Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie der aarsvoeten of fuuten.(Volgens den Heer de buffon.)
De Aarsvoet, of Fuut, heet in 't Grieksch Κολυμβος, in in 't Latyn Colymbus, in 't Fransch Grebe, in 't Engelsch Aarsfoot-diver, in 't Hoogduitsch Deucchel, te Venetie Fisanelle. Zeer bekend is de Aarsvoet, door de schoone Moffen, van derzelver borstvelletjes gemaakt, die zilver wit zyn, en, by de digtheid van dons, de sterkte van veeren en den glans van zyde hebben. De Pluimadie van den Aarsvoet, inzonderheid die van de borst, levert, zonder eenige toebereiding, een schoon dons uit, dat zeer digt, vast, en heerlyk van kleur is; de schitterende veeren liggen op en door elkander, op eene wyze, dat ze een gladde oppervlakte vormen, zo ondoordringbaar voor de koude der lugt als de vogtigheid des waters. Een bekleedzel, tegen dit alles bestand, hadt de Aarsvoet noodig, als die zich in de strengste winters in het water onthoudt, even als de Duikers, met welken men hem dikwyls vermengd heeft onder den algemeenen naam van Colymbus, welke, naar deszelfs woord-oorsprong, even zeer past op Vogels, die | |
[pagina 155]
| |
de bekwaamheid bezitten om te duiken en te zwemmen; doch deeze naam drukt derzelver verschillendheden niet uit: want de soorten, tot de Aarsvoeten behoorende, zyn weezenlyk van de Duikers daar in onderscheiden, dat, daar de laatstgemelden geheel gevliesde Pooten hebben, het vlies aan de Pooten der Aarsvoeten verdeeld is, en afgesneeden om elken vinger hangt. De Aarsvoet kan, uit hoofde van zyn maakzel, alleen in 't water woonen, zyne schenkels geheel agterwaards geplaatst, en bykans in den buik ingedrukt, geeven aan de even zigtbaare Pooten de gedaante van riemen: welker plaatzing en natuurlyke beweeging, om buitenwaards uit te slaan, het lichaam deezes Vogels op den grond niet kunnen draagen, of hy moet zich recht over eind houden. In deezen stand valt het gemaklyk te begrypen, dat het uitspreiden zyner vleugelen, in stede van hem in de lugt op te beuren, alleen dient om hem voorwaards over te doen storten; daar de Pooten de opbeuring, welke het lichaam van de vleugelen ontvangt, niet kunnen onderschraagen: 't is, derhalven, niet dan met zeer groote moeite, dat hy zich van de aarde opheft. Wel ontdekkende hoe zeer hy een vreemdeling is op den grond, heeft men opgemerkt, dat hy het land schuwt, en, om 'er niet tegen aangedreeven te worden, altoos tegen wind opzwemt: en wanneer, by ongeluk, de golven hem op den oever voeren, doet hy meest altoos vrugtlooze poogingen met Pooten en Vleugelen, om zich in de lugt op te heffen of het ruime water te winnen: dikmaals wordt hy dan met de hand gegreepen, ondanks het heftig slaan met den Bek te zyner verdeediginge. Maar de bekwaamheid van den Aarsvoet in 't water is zo groot, als zyne onbekwaamheid op 't land. Hy zwemt, duikt, klieft de golven, en zweeft over de oppervlakte met eene verbaazende snelheid: men wil zelfs, dat zyne beweegingen nooit leevendiger, vaardiger en schielyker zyn dan wanneer hy zich onder water bevindt; hy vervolgt de visschen tot eene zeer groote diepte; de Visschers vangen den Aarsvoet by wylen in hunne netten; daar hy in volle zee dieper dan twintig voeten daalt. De Aarsvoeten onthouden zich in zee en ook in versch water, schoon de Vogelbeschryvers meest gesprooken hebben van die Meiren, Poelen, en monden der Rivieren bewoonen, vindt men verscheide soorten in de zee by Bretagne, Picardie, en in 't Kanaal. De Aarsvoet van het | |
[pagina 156]
| |
Meir van Geneve, dien men ook in 't Meir van Zurich en andere Meiren van Zwitzerland vindt, en zomtyds op die van Nantua, en zelfs in eenige Poelen van Bourgogne en Lotharinge, is de meest bekende soort, en een weinig grooter dan de Koet. De langte, van den Bek tot den Aars, is één voet en vyf duimen, van den bek tot de klauwen, één voet en negen duim. Het geheele bovenlyf is donker bruin, maar glanzig; van vooren zeer schoon zilveragtig wit; gelyk alle andere Aarsvoeten, heeft hy een kleinen Kop, en een rechten en scherpgepunten Bek, aan de hoeken van den Bek is een kleine kaale roodagtige plek, die zich tot de Oogen uitstrekt; de Vleugels zyn kort, weinig aan de grootte van het Lichaam geëvenredigd: zeer bezwaarlyk neemt hy, derhalven, de vlugt; maar, eens opgevloogen, kan hy lang vliegen: de Stem is zwaar en rauw: de Nagels zyn breed en plat; de Staart mag gezegd worden aan de Aarsvoeten geheel te ontbreeken; zy hebben, nogthans, aan den Stuit verhevenheden, waar uit eene soort van Staartpennen voortkomt; doch deeze zyn kleinder dan in andere Vogelen, zy maaken een boschje uit van kleine Veeren, en geen eigenlyk gezegde Staartpennen. Over 't algemeen zyn de Aarsvoeten zeer vet, niet alleen eeten zy kleine Vischjes, maar ook Zeeplanten, en zwelgen Slyk in: dikwyls vindt men ook in de maag witte veeren, niet om dat zy vogels eeten, maar waarschynlyk om dat zy de op het water dryvende veertjes voor vischjes aanzien. De Visschers van Picardie vonden de Aarsvoeten nestelen op de Engelsche Kust, 't geen zy op de Fransche niet doen. Zy troffen deeze Vogels aan in de spleeten der rotzen, waar in zy waarschynlyk vloogen, dewyl zy 'er niet in konden kruipen; en moeten de Jongen daar uit zich te water begeeven. Doch aan onze groote Meiren, in Frankryk, vervaardigen de Aarsvoeten hun nest van riet en biezen door elkander gevlogten, 't hangt half in 't water, doch kan 'er niet door weggevoerd worden: want het is aan het riet vastgemaakt, en niet geheel dryvend, gelyk linnaeus beweert: doorgaans vindt men 'er twee Eijeren in, zeldzaam drie; in de maand Juny ziet men de jonge Aarsvoeten met de Moeder zwemmen. In het Geslacht der Aarsvoeten, dat zeer talryk is, vindt men eene aanmerkelyke verscheidenheid in grootte en andere byzonderheden; daar zyn 'er veel kleiner dan de even | |
[pagina 157]
| |
opgegeeve maat, terwyl de Gekuifde Aarsvoet meer dan twee voeten haalt, van den Bek tot de Nagelen gemeeten: de Pluimadie is volmaakt dezelfde als de boven beschreevene, alleen zyn de Veeren aan den Kop agterwaards langer, en leveren een Kuif uit, welke hy opzet of vallen laat, naar gelange hy gestoord of in rust is. Ook vindt men een kleinen Gekuifden; als mede een, die, van wegen de verdeeling des Kuifs, den naam van den Gehoornenden draagt, en daarenboven een Halskraag van Veeren heeft, rood aan den wortel, zwart aan de tippen, welke een vreemd voorkomen aan het gelaad deezes Vogels byzet, en van zommigen den gekapten Water-vogel genaamd wordt. Deeze soort van Aarsvoeten schynt zeer wyd verspreid; men kent ze in Zwitzerland, in Duitschland, in Poolen, in Holland, en in Engeland. De vreemde gedaante van deezen Vogel doet hem sterk in 't oog loopen; fernandes, die in Mexico hem zeer wel beschreeven heeft, voegt 'er by, zonder de rede te vermelden, dat hy daar den naam draagt van Water-haas. - 't Is min door de grootheid des Lyfs dan door de langte van den Hals, dat een Aarsvoet, te Cayenne, den naam van den Grooten Aarsvoet, by uitsteekenheid, draagt; deeze langte van den Hals brengt te wege, dat hy den Kop drie of vier duimen hooger opsteekt dan de gemeene Aarsvoet: zyne Pluimadie verschilt, en heeft meer bruins. De Aarsvoeten zyn, gelyk uit het boven opgegeevene blykt, Bewoonders der Oude en Nieuwe Wereld. Zy schynen ook in de Noord- en Zuidpools landen hun verblyf te houden. De Kaarsaak en de Esarokitsok der Groenlanderen zyn, naar allen schyn, AarsvoetenGa naar voetnoot(*); en de Heer de bougainville heeft, op de Malouine Eilanden, by de Zuidpool, twee soorten van Vogelen gevonden, die ons voorkomen, veeleer Aarsvoeten dan Duikers te weezenGa naar voetnoot(†). |
|