Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 573]
| |
Gebedeboek van een Hoogduitschen Roomsch Catholyken Boer, onder het gebied van Keizer Joseph. In 8vo, 41 bladz. Alom te bekomen.In navolging van het onlangs afgegeven Gebedeboek van den KeizerGa naar voetnoot(*), heeft men een soortgelyk, doch vermoedelyk van wat sterker Catholyke hand, Gebedeboek van een Boer onder zyn Gebied, voor den dag gebragt. Wy kunnen, onzes agtens, niet beter doen, dan de Gebeden over dezelfde onderwerpen, die wy uit het eerste verkoozen, ook in dezen uit het laetste over te neemen. Dat by het intrekken en vernietigen van sommige Kloosters luid aldus. ‘Onze Keizer wordt ons, als spreekende over zyne Ordonnantie wegens zommige Kloosters, voorgesteld, op deze wyze: “Ik doe nu eenen stap, die my eene menigte van vyanden op den hals haalen, en die zelfs van veele anders goede Onderdaanen niet onberispt zal blyven.” O eeuwig alwys wezen, alweetend God! - Gy ziet zyn hart, en weet of hy alleenlyk het welzyn der Menschen, alleenlyk den voorspoed zyner landen, tot oogmerk heeft. Jesus, uw eeuwig medewezenlyke en mensch geworden Zoon leerde daadelyke broederliefde, en raadde, ter bekooming der volmaaktheid, den ryken Jongeling alle zyne goederen te verkoopen, en het geld daar van den Armen te geeven. Is het getal der geenen, welken in de Kloosters, ter betrachting dier Goddelyke Raaden, zich begeeven hebben, voor de tegenwoordige dagen, te zeer vermenigvuldigd? - Of hebben vleiers, die den Keizer omringen, en alle Geestelyken haaten, Monniken en Nonnen, door hunne lasteringen, by den Keizer onverdraagelyk gemaakt? - Zyn de beste Geestelyken thans de vyanden der Hovelingen, om dat zy hen de waarheid zeggen? - Noemen zy de beschaaming der Godsdiensthaaters het prediken van Broederhaat? - Ai! doe den Keizer toch de snoode inzichten zyner valsche vrienden, by tyds, gewaar worden; op dat Hy de magt, welke Hem, naar Uw eeuwig wys plan, in han- | |
[pagina 574]
| |
den gegeeven is, niet misbruike, met de Kloosters, het eene na het andere, te vernietigen; en in die plaatzen, in welken, om de omstandigheid des tyds, de vermindering der Kloosters noodig geacht wordt, het goede niet ten halve verrichte, door enkel af te breeken maar zorg draage, dat de overige Kloosterlingen, zoo veel mogelyk, naar haare eerste en zuivere grondbeginzelen, waardige Navolgers van Uwen Zoon, onzen Goddelyken Leeraar, worden. Sterk Hem derhalven, eeuwig almachtig Wezen! tegen alle tegenstreevingen en spotternyen der gedoopte Ongeloovigen, die misschien in het Keizerlyk Hof te veel ingang hebben; tegen alle afkeurende voorstellingen van partydige Ministers en Ongodsdienstige Raaden; tegen de schoonschynende reden der menschelyke wysheid van zommige Bisschoppen, die den naam hebben dat zy leven, en echter dood zyn; tegen het morren derzulken van zyn volk, die jeukerig van ooren zyn naar nieuwigheden; die ongeregeld wandelen, en niet naar de overlevering, welke zy van Uwe Apostelen ontvangen hebben; op dat Hy alle goed werk door U ondernomen, ter bevordering van Uwe alléénwaare Leering ter zaligheid, en het welzyn zyner Landen, gelukkig en standvastig voleinde. Amen.’ De daer aen volgende gedachten, over de invoering van de Tolerantie, zyn van dezen inhoud. ‘Eeuwig, onbegrypelyk wezen! Gy, en onze Keizer gedenkt hier aan met blydschap, zyt geheel liefde, en ryk in Barmhartigheid. - Uwe zonne gaat zoo wel op over den Godlogenaar, als over den Christen. - Uw regen maakt zoo wel de velden der dwaalenden, als die der waare Geloovigen, vruchtbaar. - Gy geeft den Ootmoedigen genade, en zyt machtig, uit steenen zelfs, Kinderen van Abraham te verwekken. Schoon uw Goddelyke Zoon verzekerd heeft, dat al, wie met Hem niet vergadert, verstrooit; - Wie zyne Kerk niet en hoort, als een Heiden en Publikaan te houden, en wie niet gelooft, reeds veroordeeld is, heeft Hy echter ook geleerd, het onkruid, als het zonder gevaar der Tarwe niet uitgerooid zou worden, te laaten wassen tot den Oogst. Uwe liefde en barmhartigheid, eeuwig wezen, spooren ook onzen menschlievenden Keizer tot liefde en zachtmoedigheid jegens alle menschen aan. ‘Zou ik, Uw | |
[pagina 575]
| |
Schepzel, ‘zegt Hy in zyn gebed tot U, “ook niet verdraagzaam zyn! - Zou ik niet toestaan dat ieder van myne Onderdaanen U, op zyne wyze, aanbidde! Zou ik hen vervolgen, die anders dachten dan ik, en den dwaalenden door het zwaard bekeeren! - Neen, Almachtig Wezen! wiens liefde alles in zich bevat, zulks (vervolgt Hy,) zy verre van my! - Ik wil U gelyk zyn, zo verre een schepzel zulks weezen kan. Ik wil verdraagzaam zyn als Gy!” Welk eene Godsdienstige pooging! - Gy, eeuwige waarheid! haat alle valschheid en dwaaling; doch bemint de menschen; wilt, dat zy alle zalig worden, en tot de kennisse der waarheid komen. - Ook zyn de byzondere gedachten des Keizers, (gelyk die des Paus zelfs,) hoe verlicht en verheeven, nog altoos als menschelyke, aan dwaalingen onderhevig, en kunnen de onfeilbaare regel van het Geloof zyner Onderdaanen niet genoemd worden. “Een wreede geweetensdwang zal dan nooit,” (schynt hy te willen zeggen,) “in myne Staaten heerschen. De waare Godsdienst leert de waarheid en de deugd beminnen: van de valschheid en de ondeugd een afkeer hebben, doch niemand, die U, eeuwig Wezen! naar de Godsdienstige begrippen, in myn Ryk toegestaan, op die wyze, welke Hem het beste dunkt, aanbidt, zal ik hierom van zyne goederen of van het leven berooven. - Dat dan voortaan alle schandelyke ketenen der boosheid verbrooken zyn; en daarentegen de zoete band der Christelyke liefde, welke zich met zachtmoedigheid beyvert, om een ieder, die van de waarheid afdwaalt, op den weg der zaligheid te brengen, myne Onderdaanen voor altoos vereenige!” Zommige woorden zyn in het door den druk verspreid Gebed des Keizers wel eenigzins anders; doch waarschynlyk, door een dwaalend gerucht, niet naar waarheid opgegeeven: want onze Keizer, oprecht menschlievend, wil niet de dwaalingen, die den misleiden rampzalig maaken; maar wel die ongelukkigen begunstigen, op dat zy beter onderweezen worden, gelyk Gy, ô God! die geen behaagen hebt, in den dood des geenen, die verlooren gaat, hen door goedertierenheid tot boetvaardigheid aanleidt. Men doet daarenboven den Keizer, in het voornoemd Gebed, zeggen: “Ik weet, dat ik veele zwaarigheden zal moeten te boven koomen, en dat de meeste zullen | |
[pagina 576]
| |
koomen van hun, die zich Uwe Priesters noemen;” maar overhaasting heeft in het slot van dat gezegde een woordje bygevoegd, een woordje uitgelaaten, en het laatste kwaalyk uitgedruktGa naar voetnoot(†); dewyl men behoort te leezen: “dat de meeste zwaarigheden, (tegen de zachtmoedige uitroeijingen der valsche Godsdiensten,) zullen koomen van hun, die de Haaters uwer Priesters zyn.” Keer derhalven uwe magt niet van onzen Keizer af: ondersteun Hem, met Uwe liefde, eeuwig onnaspeurlyk Wezen! op dat Hy alle hindernissen der waare Godsdiensthaaters gelukkiglyk moge overwinnen, en de wet van uwen eeuwig medewezenlyken en menschgeworden Zoon, onzen Goddelyken Leeraar, wegens 't hooren Zyner Kerk, met verdraagzaamheid en liefde door Hem vervuld worde. Amen.’ |
|