Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
Bedenkingen over het gebruik en de voordeelen der starrekunde.Naar het Engelsch.
‘Hebben wy onlangs bonnicastle's Ontdekkingen in de Starrekunde onzen Leezeren medegedeeldGa naar voetnoot(*), de volgende algemeener Bedenkingen, over het gebruik en de voordeelen der Starrekunde ons voorkomende, dagten wy geene plaats te moeten onthouden.’
De Starrekunde is eene Weetenschap, die tot de vroegste Oudheid opklimt, en de bewondering van alle Eeuwen trok. Dichters, Wysgeeren, en Geschiedboekers hebben dezelve met hunne lofspraaken vereerd. Bovenal zyn de eerstgemelden breedvoerig in hunne eerbetooningen aan deeze Weetenschap. Onder de Grieken hooren wy homerus, hesiodus, en aratus, onder de Latynen lucretius, horatius, ovidius, virgilius, manilius, lucanus en claudianus, haar ter eere zingen. Laatere Dichters van verscheide Volken, en hedendaagsche, die tot lof der Starrekunde de snaaren tokkelden, zyn te veel om op te noemen. Op dezelfde wyze hebben de verstandigste en grootste Mannen, zo Ouden als Hedendaagschen, beleden, bekoord te zyn door de schoonheid dier Weetenschappe. Het beschouwen van het groot tooneel des Uitspanzels heeft men altoos aangemerkt als het edelst voorregt van den Mensch. Daar is het dat wy de wonderen der Almagt ontdekken, en de Wysheid van god in de werken der Scheppinge beschouwen. Geene kundigheid kan door het licht der Natuure verkreegen worden, welke ons juister denkbeelden oplevert van het Weezen aller Weezens, of sterker bewyzen verschaft voor zyn bestaan en eigenschappen. ‘De Hemelen, zegt de Psalmist, vertellen gods eere, het Uitspanzel vertoont zyner handen werk; de dag aan den dag stort overvloedig spraa- | |
[pagina 62]
| |
ke uit, en de nagt aan den nagt toont weetenschappen; daar is geen taal waar haare stemme niet wordt gehoord!’ Niet alleen is de Starrekunde hoog te schatten; dewyl dezelve ons zulke verheevene denkbeelden inboezemt van god, en de werken des allerhoogsten; maar ook de ziel verbetert, de kragt en doordringenheid des Verstands doet aangroeijen: want, door middel van dit Godlyk geleide, leeren wy het beginzel van alle beweegingen der Hemelsche Lichaamen te ontdekken; de voetstappen des Scheppers, mag ik my dus uitdrukken, door de ongemeete gewesten zyns Ryks te volgen, en de verborgene dryfveeren, waar door hy het groot werktuig des Heelals beweegt en regelt, op te speuren. Schoon de Starrekunde met geen andere voordeelen gepaard ging, zou dezelve een onschatbaaren dienst aan het Menschdom gedaan hebben, door bygeloovige denkbeelden en ydele vreeze te verdryven. De Mensch is natuurlyk beschroomd, en schrikt ligt wegens gevaaren, die hy niet kan voorzien. Eer hy gemeenzaam geworden is met de Natuur, houdt hy de bestendigheid haarer werkingen verdagt, en heschouwt dezelve met angstvalligen schroom. De geregelde en onveranderlyke orde der dingen boezemt hem eerlang vertrouwen in: dan 'er blyven nog eenige zonderlinge verschynzels over, die ontrustende uitzonderingen maaken op den algemeenen regel. De eerste geheele zonsverduistering schynt dan een volslaage omkeering van het Heelal te dreigen; en de Maan, in eene volle bezwyming, heeft het voorkomen dat dezelve verslonden wordt. De Comeet, met een vuurigen staart of met vuurige hairen als omzet, houdt men voor een teken van 's Hemels wenkende wraakroede: derzelver verschyning duidt den dood van Vorsten, den ondergang van Ryken, Hongersnood of Pest aan. Dit, hoe veel verlichter tyden wy thans beleeven, was eertyds de algemeene taal des Menschdoms. De Starrekunde alleen heeft ons van deeze verschrikkingen verlost, en geleerd, met een bedaard oog, de Zon- en Maanverduisteringen, als mede de zeldzaam verschynende Comeeten, te beschouwen. Starrenwichelaary is eene andere kwaal van zwakke gemoederen, geheel geneezen door de beginzelen der Starrekunde regt te verstaan. Tegenwoordig neemen wy den loop der Hemellichten waar, met oogmerk, om, door nuttige ontdekkingen, in onze behoeften en noodwen- | |
[pagina 63]
| |
digheden te voorzien, en niet met het ydel oogmerk om de geheime oogmerken des noodlots te doorgronden, en den verborgenen uitslag van het toekomende te ontdekken. Deeze bedriegelyke kunst, waar mede het Gemeen zich zo geheel laat inneemen, zou zo nadeelig voor onze rust geweest zyn, als dezelve strydig is met de natuur der dingen. Dikwyls ongelukkig in het voorleedene, en over het tegenwoordige te onvreden, leeven wy alleen door de hoop op het toekomende. Eene kennis van ons aanstaande lot zou alleen dienen om het gewigt onzer tegenwoordige onheilen te verzwaaren, en door allen beweegmiddel tot werkzaamheid van kragt te berooven, ons bestaan eene aaneenschakeling van rampen maaken, en de schepping eene woeste wildernis. Dan, niettegenstaande de ongerymdheid der Starrewichelaary, gaat dezelve in alle wereldoorden in zwang: en 't is nog niet zeer lang geleeden, of Europa zelve hadt haare Waarzeggers en de Vorsten hunne Starrekykers, naar wier voorzeggingen zy hunne aangelegenste uitzichten regelden. 't Is het licht der Weetenschappen alleen, welke ons kan bevryden van de grove bedriegeryen deezer jammerhartige Voorspellers. De onmeetbaare afstand der Starren is een overtuigend bewys dat ze al te verre van ons verwyderd zyn, dan dat derzelver invloed eenige uitwerking op onzen Aardkloot zou baaren. Derzelver tegen- en zamenstanden, die, van den beginne af, onderworpen geweest zyn aan onveranderlyke wetten, kunnen geheel niets toebrengen om reden te geeven van die oneindige verscheidenheid van characters en neigingen, welke wy onder de Menschen waarneemen. Elke uitkomst te laaten afhangen van het verschynen eener Starre, is eene ongerymdheid, even groot als de dwaasheid der Laplanderen, die den loop des winds waanen te regelen door knoopen in een Touw. Een ander zeer in 't oogloopend voordeel door de Starrekunde aan de Maatschappye toegebragt, is de bystand, welke dezelve verleent aan den Land- en Akkerman, die zich bezig honden met den grond te bearbeiden. Het geheele werk des Landbouwers hangt af van de kennis der jaargetyden, en den loop der Zonne. In elke lugtstreek zyn 'er zekere noodwendige tusschenstanden tusschen de onderscheidene werkzaamheden van zaaijen en oogsten; en deeze tusschenstanden, ééns bekend door onderrigting, wyzen den eigen tyd aan, op welken elke werkzaamheid | |
[pagina 64]
| |
moet verrigt worden. Maar, hoe zullen wy naauwkeurig, en by voorraad, 't geen dikwyls noodig is, weeten, het begin van ieder jaargetyde, en deszelfs vast bepaalde verduuring? Zulks kan alleen geschieden door aan het Uitspanzel eenige onveranderlyke Tekens waar te neemen, welke 'er altoos mede gepaard gaan, en derzelver wederkomst aanduiden. Deeze Tekens worden aangeduid door de Zon of eenige byzondere Star; en, schoon men tegenwoordig op de kennis daar van weinig agt geeft, was zulks volstrekt noodig in de oude wereld, toen de landman geene andere Gids hadt om zyne werkzaamheden te regelen, dan zyne eigene waarneemingen. Arcturus, Orion, en Pleiades, merkten de jaargetyden voor de Grieken uit; en het opgaan van Sirius met de Zon, kondigde den Egyptenaaren het overvloeijen des Nylstrooms aan, en den gewoonen tyd, waar op zy hun graan der aarde aanbevolen, onmiddelyk naa het wegrukken des waters. De Dichters en Geschiedschryvers verschaffen ons eene menigte van dergelyke voorbeelden, uit welke blykt, dat veele van de magtigste en beschaafdste volken, langen tyd, geen anderen tydwyzer hadden dan zy bezaten, door de eenvoudige waarneemingen van het op en ondergaan van zekere starren. In de gemeenste bezigheden deezes leevens is niets noodzaaklyker dan eene naauwkeurige Tydmaate. Doch hoe is deeze te verkrygen? Uit beweeging alleen ontleenen wy het denkbeeld van opvolging, en ten einde de verdeeling daar van naauwkeurig zy, moet de beweeging bestendig en eenpaarig wezen: maar zulk eene volkomene en onveranderlyke wet wordt op aarde niet gevonden. De Mensch heeft in zichzelven de beginzels van beweeging: zyne aandoeningen en denkbeelden volgen elkander in zekere orde; doch derzelver duur en wederkeeringen zyn zo ongeregeld, dat zy, in geenen deele, 'er zig van kunnen bedienen tot een voegelyke Tydmaate. De ziel, die genoeglyke oogenblikken slyt, en die vol onaangenaame gewaarwordingen leeft; de minnaar by zyne beminde zittende, en de misdaadiger, die het uur der straffe wagt, maaken een zeer verschillende rekening. 't Is aan den Hemel alleen dat wy een zekere en onveranderlyke maatstok moeten zoeken. Deeze heerlyke lichaamen, op zulke onmeetbaare afstanden van onzen Aardkloot geplaatst, beweegen met een orde en geregeld- | |
[pagina 65]
| |
heid, welke in geen ander gedeelte der Scheppinge gevonden wordt. Van deeze hebben wy al onze kennis der jaargetyden, en de kunst om by zekere tydperken te rekenen, ontleend. Waren derzelver beweegingen zo orderscheiden en veranderlyk geweest, als die wy op aarde waarneemen, wy zouden geen denkbeeld van den geregelden loop des tyds, of van de uitgestrektheid der duuringe gehad hebben. - Dit is nog de toestand van den eenzaam leevenden onbeschaafden Wilden, die zyn tyden afdeelt by het vallen der Sneeuw, of by den voortgang des Groeis, en geheel geene weetenschap bezit van de versynder behoeften der Maatschappy. Het tydsverloop tusschen het op- en ondergaan der Zonne is eene tydmaate, door ons een Dag geheeten; en ons door de Natuur zelve aangeweezen; doch, daar wy menigmaal een langer tydsverloop behoeven, zyn wy verpligt onze toevlugt te neemen tot andere waarneemingen, dan die afhangen van het op- en ondergaan der Zonne. - Eenige Volken rekenen hun tyd by maaneschynen, of by maanden; anderen by de omwenteling der zonne, of by jaaren; nog anderen by maanden en jaaren beide. Doch dit vordert eene nauwkeurige kennis van de beweeging dier Hemelsche lichaamen, en zy, die zig van beide omwenteling bedienen, moeten weeten hoe dezelve overeen te brengen en te doen zamenstemmen. Dit gaf aanleiding tot den Almanach, die langen tyd zeer onvolkomen was, en, schoon menigmaalen hervormd, nog met veele onvolmaaktheden bezet is. De Tydrekenkunde is een ander onderwerp, zo onmiddelyk verknogt aan Starrekundige Waarneemingen, dat wy, zonder derzelver bystand, zeer gebreklyke berigten zouden hebben van de gebeurtenissen in de geschiedboeken vermeld, en de bedryven der vroegere Eeuwen. Dan het is alleen, zints zekere gedenkwaardige tydperken, dat deeze Weetenschap aangemerkt kan worden als rustende op een vasten grond. Wat hooger loopt, is alles met dikke duisternis omgeeven. De onwisse overlevering, die, vóór de uitvinding der Letteren, alleen tot berigtgeeving diende, heeft alle verhaalen verminkt en verward. Wy vinden, in de oude jaarboeken, slegts een klein aantal gebeurtenissen, met nauwkeurige dagtekeningen, en zelfs deeze weinige zyn zeldzaam eveneens in verschillende Schryveren. In deezen kronkeligen doolhof, hebben wy geen draad | |
[pagina 66]
| |
tot ons geleide, dan de Starrekunde. De gebeurtenissen, welke, naar 't algemeen getuigenis van geloofwaardige geschiedboekeren, mogen aangemerkt worden als rustplaatzen, waar de vermoeide reiziger, naa zyne verdrietige omzwervingen in dorre streeken der oudheid, mag nederzitten. Doch de waarneemingen, door welke deeze rustplaatsen bepaald worden, zyn weinig en zeldzaam. En, 't geen nog vreemder klinkt, wy hebben ze geheel en al dank te weeten aan de diepe onkunde en het vreesagtig bygeloof der tyden, waar in ze gedaan zyn. De verschynzels van Zon- en Maanverduisteringen, en wel voornaamlyk de eerstgemelde, veroorzaakten eene algemeene ontsteltenis en schrik; en, uit de aantekeningen ons agtergelaaten, wegens die ontrustende verschynzelen, kunnen wy de tyden vinden, wanneer ze voorvielen. Indien de Schriften eens Geschiedschryvers geheel verlooren waren, en wy alleen eenig los verhaal konden bekomen van het gebeurde, zonder jaar- of dagtekening; doch vergezeld van het berigt eeniger aanmerkelyke verduisteringen, zou de Starrekundige, door zyne kennis van de beweeging der hemelsche lichaamen, ras in staat wezen, om den netten tyd, wanneer ze voorvielen, te bepaalen. - 't Was, door dit middel, dat de beroemde Dr. halley den dag, ja het uur, bepaalde, waarop julius cesar in Engeland landde, enkel opgemaakt uit de omstandigheden zyns verhaals. - Aan dezelfde oorzaak moet toegeschreven worden, dat de Tydrekenkunde der Chineezen echter is dan die van meest alle andere volken. Van wegen hunne verkleefdheid aan oude gebruiken, en het bygeloof, 't geen zo nauw verknogt is aan hun Staatsbestuur, hebben zy optekeningen van verduisteringen die de hooge oudheid huns Ryks bewyzen. Dan een nog grooter en gewigtiger voordeel is gelegen in de hulpe, welke de Starrekunde verleent aan de Aardryks- en Zeevaardkunde. Kennis te hebben van de ligging der verschillende Landen is geen voorwerp van enkele weetgierigheid of loutere bespiegeling; maar is tegenwoordig een stuk van onvermydelyke noodzaaklykheid geworden, voor elk Mensch van eenig bedryf en aanzien; en men houdt het, met rede, voor een der weezenlyke gedeelten eener beschaafde Opvoedinge. Staatkunde, Koophandel, en Wysbegeerte hebben eene gemeenschap geopend tusschen meest alle Landen des Aardbols. Verbintenissen zyn 'er aangegaan tusschen de wyd- | |
[pagina 67]
| |
afgelegene Volken. Handelzugt en onderzoeklust hebben alle gewesten opgezogt, en de voortbrengzels der verschillende lugtstreeken worden van het eene einde der aarde na het andere gevoerd. Toen vasco de gama, den weg na Indie rondsom de Kaap de Goede Hoop eerst geopend, en columbus de Nieuwe Wereld ontdekt had, verwekte de vermeerdering van rykdom en magt, uit deeze ontdekkingen voor eenige volken spruitende, den nyd en eerzugt van andere, en bragt geheel Europa in beweeging. Volgens een beginzel, zints lang, door handeldryvende volken aangenomen, eigende de eerste ontdekker van eenig land zich 't zelve als een eigendom toe, en was nayverig wegens den weg die hem derwaards leidde. Dit beginzel, welks gegrondof ongegrondheid wy hier niet zullen onderzoeken, werd door alle Mogenheden van Europa aangenomen: zy haakten alle even zeer om deeze nieuwe landen te bezoeken; en de zugt ter ontdekking, steeds aangroeijende, werd de beoefening der Aardrykskunde langs hoe noodzaakelyker. Deeze Weetenschap, zo wel als die der Zeevaart, was langen tyd zeer onvolkomen en gebreklyk; de kennis van verafgelegene landen rustte enkel op het los en onbepaald berigt der Reizigeren, die alle hunne verhaalen misvormden en vergrootten, door die zugt tot het wonderbaare, zo eigen aan den Mensch. De Stuurman, aan den anderen kant, bepaalde zig tot het doorkruissen van eenige Zeestreeken, of het vaaren langs de kust heenen, en waagde het, zyne kunst wantrouwende, niet, het land uit het oog te verliezen, en zich aan genade van wind en baaren over te geeven. 't Was de Starrekunde, die hem eerst dat vertrouwen inboezemde, en leerde zyn vlottend verblyf veilig heen te stuuren, door ongemeete Zeeën, nooit door eenig Mensch bevaaren. In deeze moeilyke en hachlyke onderneeming is het den Zeeman niet genoeg de ligging te weeren van de plaats, welke hy ten oogmerk heeft, te bestevenen; hy moet tevens, ten allen tyde, in staat zyn, om te ontdekken, op welk eene hoogte en breedte hy is, hoe verre weg hy afgelegt heeft, en welk een koers hem geduurende het overige der reize te houden staat. Doch deeze onontbeerbaare byzonderheden kan hy alleen weeten uit de Starrekundige Waarneemingen, en eene naauwkeurige kennis van den loop der Hemellichten. Alle de regels der Zeevaartkunde worden daar uit afgeleid, en schoon | |
[pagina 68]
| |
derzelver toepassing met eenige moeilykheden vergezeld gaat, is het van het uiterste aanbelang voor elk zeevaarenden, dat hy ze wel verstaa, en te werk stelle: naardemaal zyn eigen leeven, dat zyner tochtgenooten, en het welslaagen der Reize 'er ten eenemaale van afhangt. De regeering in de meeste landen is dermaate overtuigd van de waarheid deezer waarneeminge, dat zy, in deezen laatsten tyd, een alleraandagtigst oog geslaagen heeft op de Zeevaardkunde, en wat daar toe behoort. - Naa dat de Zeemagt een overweegend gewigt in de schaal van het staatkundig belang gelegd heeft, en men den regel van den Heer le miere waarheid vondt, Le trident de Neptune est le sceptere du monde,heeft men de Starrekunde aangemerkt als eene Weetenschap, ten grooten nutte van den Staat strekkende, en de bescherming verdienende van elk handeldryvend volk. De sterke aanmoedigingen aan de beoefenaars deezer Weetenschappen gegeeven door lodewyk den XIV en XV van Frankryk; de edelmoedige en ryke belooning in Engeland uitgeloofd, voor de ontdekking der lengte op zee; de kostbaare Reizen gedaan om den overgang van Venus over de Zon waar te neemen, leveren, om van geene andere te spreeken, voldingende bewyzen op van het aanbelang 't geen men in de Starrekunde stelt. Zodanig zyn de voordeelen, welke de Maatschappy ontleend heeft van de beoefening deezer overheerlyke Weetenschap; dan 'er is nog een ander, 't geen, schoon min blykbaar voor het oog der wereld in 't algemeen, nogthans, den Wysgeer zeer in 't oog loopt. De kennis naamlyk der Natuure; van het rechte wereldstelzel, en van de onveranderlyke wetten, naar welke 't zelve bestuurd wordt. De Starrekunde heeft zulk een heerlyk gezigt der Schepping voor ons opengezet, dat wy, van verwondering getroffen, in verbaasdheid wegzinken op de grootschheid der vertooninge, het ontzaglyk tooneel der Almagt. Door het kundig oog in het Heelal te laaten weiden, verheffen wy onze denkbeelden van het oneindig Verstand, en breiden den nauwbeperkten kring der menschelyke bevattingen uit; onze bekwaamheden worden versterkt en verbeterd, en de ziel vindt zig, onder de bespieling van zo veele heerlyke voorwerpen, opgebeurd tot dat Weezen aller Weezens, 't geen alles gemaakt heeft, bezielt en regelt. | |
[pagina 69]
| |
Om een rechtmaatig oordeel over eenige Weetenschap te vellen, behooren wy eenige kunde te hebben van derzelver natuur en oogmerk. Mangel hier aan heeft veele Schryvers, en onder deezen Mannen van naam en wezenlyke bekwaamheden in andere opzigten, tot verbaazende misslagen doen vervallen, wanneer zy het bestonpen hun gevoelen te zeggen over onderwerpen, vreemd van hunne byzonder geliefde Letteroefeningen. Eenigen dwaalden door onkunde, anderen lieten zich door vooroordeel van het pad der waarheid aftrekken. Bekrompen zielen oordeelen over uitmuntenheid alleen, volgens den maatstok hunner eigene bevattinge: wat daar mede niet overeenkomt wordt, met luider stemme, voor dwaas, nutloos, ongerymd uitgekreeten. Door een beginzel van deezen aart gedreeven, heeft een anderzins geagt hedendaagsch Schryver van de Wiskundige Weetenschappen gesprooken op eene wyze zyner bekwaamheden onwaardig. ‘Het strekte,’ luidt zyne taal, ‘socrates tot groote eere, dat hy, door zyn Onderwys en Voorbeeld, de Vernuften van Griekenland aftrok van de ydele beoefening der Natuurlyke Wysbegeerte, en tot Zedekundige naspeuringen opleidde: en hunne gedagten van de Starren, de Getyen, de Stoffe en de Beweeging afwendde om dezelve te vestigen op de onderscheide wyzingen der Deugd en de betrekkingen ds Leevens’. - Hy zet deeze gedagten verder voort, en heldert dezelve op door de belachlyke Geschiedenis 'er by te voegen van eenen gelidus, een Wiskundige, die dermaaten opgetooge zat in zyne bespiegelingen, dat hy, als zyn knegt hem kwam berigten, dat zyn Huis in brand stoudt, en de geheele Buurt gevaar liep om door de vlam verteerd te worden, enkel ten antwoord gaf: Zulks is zeer waarschynlyk: want het is de natuur van het Vuur in een Cirkel te werken. Hy ontbloot den armen gelidus van alle gemeene gevoelens der menschlykheid, en beschryft hem als even ongevoelig voor de behoeften zyns Gezins, als voor de rampen zyner Naasten. Zodanig een verdichtzel kan men met gelyke gemaklykheid toepassen op den Bespiegelenden Zedekundigen, als op den Bespiegelenden Wiskunstenaar. 'Er zyn Don Quichotten en Pedanten in alle beroepen. In stede van een Weetenschap te belachen, welke hy geheel niet kende, zou hy beter gedaan hebben met die te leeren. De lou- | |
[pagina 70]
| |
tere Bespiegelaar, wat hy ook ten voorwerpe neeme, is een nutloos lid der Maatschappye; doch wy moeten zorg draagen, om, wanneer wy de ongerymdheden belachen van een harssenschimmigen Snorker, de Weetenschap, op welke hy zich heeft toegelegd, niet klein agten. Swift bespot boertende de Wiskunstenaars, en de Wiskunstenaars leezen zyn boert met vermaak: niet om dat dezelve op waarheid gegrond, maar dewyl die aartig en geestig, is. De geleerde joseph scaliger ging op eene nog zonderlinger wyze te werk: hy was een Man, die in alles geleerd wilde zyn; en 'er byzonder op gesteld om in Weetenschappen uit te munten, gaf hy een groot werk over de Wiskunde in 't licht: waar in hy voorgaf alle moeilyke Voorstellen, welke ouden en hedendaagschen voor Proefstukken gehouden hadden, opgelost te hebben; doch, wanneer men dit zeldzaam werk nader onderzogt, werd zyne volslaagene onkunde omtrent de voorwerpen, welke hy ondernomen hadt te behandelen, ontdekt. Clavius stelde deeze onkunde ten toon; en hy schreef, tot wedervergelding, op zyn beurt, niet alleen scherper tegen clavius en de andere Wiskundigen, maar viel de Wiskunde zelve aan. Een groot en uitgebreid Vernuft sluit geene der Weetenschappen uit: zy zyn by hem alle cieraaden des leevens; en behooren, te dier oorzaake, aangekweekt en beoefend te worden. - Gelukkig hy, wiens ziel niet bekrompen is door de dorre gedeelten der Wysbegeerte, noch verzwakt door zich alleen op de Fraaije Letteren toe te leggen. - Gelukkig hy, die versterkt kan worden in denken door locke, onderweezen door clarke en newton, aangevuurd door cicero en demosthenes, en verlevendigd door homerus en virgilius. |
|