| |
Smeekschrift aan mevrouw De Mode, door de inwoonderen van het landschap huwelyks-elende, op 't on erdaanigst, overgeleverd.
(Uit het Hoogduitsch.)
mevrouw!
Welke ook de natuur zy van uw Weezen, wy smeeken U, op 't nederigste, een gunstryk oog te slaan op dit Landschap, waar de arme Getrouwde Lieden zugten onder de harde we ten eener Heerschappye, welke wy niet kennen; doch die nogthans Iets moet weezen, en wy, niet zonder reden, veronderstellen, eene verborgene en magtige Godheid te zyn. Want, wy kunnen ons niet verbeelden, dat de Wereld, heden ten dage - de Wereld, zo beschaafd, zo verlicht, zich laat bestuuren, door een Niets, of door enkele naavolging. Neen Gy, Gy zyt het, ontzaglyke Gezagvoerster, die, door een stillen, maar onwederstaanbaaren, invloed, de hoofden hier beneden bestuurt: Gy zyt een daadlyk bestaand Weezen, een dier Weezens van een hooger rang, aan welke onze Dichters het lot der Menschen onderwerpen.
Kwamen 'er geene andere zaaken in overweeging, wy zouden in bekooring komen om U te voegen by de Schikgodinnen, en U aan te merken als de Vierde dier ontzaglyke Zusteren. Uwe Begeerten zyn zo willekeurig en onbepaald als die der drie zwarte Godinnen: de draad, dien gy spint, is zo fyn als die door de hand van atropos gaat; het knippen van uw schaar is zo vreeslyk voor onze Beurzen, als die der onderaardsche Goden voor ons Leeven. - Maar, behalven dat wy weeten, dat gy niet kunt behooren tot een Gezin, 't welk
| |
| |
zich zo zeer kenmerkt door een onveranderlyk gedrag, als Gy door de eeuwige gedaantverwisselingen, waar mede gy het Heelal vermaakt, zullen wy ons wel wagten om U eene plaats toe te schikken, in een zo naargeestig en laag gezelschap, waar gy uwe dagen met ongeduld en verveeling zoudt slyten. Het gezelschap dier drie oude Zusteren, die, zints den tyd van homerus tot nu toe, in haar haveloos gewaad en smeerige nagtmutsen zitten, zonder ophouden spinnende en afsnydende, kan niet behaagen aan eene gezwoorene Vyandinne van allen werk haarer Sexe eigen.
Wat uwe Sexe aanbelangt des kunnen wy niet twyfelen: uw Naam en uw Character beide wyzen het genoegzaam uit. Wy zouden diensvolgens U kunnen plaatzen onder de Godinnen van den Olympus, tusschen juno en venus; doch minerva zou zich des belgen, en, daarenboven is het heden de gewoonte niet meer, om den hemel met nieuwe Godheden te bevolken.
Ons blyft, derhalven, alleen over een Weezen te vinden van eene Middelnatuur of van eene lugtgewestische zelfstandigheid, welke eenige overeenkomst heeft met het Ryk der Grillen, der Beuzelingen, en het vervaardigen van Optooi. Wy hoopen U daar aan te treffen, en daar met verschuldigd ontzag eenig hulde te kunnen toebrengen. - Wy beschouwen U, Mevrouw: als eene tovergodin, en zelfs als de Oppersie onder de Tovergodinnen. - 't Is bekend, dat de goeddoende Tovergodin, zints lang, ontthroond is, en zeker geen Weezen was geschikter om haare plaats te vervullen dan Gy, om de Wereld naar verdiensten te straffen. By gevolge kan het gansch Heelal uwe Toverschepter niet ontwyken.
Indien het kon geschieden, dat onze oogen door het dekkleed uwer toveryen heen zagen, zou onze nieuwsgierigheid zich wonderlyk voldaan vinden, met het ontdekken der middelen, waar door het U gelukt alle hoofden van streek te helpen, en alle staaten te betoveren. Menschen van allerlei staat, van allerlei Characters, grooten en kleinen, welgemaakten en lelyken, kloekzinnigen en zwakverstandigen, zyn aan uwen zegewagen gekluisterd, en volvoeren slaafsch uwe bevelen. De Grysaart zelfs, by welken alle andere begogeling begint op te houden, doet zwakke poogingen om U van verre te volgen. De arme, die bykans van gebrek in zyn schamele hut sterft, schikt en plooit de lappen, welke zyn geraamte dekken, op de best mogelyke wyze, om aan uwen wil te voldoen. Maar 't is vrugtloos ons door gissingen af te matten, om uwe Toverschikkingen na te vorschen: wy voelen de smertlyke gevolgen, en dat is genoeg om ons te vrymoedigen tot het voordraagen van dit Smeekschrift.
Gy schynt, Mevrouw! zeer vergramd tegen ons elendig Landschap: de wyze welke gy volgt, in ons te straffen, kundigt een buitengewoone maate van toorn aan. Eenige kleine ver- | |
| |
blindingen zouden wy draaglyk rekenen, en aanzien als eene vermaakneeming, welke uwer Majesteit toekomt, of als een zagte kastyding, waar mede 't U behaagt ons te vereeren. Maar dat de zaaken tot die hoogte klimmen als zy geklommen zyn, zulks is niet geëvenredigd aan het misdryf, waar aan wy ons hebben kunnen schuldig maaken. Zedert lang hebben wy de nauwkeurigste onderzoekingen gedaan na den aart diens misdryfs. Zou het mogelyk weezen, dat iemand van onze ernsthaftige manlyke Sexe uwe grimmigheid heeft opgewekt? Zoudt gy nog eenige gevoeligheid hebben, wegens de ruwe en onverzetlyke Stoieynen en havelooze Wysgeeren van ouden tyd? Heeft een onbeschoft Hekeldichter U in een kwaaden luim gebragt? In allen gevalle, wy zyn gereed U Slachtoffers toe te brengen, ten zoen van uwen Toorn: maar kies deeze Slachtoffers, wy smeeken het U, onder de Petits-maitres, Saletjonkertjes, Sentimenteele Knaapjes, die zo veel geneigdheids betoonen, om, naar de Letter, uwe willekeurige en veranderlyke Wetten, en uwe Gestaltverwisselingen, te volgen: zendt deeze aartige, van zelfs beweegende Werktuigen, werwaards gy wilt, zy zullen niet nalaaten U eere te bewyzen. - Doch spaar den werkzaamen Huisvader, en het Gezin, dat van diens zweet moet leeven. Oefen uwe onbepaalde magt niet op onze lieve Vrouwen, die, lachende, zien kleedende, en wandelende, ons geheel inkomen verslinden. 't Is niet dat het haar aan Huishoudelykheid en heilzaame inzigten ontbreekt; neen, zy rekenen, by uitstek, goed, als het de Keuken, de Dienstbooden en hunne Mannen betreft: maar zo ras het de Mode, het Toilet, den Opschik raakt, is alles verlooren, de berekening gaat geheel anders toe, de Huishoudelykheid neemt eene andere gedaante aan, en een gansch verschillenden loop neemen haare overleggingen. ‘Zodanig iets,
zegt dan de nieuwe Rekenkunde, moet weezen; die koste is niet bovenmaatig tot zulk een oogmerk, leert de nieuwe Wiskunde; zonder dat te bezitten kan men in geen gezelschap komen, spreekt de nieuwe Redeneerkunst: die Dame is zints zo lang reeds, op die wyze, gekapt en gekleed geweest, schoon zy ons in rang niet overtreft, en het veel verschilt dat zy haar Man zo veel ten Huwelyk aangebragt hebbe als wy: wy zyn, zo zeer als eenige andere Vrouwen, 'er op gesteld, om de belangen van ons huis te behartigen; maar dat weezen moet, moet weezen, en men hebbe geene zwaarigheid te maaken, wegens benoodigdheden van dien aart.’ - Dat een Man het enderneeme bewysredenen van die kragt te wederspreeken, dat hy enkel een schaduw van te onvredenheid laate blyken: de ondervinding zal hem welhaast berouw doen hebben over zyne onvoorzigtigheid; hy wordt of overslag geworpen door de vrouwlyke zeer overreedende welspreekenheid, of hy beproeft de uitwerkzels der mis noegdheid, welke by deeze de tong losmaakt in bittere verwyten, en by geene het spraaklid eenige weeken verstyft.
| |
| |
Uwe Majesteit is niet onkundig, dat de opgemelde onhellen de minste zyn, die dit Dal der verwartinge verwoesten. Geraineerde Familien, wanhoopige Mannen, Vrouwen en Kinderen, dagelyksche Bankbreuken: deeze dingen ontluisteren de Jaarboeken uwer Regeeringe.
Wy gelooven, derhalven, dat het belang uwer Majesteit zelve het medebrengt, dat de zaaken niet langer op dien voet voor gaan. Uwe Staaten zullen als dan eerlang eene woestyne gelyken, gy zult geene dan verzwakte Onderdaanen hebben, als gy vordert dat wy onze kragten uitputten voor het ten einde loopen onzes leevens. Want het is uwer Majesteit zeker bekend, dat de meesten uwer Onderdaanen niet weezenlyk ryk zyn, schoon 'er niemand onder hun is, of hy geeft voor, het te weezen; en hy moet het althans in schyn zyn Dit voorkomen van rykdom is thans zeer bezwaarlyk uit te houden: want, zonder wel overtuigende en klinkende bewyzen, ontmoet men geenen dan ongeloovigen; een kleed, ryklyk met goud belegd, met an 'ere in 't oogloopende cieraaden, een goede keuken, en verdere schitterende toestel, strekt alleen tot een half voldoend bewys in deeze hardgeloovige Eeuwe.
Om deeze redenen neemen wy, zeer onderdanig onze toevlugt tot U, ô Tove godinne! met verzoek, dat gy uwe wetten verzagt, en het getal der Reglementen, welke ons Landschap ove stroomen, vermindert. Geef veel eer, Mevrouw, een vast en duurzaam stel aan uw Wetboek. Verwek een bekwaam Man, (want wat is uwe verborgene magt niet in staat te wege te brengen?) een anderen triboniaan, die van uwe verstrooide, veranderlyke en dikwyls strydige, Wetten, een geregeld Wetboek der Mode maake. - Of, indien het uwe Majesteit niet behaage, ons zo zeer te begunstigen als de Turken, de Lap a ders en Kamtschatkaars, dat het U dan ten minste believe, de veranderingen te bepaalen tot drie of vier Jaaren: ten einde wy tyd hebben, om de dingen by derzelver naam te leeren noemen, zo voor onze Vrouwen te koopen, de fraaiheid 'er van te bewonderen, en te draagen zo als 't behoort, Door dit middel, zullen wy althans leeren ons te kleeden, zon er behulp van den Kleermaaker, 't Is met de daad een bejammerenswaardige zaak, zyne eigene kleederen niet by naam te kennen.
Niet alleen grootmagtige Gezagvoerster! zal uw belang maar ook uw roem winnen by het geregeld plan, 't welk wy, met alle nederigheid U aanbieden: want wie is in staat ooit het vernuftige van uwe uitvindingen, de schoonheid uwer schikkingen, en het treffende van derzelver verscheidenheid, te bewonderen, en met lof te vermelden, daar alle de heerlyke vertooningen welke gy uwen Onderdaanen schenkt, elkander met de snelheid eens weerlichts opvolgen, van voor onze oogen als nagtgezigten verdwynen, of gelyk zyn aan de dwaallichtjes, die uitdooven op het oogenblik dat ze gevormd worden.
Daarenheven zullen uwe werkzaamheden eene onsterflyke ver- | |
| |
maardheid verkrygen, als gy de party kiest, uwe Vernieuwingen tot den tydkring van drie Jaaren te bepaalen: hier door zal een Cabinet de Modes, voor de naakomelingschap, de gemaklykste en egtste tydrekenkunde opleveren: dit Cabinet zal hoeden, pruiken, mutzen, mantels, schoenen, oorcierraden, enz enz enz. bevatten, en oneindig beter, dan de bestbewaarde Gedenkpenningen, kunnen dienen, om de Jaarboeken der wereld te ontwarren. Als dan zal de groote Wereld gedenktekens hebben van de wyze, waar op zy voorheen bestondt; als dan, die driejaarige Tydkringen met geen min pragts vieren, dan de Grieken hunne Olympiaden; als dan, zal zy niets toegeeven aan de schrandere Mexicaanen, die de Eeuwen zo wel als de Jaaren tellen, door behulp hunner knoopen.
Maar, wat zal 'er, in dit geval, worden, van het ontelbaar getal manlyke en vrouwlyke Werklieden, thans met zulk een onvermoeiden vlyt bezig, in uwe Fabrieken? Wat het lot weezen der Friseurs, der Marchands de Modes, en van Galanteries, enz. enz. enz.? Ach! ontrust U des niet, Mevrouw! uwe magt is onbepaald, uwe redmiddelen zyn oneindig, uw invloed kan niet faalen. Laaten alle lieden van dat slag verhuizen, verzend deezen na de zedige Japanners, andere by de logge Chineesen, eenige na de nog bykans onbekende Monoëmugi; daar zullen zy, gewapend met uwe Toverroede, ontelbaare Aankomelingen aanwerven, een wyd veld geopend vinden, voor hun yver en behendigheid. Voorwaar, uwe Eer vordert die Volken niet voor altoos ontheeven te laaten van uw juk. Doe hun eindelyk uw yzeren scepter voelen, en geef, terwyl gy daar uwe Heerschappy uitbreidt en oefent, eenige verademing aan uwe goede Europeaanen, bovenal tot vertroosting der Mannen, die op 't punt staan, dat zy hunne inkomsten geheel verzwolgen zien, in den draaykolk uwer alles aantrekkende en medevoerende Toverkragt.
't Is met het brandendst ongeduld, dat wy het oogenblik onzer verlossinge verwagten, en dit te meer, daar wy uit het beloop der zaaken kunnen voorzien, dat ons geen ander lot dreigt, dan, om zelve de spinrokke op te vatten, om onze Huisgezinnen niet geheel te zien ten gronde gaan. Hoe weinig zou deeze arbeid aan onze Baarden, aan onze Pruiken, voegen!
Eindelyk, Mevrouw! smeeken wy U, een genadig oog te slaan op onze Dogters, die reeds het hoofd beginnen op te steeken, en den invloed uwer betoveringen te gevoelen. Wat zal 'er van haar worden? Wat zal 'er worden van haare Ouders, wier inkomsten steeds afneemen, en U, als eene laatste gunst, verzoeken, dat zy, al vallende en opstaande, hun leeven ten einde brengen; en, indien wy, om hulde te doen aan uwe Majesteit, onvermydelyk een klein eerlyk Bankroet moeten maaken, dat ons dan genadiglyk vergund wordt, het niet, dan naa onzen dood, te doen
Deeze gunst van uwe Majesteit verzogt hebbende, blyven wy uwe getrouwe en bykans uitgeputte Onderdaanen.
|
|