeteren ze met onze Vrouwen en Kinderen, wier tedere verbintenisse duizend bekoorlykheden aan ons geluk byzet. - Wy werken, 't is waar; doch die moeilyke taak voor Menschen, die 'er niet aan gewoon zyn, wel verre van een kwaad voor ons te weezen, schenkt ons gezondheid, sterkte, en is de saus onzer vermaaken. Worden 'er onder ons gevonden, die zo gelukkig niet zyn, het komt daar uit voort, dat luiheid, of dronkenschap, hun de zugt ontneemen tot den arbeid, die alleen hun staat ten goede kan doen veranderen.’ Ons is nog overig te onderzoeken, wat de invloed der Lugtsgesteltenisse van Santa Fée vermag op de merkbaare | |
[pagina 309]
| |
verandering, die de Neger ondergaat, in zyn kleur en verschillende vermengingen met de Blanken: 't geen ons aanleiding zal geeven, om te spreeken van die der heete Gewesten, op de gesteltenis der Europeaanen, en andere Blanken, welke dezelve bewoonen. 't Gaat vast, dat een Mulatte van Santa Fée, gebooren uit een Negerin en een Blanken, zo helder van vel, en doorgaans blanker is dan een Mestis van heete landen; wiens Vader en Moeder, gelyk men weet, een Blank en een Mulatte zyn. Deeze Mulatte van Santa Fée is, derhalven, een nauwlyks onderkenbaare Mestis: behalven de weezenstrekken, die meer of min van de Moeder hebben; een Mestis van Santa Fée zou misschien, om dezelfde reden, zo helder van vel, en blank, zyn als eenig ander Mestis van dezelfde kleur. Ik heb 'er eenige gekend, welker roosverwige kaaken en blonde hairlokken, met die der schoonste Europische, om den voorrang zouden hebben kunnen dingen. Het schynt, dat, hoe meer de Rassen, zo onder Menschen als Dieren, elkander kruissen, zy meer kragts en sterkte krygen, 't is het ent van eene goede vrugt op een sterken wilden stam geënt. Indien men, eenige geaartheden uitgezonderd, de Blanken, van de koude Lugtstreek van Santa Fée, vergelykt met de zodanigen, die de nabygelegene warme Lugtstreeken bewoonen, is het onderscheid verbaazend: de eerstgemelde zyn sterk, rustig, op hun vol, fris en rood gelaad is het geluk te leezen: de laatstgenoemden, integendeel, zyn geel, bleek, vermagerd, en vertoonen niets anders dan de kwynende overblyfzels van een jammerlyk bestaan. De zwakke staat deezer Menschen schynt aan te duiden, dat de Blanken, en inzonderheid de Europeaanen, niet geschikt zyn om in heete Landen te leeven, bovenal, wanneer derzelver Lugtsgesteltenisse vogtig is. Volgens dit beginzel, valt het zeer gemaklyk te begrypen, waarom de Negers van Africa, te Santa Fée overgebragt, mager, droefgeestig, traag en zieklyk worden, waarom zy weihaast eene meer of min koperkleurig vel krygen, welker opperhuid schulferagtig wordt; doch men plaatze die zelfde Negers onder een brandheete Lugtstreek, zy herkrygen, binnen kort, kragt, moed, en die onvermoeide vaardigheid, zo eigen aan dien landaart. Ziet den Inwoonder van Santa Fée sterk en volkomen gezond, die zich begeeft na de brandende vlakten, door de Rivier Magdeleine besproeid, hy is 'er niet of de geweldigste ken- | |
[pagina 310]
| |
tekens van een overvloedig zweet, en eene bezwaarlyke ademhaaling, van een ondraagelyken dorst, en van logge matheid, zyn de uitwerkzels van eene bovenmaatige hitte, die steeds toeneemen: hy betaalt dezelfde schatting, schoon op eene geweldiger wyze, als de Europeaan, die, voor de eerste reis, op de Eilanden van America aanlandt. Beroerdheid en Dood zyn zomtyds het gevolg geweest van die spoedige verandering der Lugtsgesteltenisse. Wat hebbe men uit deeze twee spreekende gevallen af te leiden, dan, dat een Blanke, gebooren in een koud Land, dezelfde bezwaarlykheid ontmoet, om onder eene brandend heete Lugtstreek te leeven, als een Neger in de Lugtstreek van den eerstgemelden? Maar welke ook de Lugtsgesteltenisse eens Lands moge weezen, de Mensch, en de meeste Dieren, gewennen 'er van langzaamer hand aan: ongetwyfeld ter oorzaake van de inwendige en bykans bestendige warmte, welke het Dierenryk bezit, onafhangelyk van de Lugtstreek, onder welke het zich bevindt; hier in zeer onderscheiden van het Plantenryk, welks warmte, aan die des Dampkrings gelyk, geene al te zeer tegen elkander overgestelde Lugtsgesteltenissen kan verdraagen, zonder de grootste veranderingen te ondergaan, of daar onder te bezwyken. Dus zal een Blanke, na Guinée overgevoerd, in zyne Afstammelingen de zwakke overblyfzels bewaaren van zyne oude kleur, zo lang hy zich gedekt houde voor de steekende zonnestraalen, een fris en gemaklyk huis bewoont, en voortvaart met eene goede leevenswyze te onderhouden, en zich voegelyk te kleeden: even zo zal de Naakomelingschap van een Neger, die zich in eene bestendig koude Lugtstreeke, als te Santa Fée, onthoudt, meer of min aan de indrukken van die Lugtsgesteltenisse, op zyne zwarte kleur wederstand bieden, naar maate van de middelen, welke hy aanwendt om 'er zich tegen te beschutten. Doch eens verondersteld, dat de Blanke en de Neger op zich zelven bleeven, zonder eenige vermenging met de Volken, welker Lugtstreeken zy bewonnen, indien hunne Afstammelingen nooit de gebruiken en leevenswyze van elkander overnamen, dan zouden zy, eindelyk, in een langer, of korter tydsbestek, om zo te spreeken, een gelykaartig soort opleveren. Men mag vraagen, waarom 'er geen ingeboorene Negers in Zuid-America gevonden worden; indien het waarheid is, dat de hette alleen de kleur der Menschen kan veran- | |
[pagina 311]
| |
deren? - Hier op dient ten antwoord: voor eerst, dat in het Landschap Guayaquil, tusschen de Kaap Passado en de Kaap San-Francisco, juist onder de Middaglienie, en zeer heet, weinig bekend Gewest, ligt, 't geen aan de Zee grenst, waar de inboorelingen volkomen op Negers gelyken; het is een zagtaartig en herbergzaam Volk; doch zo dom, dat indien zy vyftien stuivers voor eenig goed eischen, gy het niet zult krygen, als gy 'er twintig voor geeft: zy moeten het hebben, 't geen zy vraagen; hunne redeneerkunst strekt zich niet verder uit. - Het zou niet van alle waarschynlykheid vervreemd weezen, te stellen, dat eenige Negers en Negerinnen van Guayaquil, van Barbados, of van Choco, in deeze Landstreek gevlugt, ten oorspronge strekten van dit Volk: ondertusschen hebben de Spanjaarden, die gelooven zouden regt te hebben, om zich ten hunnen opzigte te gedraagen als Afstammelingen van hunne Slaaven, nooit iets tegen hun gedaan; en twyfelen niet te verzekeren, dat die Zwarte Indiaanen Inboorelingen zyn. 't Was wel der moeite waardig, dit stuk der Natuurlyke Historie nader te onderzoeken. Ten tweeden. Dat in de brandende vlakten van Neyvd eenigen der geenen, die arbeiden in het Goud-wasschen, 't welk het zand der Rivieren oplevert, zich blootgesteld vindende aan de vogtigheid, en al de kragt der terugkaatzende zonnestraalen, elkander mededeelen, en op hunne Naakomelingschap overzetten, eene huidziekte, welke hun meer of min zwart doet worden, zonder het weefzel zeer te beschadigen. 't Is zeer gemeenzaam in dit Landschap, Blanken met een zwart gelaad aan te treffen, en met min of meer groote zwarte vlekken over de geheele huid. De Spanjaarden noemen deeze kwaal Caraté; 'er is een Caraté, koper, violet, en indigo verwig, deeze laatste, zeer donker zynde, trekt op het zwart. Deeze ziekte is geene melaatsheid, want men geneest dezelve zomtyds door middelen, die tegen de geneezing der melaatsheid zouden stryden. Ten derden. Dat de huid der Negers, verzwakt door een langduurige kwyling, of door eenige andere kwaalen, altoos meer of min bleek, meer of min roodagtig blyft, tot dat zy hunne kragten en gezondheid weder gekreegen hebben: 't geen by hun, even als by ons, uitwyst, dat de verandering der kleur afhangt van verscheide natuurlyke en ziektekundige oorzaaken, welker behandeling geheel vreemd is van myn plan. | |
[pagina 312]
| |
't Zal niet nutloos weezen, ten besluite, aan de overdenkingen der Natuurkundigen aan te pryzen, eene der oudste Landstreeken van Zuid-America: dewyl het een der hoogste is, waar men zelfs de woldraagende Dieren, de Llamas, noch de Pacos, van de Cordilleres in Peru, aantreft, met welke het gebergte van Santa Fée een onafgebrooken keten uitmaakt. Waarom moest dan dit Land, zo naby aan de gelukkige verscheidenheid, en den altoosduurenden overvloed der heete Landen, welke 't zelve omringen, zo lang onvrugtbaar weezen voor den Mensch, en vervolgens vrugtbaar gemaakt worden, door Zaaden, uit vreemde Gewesten, en bevolkt met Dieren, uit een ander vast Land? Zou ik, in de dikke duisterheid, welke plaats heeft buiten de grenzen van de geschiedenis des Menschdoms, de paalen overschreeden, welke dit Vertoog moet hebben, als ik aanmerkte, dat de Mensch, uit de hand zyns Maakers komende, in zulk eene schoone Landstreeke moet geplaatst worden, als de Gewyde Geschiedenis ons de eerste Ouders van het Menschlyk geslacht verbeeldt?... Hoe zou hy, zonder kennis, zonder werktuigen, den aardbodem hebben kunnen bebouwen, de vrugten daar van inzamelen, en die ten voedzel bereiden? Hoe zou hy, verstooken van die huid, welke de Dieren dekt, zich tegen de strengheden der koude hebben kunnen beschutten?... Zyne natuurlyke behoeften leeden geen uitstel, de vrugten, overeenkomstiger met zyn gestel dan alle ander voedzel, moeten hem eerst ten spyze gestrekt hebben. De Natuur schonk ze hem in overvloed, in deeze gelukkige Gewesten; zy vielen van 't geboomte, en de hand behoefde zich uit te strekken om ze op te raapen. De bekwaamheid, welke hy bezit, door de ondervinding opgeklaard, moet hem welhaast opgeleid hebben tot het doen eener keuze en, ingevolge van deeze keuze, heeft hy moeten planten, kweeken, zaaijen, en dus de soort volmaaken, tot voedzel voor zich zelven en zyn Kroost; van hier de vrugten, de planten, de moeskruiden, de graanen, die hy ten zynen gebruike heeft weeten aan te wenden; van hier de Dieren, door hun tam gemaakt, en die hy medegevoerd heeft, overal waar de nooddwang hem noodzaakte zyne wooning te vestigen. Welke veranderingen deeze Aardkloot ook ondergaan hebbe, welke ook de wyze moge weezen, waar op de bevolking is voortgezet, is het waarschynlyk, dat de Americaan immer de overvloedige en aangenaame streeken zyns Lands zal verlaaten hebben, waar de Natuur alles verleent, | |
[pagina 313]
| |
zonder zorg, zonder moeite, waar de beste kleeding is 'er geen te behoeven, om een bykans ontoeganglyk Land, onvrugtbaar, altoos koud, waar men zich noodwendig moet kleeden, en arbeiden, te gaan bewoonen? Eene overmaat van Volkrykheid, in warme Gewesten, zou alleen zulk een tydstip hebben kunnen doen gebooren worden; doch heeft deeze overvloedige Volkrykheid ooit plaats gehad?... Welke Gedenkstukken verzekeren zulks?... Wy gelooven veeleer, dat zeker volk, in den oorlog overwonnen, het slachtoffer van eenig ander volks onheil, in het onvriendelyk Gewest van Santa Fée, een wyk voor verdere vervolging of verderf vondt. De noodzaaklykheid moest hetzelve middelen verschaffen, om daar te bestaan; doch hoe zwak waren dezelve vóór de aankomst der Spanjaarden!... De koude Lugtstreeken, werwaards de Mensch, door den lotwissel van veelvuldige omstandigheden, gevoerd is, hebben hem ten arbeid aangezet, en de noodige voorzorgen, tegen den schraalen wintertyd, ingeboezemd: uit deeze bezorgdheid werden eerlang de verruilingen van zyn overvloed voor de Waaren, die gelukkiger Gewesten hem opleverden, gebooren; van hier het vlytbetoon, de Koophandel en de Kunsten, die den beschaafden Mensch een onbetwistbaare meerderheid gegeeven hebben boven den Mensch der Natuure. |
|