Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe huishouding der natuur.
| |
[pagina 105]
| |
fen deezer dagen in 't Engelsch uit het Zweedsch vertaald aan, zyne Beschouwing van de Huishouding der Natuure, als eene Inleiding, gevoegd voor een Werk, door hem getyteld, Physick Beskrifnung oefoer Jordklotet, dat is Natuurkundige Beschryving der Aarde. Het fraaye, het leerzaame, het opweklyke deezer Proeve, bewoog ons om ze te vertaalen, en in ons Mengelwerk te plaatzen.’
Wanneer wy in ons denkbeeld den Aardkloot, welken wy bewoonen, als van eenen verren afstand beschouwen, en, ten zelfden tyde, dien vergelyken met de andere Hemelsche Lichaamen, verdwynt terstond de verbaazende grootte welke wy 'er anderzins gereedlyk aan toekennen, en is dezelve niet meer dan een hoop door de Mieren opgeworpen, in vergelyking met een hoogen Berg. De Aardkloot wentelt 's Jaarlyks rondsom de Zon, van wier invloed dezelve warmte en licht ontleent. Van de andere vyf Planeeten, die desgelyks om de Zon haaren loop volbrengen, is Saturnus 1030 en Jupiter 1480 maalen grooter dan onze Aarde; de laatste heeft daar en boven vier en de eerste vyf Satelliten of Maanen, met een breeden Ring. - Door den vereenigden bystand van Kunst en Weetenschap worden wy in staat gesteld om onze nieuwsgierigheid te voldoen, dit heerlyk en verheeven tooneel te bespiegelen en te bewonderen. Maar, behalven deeze zestien Lichaamen, die, zonder van de Comeeten te reppen, rondsom de Zon beweegen, zien wy eene ontelbaare meenigte van vaste Starren. 't Is ten allerhoogsten waarschynlyk, dat deeze de middelpunten zyn van andere Planeetgestellen, die, misschien, met onze Zon vergeleeken, zo veel grooter zyn als de Zon in vergelyking met de Planeet, op welke wy ons verblyf hebben. - De Melkweg bestaat geheel uit Werelden, welker licht ons nauwlyks bereikt; en het getal der geenen, waar van wy nog geen de allerminste kennis hebben, is mogelyk nog grooter. Overdenkingen van deezen aart zyn zeker genoegzaam om onzen hoogmoed te dempen, en het veel vermeeterd denkbeeld, dat dit geheele verbaazend meesterstuk der Schepping alleen ter zaake van den Mensch aangevangen en voltooid is. Dit denkbeeld behoeft in ongerymdheid | |
[pagina 106]
| |
niet te wyken voor de dwaasheid den Troglodyten toegeschreeven, die beweeren, dat de Aarde alleen voor hun gevormd was. Dan hoe klein en onopmerkenswaardig onze Aarde ook moge voorkomen uit dit punt beschouwd, blykt by eene nadere overweeging, dat dezelve eene onpeilbaare diepte is voor 't peillood des Menschelyken verstands. - Wy zyn in staat, om de grootte, de gedaante, en de beweeging der Planeeten te bepaalen, den loop der Satelliten te berekenen, en, als 't ware, de bergen in de maan op eene weegschaale te weegen; en zelfs de loopbaan der Comeeten af te perken; ja, wy gaan zo verre dat wy ons tot bespiegelingen inlaaten over den staat en hoedanigheden der Inwoonderen van andere Werelden; en, intusschen, weeten wy zo weinig van de gesteldheid onzer eigene Woonplaatze, dat wy met geene zekerheid durven zeggen of 'er Water dan Land is onder de Poolen. Voor zo verre onze kunde uitstrekt, is 'er geen Dier, behalven de Mensch, op onzen Aardkloot, 't geen door de beschouwing der Natuure opgeleid wordt, tot het erkennen van eenen Schepper. Voor hem mogen wy, derhalven, redelyker wyze, besluiten, werd deeze Planeet voornaamlyk gemaakt, en met alles toegerust. Wy vinden ook een groot aantal blyken, en dagelyks komen 'er nieuwe by, die ten overtuigenste aanwyzen, dat het geheele Stelzel zeer wys gevormd, en met de keurigste gepastheid, tot dit oogmerk geschikt is. Wat in grootte uitsteekt verwekt onze verbaazing, en strekt tot eer des Kunstenaars, die 't zelve voortbragt. Wat nu kan grootscher, wat een edeler, onderwerp voor onze bespiegeling opleveren, dan de onmeetbaare uitgebreidheid des Hemels? Het Licht, die onbegrypelyk snelle en fyne stoffe, welke door het dikste glas heen dringt, komt in zes minuten van de Zon tot onze Aarde, zo dat de snelheid ten minsten op 1,600,000 Zweedsche Mylen in één minuut mag gesteld worden; dit zelfde Licht niet te min heeft, met al die verbaazende snelheid van voortgang, meer dan drie jaaren werk, om van de Vaste Starren tot op onze Aarde te komen: deeze ligtende Lichaamen, die met zulk een helderen glans slikkeren, zyn ten minsten 1,150,000,000,000 Zweedsche Mylen van ons af. | |
[pagina 107]
| |
Laaten wy ons een Kloot verbeelden, welks halve middellyn, in lengte, gelyk is met die uitgestrektheid, deeze zal van een verbaazende grootte zyn; doch de afstand van deszelfs oppervlakte, in het verst afgelegen Hemelsch Lichaam, moet nog veel grooter weezen. Met behulp van een goed Telescoop ontdekken wy, aan een klein gedeelte des Hemels, meer Starren dan wy met het ongewapend oog aan 't geheele uitspanzel kunnen ontwaaren. 't Is egter, waarschynlyk dat 'er zeer veel meer zyn, die wy met de beste glazen niet onder ons gezigt kunnen brengen. Dat wy nu onze gedagten weder wenden tot onze eigene Woonsteden en de kleindere voortbrengzelen in dezelve. Een stuk Ertz, Metaal, of Cristal, wekt onze bewondering, nog meer wordt deeze aangedaan door een Plant, wanneer wy, met behoorelyke oplettendheid, in aanmerking neemen, hoe dezelve uit een klein zaadbeginzel uit de aarde voortkomt, en, na takjes en bladen voortgebragt te hebben, eindelyk bloemen en vrugten oplevert. - De voorwerpen uit het Diererryk trekken meest van alle de aandagt van een redemagtig weezen. De Dieren bezitten meerder hoedanigheden dan de Planten, en zyn van eene voortreffelyker soort; zy zyn begaafd met het vermogen van beweeging naar goeddunken, en kunnen, door middel van een of meer uiterlyke zinnen, de Lichaamen, die hun omringen, onderscheiden. Onder de Dieren dunkt ons het maakzel der kleindere, die ook niet zelden met zonderlinge vermogens begaafd zyn, kunstiger dan dat der grootere. De Natuur brengt, misschien, even gemaklyk Dieren als Steenen voort, en valt het haar even ligt kleine Lichaamen, met zintuigen voorzien, voort te brengen als grootere; doch, volgens onze wyze van de dingen te begrypen, steekt in het laatste veel meer werk dan in het eerste. Wie is 'er die een uurwerk van grootte dat het in een ring gedraagen worde, niet meer bewondert, dan een Stadsklok, verondersteld dat die beide uurwerken even goed gaan? In de daad, het schynt of de Natuur geheel overeenkomstig met onze bevattingen werkt. Haar groot en voornaam einde is Dieren voort te brengen, en deeze in zo veel grooter getale naar gelange ze kleinder zyn. Duizenden Millioenen van Insecten, zo klein dat ze bykans ons gezigt ontwyken, schoon geholpen door de beste vergrootglazen, zwerven rondsom ons op de aarde, | |
[pagina 108]
| |
in de lugt en in het water; en wie zal ons het getal opnoemen der geenen, die in dit gedeelte van onzen Aarden Waterbol bestaan? en nog door derzelver kleinheid ons oog ontduiken? Alle deezen zyn nogthans voorzien met Ledemaaten, omloopende Sappen, één of meer Zintuigen, met alles wat in leeven en beweeging noodig is. Verheft zich onze verbeeldingskragt niet zo zeer op de beschouwing van deeze kleindere deelen der Scheppinge, als in het onmeetbaar uitspanzel des hemels? En op dat derzelver kleinheid niet ter oorzaake strekke dat ze vergeeten en over 't hoofd gezien worden, zyn de gewigtigste diensten in de Huishouding der Natuure aan deeze anders ongeagte Diertjes overgelaaten, waar door zy zich ter onzer kennisneeming indringen, en noodzaaken 'er op te letten. Met één woord, in de geheele natuur is alles zo geschikt, dat elk Schepzel onderhoud verkrygt, naar maate van de vlyt, die het aanwendt; en hoe getrouwer het de pligten, aan zyn staat verbonden, waarneemt, hoe meer het vordert en welvaart: naarstigheid wordt altoos beloond, verwaarloozing brengt haare eigene welverdiende straf mede. De ontelbaare zwermen van Dieren, welke de aarde bedekken, moeten leevensonderhoud hebben. Indien zy op elkander aasden, zou dit schoon tooneel in een schriklyk slachthuis veranderen, of liever in een woest woud vol roofdieren. Alle dingen zyn wel verordend, 'er zyn weinig verscheurende Dieren, in vergelyking van de menigte andere: en zy dienen om de bedervende, rottende en stankverwekkende krengen op te eeten, en de zieken, de verminkten en zwakken weg te voeren, en voor te komen, dat geene Diersoort, door te sterke voortteeling, de paalen te buiten treedt, welke de Huishouding der Natuure vordert. En op dat deeze zelfs geen al te groote maate van geweld pleegen, of te uitgestrekt eene vernieling aanrigten, heeft de Natuur aan dit slag van Dieren niet zelden een loggen aart geschonken, met het vermogen om langen tyd honger te lyden: uit welken hoofde zy zeldzaam op roof uitgaan, dan gedrongen door de uiterste noodzaaklykheid. - In de daad, het Groeiend Ryk is byzonder geschikt tot onderhoud van het Dieren Ryk. In dit vak van de Werken der Natuure vinden wy ook een aantal verscheidenheden en afwykingen van het algemeene Plan, schoon ze, op ver- | |
[pagina 109]
| |
re na zo veelvuldig niet zyn, als in het Ryk der Dieren. Deezen, zo wel als de Planten, hebben een verblyfplaats van een vasten aart noodig. Om deeze op te leveren dient het Ryk der Aard- en Delfstoffen. De Oppervlakte van 't zelve is zeer oneffen. In gevolge deezer schikkinge, vindt niet alleen een grooter aantal, maar ook eene grootere verscheidenheid van Dieren plaats, en woonsteden, geschikt naar derzelver onderscheidene gesteltenissen: eenige onthouden zich best op 't gebergte, andere op heuvelen, deeze in vlakten, geene in diepe valeien en moerassige gronden. - Ik wil hier mede niet beweeren, dat dit het eenig einde en oogmerk is, waarom 's aardryks oppervlakte die oneffenheden heeft. Deeze schikking brengt verscheide andere nuttigheden in de Huishouding der Natuure te wege, als het voortbrengen van Regen, van Rivieren, en doet het water op aarde in eene gestadige beweeging blyven. De oogmerken der Voorzienigheid worden altoos door zo weinige middelen als mogelyk bereikt. In elk gedeelte van de Werken der Natuure ondersteunt het een het ander, en biedt de hand; zy vereenigen zich alle, om de uitwerkzels te wege te brengen, noodig tot volduuring en volmaaking van de Huishouding des geheelen Stelzels. Het getal des Aardkloots Bewoonderen brengt hier veel aan toe, en overeenkomstig hier mede, ten opzigte van de plaats, is de grootste spaarzaamheid in agt genomen. Hoe zeer de oppervlakte des Aardryks vergroot worde door de ongelykheden, zouden deeze alleen, nogthans, niet genoegzaam weezen; veel, zeer veel brengen de Boomen toe om dit gebrek te gemoet te komen. Eén Eikeboom, die niet meer dan twee vierkante voeten op de oppervlakte des Aardsbodems beslaat, is, tot het verleenen van huisvesting aan Dieren, gelyk aan verscheiden duizenden van Planten. Welk eene menigte van Dieren, Vogelen en Insecten worden, door deeze middelen, gehuisvest en gevoed, aan welke andersins een zo kleine uitgebreidheid, als de Aarde, geen woonplaats, geen voedzel, zou kunnen opleveren? Indien wy nu narekenen welk eene ruimte in deezer voege gewonnen wordt op 's Aardryks oppervlakte, door middel van bosschen en wouden, zullen deeze ons, uit dat oogpunt beschouwd, van 't grootste aanbelang voorkomen, onaangemerkt het cieraad, 't welk zy aan het werk der Scheppinge byzet- | |
[pagina 110]
| |
ten, de ontelbaare nuttigheden van eenen anderen aart, welke deeze Hoven der Natuure verschaffen. 't Is desgelyks volstrekt noodig, zo voor Planten als voor Dieren, dat ze zich omringd vinden met eene vloeistoffe naar derzelver gesteltenisse geschikt. Ten deezen einde dienen twee onderscheide Oceaanen, de een van Water, de laagste gedeelten van de oppervlakte der Aarde beslaande, de andere zamengesteld uit eene ligtere stoffe, die onze Planeet van alle kanten omringt, de Dampkring. In de een of ander deezer Oceaanen onthouden zich alle bezielde weezens, uitgenomen een zeer klein getal in evenredigheid met het geheele, die het voorregt genieten, om, voor een langen of korten tyd, van den eenen in den anderen over te gaan. De bodem deezer Oceaanen is verordend voor een gedeelte der Dieren, en strekt hun ter bestendige verblyfplaatze. Op den grond van den Oceaan des Dampkrings woonen de Viervoetige Dieren, de Wormen, en, in den Oceaan des Waters, de Koraalen, de Schelpdieren, eenige tweeslachtige Dieren, en eenige anderen, bovenal de zodanige als van een verslindenden aart zyn, en bestemd om den grond zuiver te houden, door 'er voedzel te zoeken. Andere bezitten het vermogen om zich op en nederwaards te beweegen in de middelstoffe, welke hun omringt, als Vogels en Insecten, die de Lugt doorvliegen, als de Visschen van ontelbaaren aart, die in de Zeeën en Rivieren zwemmen. De vliegende Visschen kunnen, voor een tyd, den Oceaan des Waters voor dien der Lugt verwisselen, en de Watervogels onthouden zich beurtlings in beide. Beweeging en verandering schynen in de hoogste maate noodig tot den duur en in standhouding van het Stelzel der Natuure. In geheel het lichaamlyke Heelal kennen wy geen een deel dat zich in volslagen rust bevindt; doch laaten wy, om niet buiten de grenzen van onze eigene wooning te treeden, voor een oogenblik, onze Planeet ten dien opzigte beschouwen. De Aarde beweegt zich ééns in vierentwintig uuren om haaren eigen as, waar door elk gedeelte van deszelfs oppervlakte, uitgenomen aan de Poolen, geduurig van plaats verwisselt, met eene grootere of kleidere snelheid naar gelange van deszelfs ligging onder de Linie; waar de beweeging snelst | |
[pagina 111]
| |
is: alle Lichaamen worden meer dan elf mylen in één Minuut voortgewenteld, schoon ze, op dien eigen tyd, op 's Aardryks oppervlakte niet van plaats veranderen. Maar, behalven dit, wordt de Aarde, met alles wat 'er op is, in den Jaarlykschen loop rondsom de Zon gevoerd, met zulk eene snelheid, dat dezelve honderd en zes en veertig Zweedsche Mylen in één Minuut aflegt. Beide deeze verbaazend snelle beweegingen worden wy niet gewaar: dewyl elk ding rondsom ons 'er even zeer aan onderworpen is. Wy bevinden ons in dit geval even als in een schip: de beweeging van 't zelve wordt niet bemerkt door hem die 'er op vaart: doch alleen opgemaakt uit de schynbaare beweeging van den oever. Wanneer de Lichaamen met elkanderen van plaats verwisselen, is de verandering blykbaarder voor de zinnen. - Kleine Beekjes met elkander zich vereenigende, vormen Poelen, deeze Meeren, voorts groote Rivieren, die zich eindelyk in Zee ontlasten. Maar dat is het niet al. Planten en Dieren hebben allerwegen water tot voedzel noodig. Dit wordt in Dampen ontbonden, die tot Wolken verdikken; en deeze vallen wederom neder in Dauw en Regen enz. en wat op die wyze niet hervormd wordt, valt weder in Zee. Daar en boven, houden Eb en Vloed, Stormen, en wat dies meer is, het water in gestadige beweeging. In den Dampkring vinden wy geen meer rust. De Maan werkt daar noodzaaklyk door haaren invloed. Tusschen de Keerkringen waait onophoudelyk een Oosten wind: de veranderlyke winden houden de Lugtvloed steeds gaande, en, schoon wy op zommige plaatzen en tyden geene beweeging waarneemen, wyzen, nogthans, de veranderingen, in den Thermemeter en Barometer, uit, dat, niet tegenstaande deeze schynbaare stilte, de Lugt geenzins in rust is. Ook dienen de verscheide soorten van Lugtverhevelingen, steeds in den Dampkring zich vertoonende, om ons ten vollen te overtuigen, dat 'er geduurige veranderingen in gewrogt worden. 's Aardryks Oppervlakte is desgelyks aan veranderingen onderworpen. Harde Rotzen splyten van een. Steenen worden met den tyd zagt, en vallen in stukken. Eenige plaatzen zinken weg, andere worden met water overdekt; hier komt Land te voorschyn, daar wordt het door Aardbeevingen overhoop geworpen of ingezwolgen: de Heuvelen verdwynen; de valeien worden aangevuld, en | |
[pagina 112]
| |
Moerassen in vasten grond veranderd: en 't geen eertyds de Zee bedekte wordt droog Land. Licht en Duisternis, Hette en Koude, Droogte en Vogtigheid volgen elkander steeds op. En, behalven deeze, brengen de onophoudelyke veranderingen in de lugtsgesteltenisse, ten aanzien van de warmte, uur aan uur veranderingen, schoon niet altoos merkbaar, te wege in de deelen der lichaamen. Indien wy hier by voegen de veranderingen, veroorzaakt door de bewerktuigde Lichaamen en die zy zelve ondergaan, kunnen wy eenigermaate begrypen aan welke bestendige veranderingen alle dingen onderhevig zyn. Men veronderstelt dat de Mensch dagelyks omtrent twee en een half once in zelfstandigheid afneemt. Dit afneemen word vergoed door nieuwe aangroeijingen; zo dat hy, in omtrent tien jaaren, een geheel nieuw Lichaam verkrygt. In 't kort, Dieren en Planten worden gevoed, zy groeijen op, zy zetten hunne soort voort, zy sterven en keeren weder tot stof. In deezer voege is alles in beweeging, alles aan het toe- en afneemen. Gebooren te worden en te sterven, te voorschyn te komen en te verdwynen, is het lot van alles wat zich op dit ondermaansch tooneel vertoont. Dit, nogthans, geschied niet, gelyk het in den eersten opslage moge toeschynen, zonder orde of bepaaling. Alles volgt zekere regels, alles is tot een zeker einde geschikt, alles beantwoordt, op de volmaaktste wyze, aan elkander, tot lof van den Almagtigen Schepper en Onderhouder der Natuure. - De geheele zamenhang der weezens, wy moeten het belyden, is ons onbekend; doch, uit het geen reeds ontdekt is, kunnen wy met geene mogelykheid langer aan deezen zamenhang twyfelen. Schoon nu elk uitwerkzel hervoortgebragt wordt volgens zekere Wetten, en de Natuurlyke Wysbegeerte altoos deeze Wetten nagespeurd, en men, in de laatste eeuwe, groote vorderingen, in dit stuk, gedaan hebbe, moeten wy, nogthans, bekennen, dat wy nog in een vry dikke duisternis omtrent veele zaaken omzwerven. - Werwaards wy onze oogen wenden, wy vinden in 't einde dat wy sluiten by iets, 't welk onze bevatting te boven gaat. Dus zullen wy, de inwendige gestalte eens Bergs onderzoekende, ontdekken dat dezelve bestaat uit geregelde bed- | |
[pagina 113]
| |
dingen, gemengd met schelpen, en oppervlakkig ons voorstellen, dat verschillende soorten van zelfstandigheden daar gekomen en nedergelegd zyn door het water, 't geen voortyds die plaatzen overdekte, en, de geschaalde Dieren daar by gevoegd, met den tyd alle te zamen eene hardheid hebben aangenomen. Maar laaten wy dit onderwerp aandagtiger naagaan. In het steenagtig gedeelte van deeze beddingen ontmoeten wy andere, van verscheide Metaalen, hoe kwamen dezelve aldaar? In deeze gedeelten ontdekken wy, desgelyks, veelerlei soorten van Cristallen. Wat vermogen brengt te wege, dat deeze altoos op dezelfde wyze de takken geschooten hebben? enz. - Wy verstaan tegenwoordig de natuur van den Blixem beter, dan wy reden hadden, om, vyftig jaaren geleden, te veronderstellen, dat wy dezelve in een veel langer tydsbestek zouden begreepen hebben. Iemand, die op dien tyd beweerd hadt, dat wy tegenwoordig in staat zouden geweest zyn om het Blixemvuur uit de wolken te trekken, en naar ons welgevallen af te leiden, ja zelfs dit schrikbaarend Lugtverschynzel na te bootzen, zou zonder twyfel aangezien geworden zyn, als een Man geschikt om in 't Gekkenhuis geplaatst te worden. En, hoe veel wy hier van ook weeten, moeten wy, egter, onze onkunde belyden, ten opzigte van de inwendige gesteltenisse der Electrische Vloeistosse. - Wie zou zich, eenige jaaren geleden, verbeeld hebben, dat Vleesch zo verre bedorven, dat het stinkend en ontbonden was, versch en eetbaar gemaakt kan worden: een uitwerkzel, nogthans, 't geen een ieder, die iets van de Scheikunde weet, kan hervoortbrengen. Wy zyn van de rede deezes verschynzels onderrigt; doch de inwendige gesteltenis der zelfstandigheden zal nog zeer lang voor ons eene verborgenheid blyven. Eene Plant groeit op uit een klein Zaadkorreltje, die 't zelve verscheide millioenen in grootte te boven gaat; dezelve trekt het voedend sap op door houtagtige vezelen, bloeit en draagt vrugt. Eenige Planten hebben, zonder het vermogen van vrywillige beweeging te bezitten, de kragt, om zich zelven, op de minste aanraaking, zamen te trekken; andere vangen kleine Insecten en klemmen ze vast. De zaadhuisjes der Planten zyn alleszins overkunstig gevormd, en geschikt om de daar in ryp geworden zaaden, naar de oogmerken der Natuure, te verspreiden; doch volgens welke Wetten geschiedt dit alles? | |
[pagina 114]
| |
In het Dierenryk vinden wy nog meer stoffe van bewondering en verbaasdheid. Hier doet zich, behalven het vermogen om te groeijen, en de soort voort te planten, de bekwaamheden op van zelfbeweeging, van zintuiglyke aandoening. Wy weeten zeer wel dat het Oog de schilderyen, op den grond daar geschilderd, kan onderscheiden, dat het Oor de trillingen en slingeringen der Lugt gewaar worde, enz. Maar wat is zintuiglyke gewaarwording? Hoe wordt deeze veroorzaakt? Hoe kan een daar op afgeregt oor zo veele verschillende toonen, als 't zelve, op een en denzelfden tyd, in een groot Concert, treffen, onderscheiden? Wat is de rede, dat zulke schielyke schommelingen in de Lugt, die elkander met de grootste vaardigheid volgen, of anderzins juist op 't zelfde oogenblik gemaakt worden, niet verward het zintuig des gehoors aandoen? - Wie kan uitleggen hoe het bykome dat een zo veragtlyk Diertje als een Papierluis is, zonder paaren, verscheide geslachten voortbrengt? - Wie is in staat, om, op eene voldoende wyze, uit te leggen, hoe een kruipende Worm, met twaalf oogen en zestien pooten, veranderd wordt in een vliegend Insect met vier vleugelen, en duizend oogen? - Wie kan doordringen tot het eerste beginzel der zamenstelling van Dierlyke Lichaamen, tot het gebruik van alle derzelver deelen, en de rede van het verschillend maakzel, en wat dies meer zy? Van waar komt het dat eenige Visschen in Zee bekwaam zyn om een Electrischen schok te geeven? en op wat wyze berooft de Zeilsteen hun van dat vermogen? Hier doet zich eene ontelbaare menigte van wonderen op, tot nog onverklaard. Veele derzelven mogen, met den tyd, opgelost worden; en misschien tegen alle verwagting zich aan ons met volle klaarheid opdoen; doch de dryfveer die dit alles in beweeging brengt, de natuur en wyze van werking, zyn ongetwyfeld buiten den engen kring onzer kennisse geplaatst. Geen Kunstwerktuig kan meer, dan onze zinnen, ons hooger dan tot zekere bepaalde hoogte opvoeren. - 't Is waar, dat wy, door middel van Telescopen en Microscopen, de heerlykste vertooningen kunnen ontdekken, om welke geen Mensch ooit zou gedagt hebben: 't is desgelyks waarschynlyk, dat deeze Werktuigen tot eene veel hooger trap van volmaaktheid zullen gebragt worden, dan wy ze tegenwoordig bezitten; doch, uit den aart der dingen zelve, is | |
[pagina 115]
| |
die verbetering binnen zekere grenzen omschreeven. Hoe meer een vergrootglas vergroot, hoe kleinder het veld wordt, en hoe onvolkomener ons gezigt van het geheele voorwerp. Op deeze wyze is het in veele andere gevallen gelegen, wat men aan den eenen kant wint, verliest men aan den anderen; en de trots van het Menschlyk verstand moet, in 't einde, hoe hard deeze bekentenisse valle, tot het erkennen van de bepaaldheid der Menschlyke vermogens en kundigheden komen. Wat moeten wy dan denken van verregaande Zelfwaan, welke zich vermeet ons een berigt te geeven, op wat wyze elk ding, 't geen op Aarde bestaat, door de Wetten der Natuure, zyne tegenwoordige gesteltenisse en gedaante gekregen hebbe? 't Is geenzins myn oogmerk om de Veronderstellingen te verwerpen of te verbannen: want, schoon één onwederspreeklyke Proefneeming dikwyls meer lichts verschaft dan honderd Veronderstellingen, zyn deeze laatste egter van groote nuttigheid. Alleen wil ik hier opgemerkt hebben, dat ze altoos als Gissingen te boek gesteld, en nooit als beweezene waarheden erkend, moeten worden: om 'er dan byzondere gevallen overeenkomstig mede te verklaaren. Waarneeming en Proefondervinding zyn de twee rechte geleiddraaden welke wy moeten volgen in het ontdekken van de werken der Natuure: de Veronderstellingen mogen aangemerkt worden als een weinig lichts geevende kaars, by welke wy kunnen zien waar die draaden leggen; doch die, wanneer wy door het opvatten van dezelve niet verder gebragt worden, alleen een zwak en onzeker licht agter zich laat, waar op wy niet meer dan op een dwaallichtje kunnen vertrouwen. - Aan den anderen kant, mag men Proeven, zonder oogmerk of zamenhang genomen, vergelyken by de bedryven van een man, die in den donker omtast. Eene ontdekking, gedaan ter voortzetting van een geregeld Plan, heeft oneindig meer verdienste, dan eene tot welke wy als by toeval komen, en die, zonder eenige voordagt, zich te onzer kennisse, in de omstandigheden, waar in wy ons bevinden, opdrong. Indien 'er nu, in deeze onze kleine en bepaalde Woonplaats, zo veele duizenden van Lichaamen bestaan, met leeven beschonken, dat wy 'er ons van alle kanten | |
[pagina 116]
| |
mede bezet vinden; indien 'er zulke onbeschryfbaare verschillendheden en veranderingen plaats grypen, ten aanziene van grootte, gedaante, kleur, wyze van leeven, voortteeling, enz.; indien 'er zulk eene veelvuldigheid van wonderen, en dingen is, welke onze bevatting te boven gaat, wat moet dan het geval niet weezen, in zo veele duizenden van Werelden, die onze Aarde, in grootte, zo verre overtreffen? Wat mogen de gedaante en eigenschappen weezen van derzelver redelyke, en redelooze, bewoonderen? Hoedanig is het maakzel en de gesteldheid dier Werelden? Verschillende in stand, in de tyden der omwentelingen, en verscheide andere omstandigheden, vordert elk der Werelden eene byzondere en daar aan eigene Huishouding, Lichaamen van verschillende natuur, enz.; doch, waar in dit verschil in de onderscheide deelen des Werelds steeds bestaat, is buiten den kring onzer bekwaamheden eenigzins te kunnen bepaalen. Wy hebben zelfs geene volledige kennis van de Werelden, die het Microscoop aan ons ontdekt, van die kleine Diertjes, die onzigtbaar zyn voor 't bloote oog, en ons omringen: welk eene kennis kunnen wy dan denken te hebben van de Inwoonderen dier Werelden, welkers waare gedaante wy, door de beste Telescoopen, niet kunnen ontdekken. Wanneer wy, met behoorelyke aandagt, alle deeze dingen overweegen, worden wy van zelve, op het kragtigste, opgeleid tot het erkennen van de Almagt, de Goedheid, de Voorzienigheid des oneindig wyzen Scheppers, en bewoogen om uit te boezemen: Hoe groot zyn uwe Werken, ô heere! Gy hebt ze alle met Wysheid gemaakt, en het Aardryk is vol van Uwe goederen! |
|