Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschouwing der Maatschappy en Zeden in Poolen, Rusland, Zweeden en Deenemarken. Doorvlogten met Voorvallen, eenige uitsteekende Characters betreffende. Door William Coxe, A.M.F.R.S. Lid van 's Konings Collegie te Cambridge, Kapellaan des Hertogs van Marlborough, Medelid van de Keizerlyke Oeconomische Societeit te Petersburg, als mede van de Koninglyke Academie te Koppenhagen. Tweede Deel. Te Amsterdam, by J. Yntema, 1787. In gr. 8vo. 167 bladz.Breedspraakig hebben wy, het Eerste Gedeelte van dit Werk aankondigende, den aart des Oorspronglyken Werks, als het geen de Nederduitsche Vertaaler daar aan gedaan heeft, opgegeeven, en wyzen wy onzen Leezer | |
[pagina 566]
| |
derwaardsGa naar voetnoot(*). Beloofde de Uitgeever, in de Nieuwspapieren de Uitgave van het Eerste Deel bekend maakende, dat de Stukjes elkander spoedig zouden volgen, hy houdt daar in zyn woord getrouwlyk; één maand slegts is 'er tusschen beide verloopen; en die spoed heeft iets aanpryzens in zich, dewyl de graagte der Leezeren, opgewekt, nader voldoening verlangt, en node een lang verwyl duldt. Met dit Deel stapt de Heer coxe, nevens zyne Reisgenooten, uit Poolen in Rusland over, en beschryft de streeken van Smolensko na Moscow: verscheide Brieven betreffen die voormaalige Hoofdstad des Russischen Gebieds; de voornaamste byzonderheden vermeldende, met een verslag van verscheide Bezoeken, by de voornaamsten des Ryks aldaar afgelegd, die een denkbeeld opleveren van de Leefwyze des grooten Adels; gelyk hy ook niet in gebreke bleef, om, onder den weg, de daar van zeer verschillende Leevenswyze der arme Russische Boeren in 't breede op te tekenen. Wat Geleerdheid, Koophandel, en Scheepvaart, te Moscow, betreft, blyft niet onopgemerkt; en diezelfde voorwerpen worden te Vischnei Voloshok, een bloeiende Keizerlyke Rykstad, en te Tver, gade geslaagen. Des Reizigers aandagt wordt, op den weg van Moscow na Petersburg, byzonder getrokken door Novogorod, eene oude vermaarde, doch zeer vervallen, Stad; voorheen door eigen Hertogen geregeerd, en zeer ontzaglyk; doch door ivan vassilievitch den I en den II van Vryheid beroofd, en op 't wreedst te onder gebragt; in diervoege, dat eene Stad, van welke men ten spreekwoord zeide, Quis contra Deos & Magnam Novogorodiam? ‘Wie kan de Goden en het Groot Novogorod wederstaan?’ thans het nadenkend verstand met de droefgeestigste denkbeelden van vervallene grootheid vervult. Gaarne zouden wy geheel, wat hier toe behoort, overneemen; doch reeds in het eerste doorbladeren op iet anders het oog gevestigd hebbende, zullen wy 'er alleen dit van optekenen. - Novogorod, door den Czaar van Rusland te onder gebragt, stondt onder een' Landvoogd, van deezen aangesteld: de Burgers bleeven in het volste bezit hunner dierbaarste Voorregten, zy behielden hunne eigene Wetten, koozen hunne eigene Overheidspersoonen, en de Landvoogd mengde zich niet in Staatszaaken, of men moest zich op hem beroepen. Ivan, geenzins te | |
[pagina 567]
| |
vrede met deeze bepaalde wyze van Bewind, wagtte eene gunstige gelegenheid af, om zyn Gezagsbetoon uit te zetten, en, daar het eenen magtigen Aanvaller nooit aan een voorwendzel ontbreekt, belegerde hy Novogorod. - De inwendige Partyschappen en verdeeldheden, die langen tyd in dit Onafhangelyke Gemeenebest gewoeld hadden, ondersteunden zyne oogmerken, en de Inwoonders waren genoodzaakt, alle de voorwaarden, door den magtigen Overheerscher ontworpen, te onderschryven. De Poorten werden geopend, de Groothertog trok als Souverain de Stad in, en alle de Ingezetenen, den eed van onderdanigheid en trouwe zweerende, leverden aan hem over de Handvesten hunner Vryheid, die zy, door eensgezindheid, ongeschonden zouden hebben kunnen bewaaren. - Eene byzonderheid, door de Geschiedschryvers opgetekend, als een bewys van de onvoorwaardelyke overgave van de Stad, is de overvoering eener groote Klok, van Novogorod na Moscow, door de Inwoonders de Eeuwige geheeten, en geëerbiedigd als het teken hunner Vryheid, en het Paladium hunner Voorregten. Dezelve hing op het Marktveld; het heilig gelui deedt terstond het Volk uit de verst afgelegene deelen zamenkomen, en diende ten teken, dat 'er gevaar van buiten, of opstand van binnen, was. De Groothertog eischte volstrekt dit Voorwerp van openbaare Hoogagting, door hem de Alarmklok des Opstands geheeten; en de Inwoonders merkten de overgave aan als het zeker voorteken van hunne verdwynende Vryheid. ‘Novogorod, schryft l'evesque met veel regts, onderworpen geworden, verloor, van dag tot dag, van zyne heerschappy, volkrykheid, handel en schatten, en, in minder dan eene Eeuw, zal het nauwlyks eene Stad van eenig aanbelang zyn, zo verteerend en verwoestend is de adem van den willekeurigen MenschGa naar voetnoot(†).’ Hoe dezelve, eerst door het vervoeren van duizend der voornaamste Burgeren na Moscow, en vervolgens door de gruwzaame slachting van ettelyke duizenden, op 't wreedst omgebragt, ontvolkt werd, leeze men in de Brieven zelve. Op iets anders hadden wy, gelyk gezegd is, in het doorbladeren, ons oog gevestigd, dit moeten wy thans verschaffen. In den loop van dit Deel der Reize, kwam ons niet weinig voor van den Russischen Adel en Ryksgrooten; doch, daar wy, te Petersburg komende, deezen | |
[pagina 568]
| |
weder zullen aantreffen, en de Heer coxe ook de mindere Standen, en, bovenal, onder den weg, den Boerenstand gade sloeg, bepaalden wy ons, om 'er eenige Hoofdtrekken van op te geeven; eenige zyn hier en daar in 't Reisverhaal verspreid, doch de meeste in den XXXVI Brief byeen gezameld, waar van wy de voornaamste zullen afschryven. ‘De Dorpen, die men nu en dan langs den hobbeligen weg, van Moscow na Petersburg, aantreft, gelyken zeer naar elkander, doorgaans bestaan dezelve uit een enkele straat van houten Hutten, in eenige ziet men Steenen Huizen; de Hutten zyn veel beter, dan die wy tusschen Tolitzin en Moscow zagen, (deeze armhartige verblyfplaatzen worden in den XXII Brief, in dit Deeltje, beschreeven,) zy scheenen, in de daad, zeer geschikt voor een Gewest, waar in eene strenge Koude heerscht, en zyn, schoon op de ruwste en kunstlooste wyze aangelegd, vry gemaklyke wooningen. Elk Gebouw is een langwerpig vierkant, 't welk een open Plein insluit, en omringd zynde met een hooge houten Wand en een afhangend Dak, vertoont het zich van buiten als een groote Stulp. Het Woonhuis ziet na de straat van het Dorp, de trap komt aan de buitenzyde, en de opening der deure beneden het afhellend dak. Men vindt 'er één, of ten hoogsten twee, vertrekken, een derzelver wordt door 't geheele Gezin bewoond. De bedden zyn zo weinig gebruiklyk in dit Land, dat ik in alle de Hutten, door my in Rusland bezogt, 'er alleen twee zag, waarin twee Vrouwen lagen, met de kleederen aan. Het Gezin slaapt doorgaans op banken, op den grond, of op de kachelGa naar voetnoot(§). Mannen, Vrouwen, Kinderen, liggen, zonder eenig onderscheid van staat of sexe, en meestal geheel naakt, door elkander. In eenige Hutten zag ik eene soort van afschutzel, omtrent zes of zeven voeten boven den grond, van het eene einde des vertreks tot het ander, aan 't zelve waren verscheide dwarsplanken vast gemaakt, op deeze sliepen eenige van het Gezin, de een met het hoofd, de ander met de voeten na beneden, in dier voegen, dat zy aan ons, aan zulke rustplaatzen niet gewoon, voorkwamen, alle oogenblikken in gevaar van vallen te weezen. | |
[pagina 569]
| |
Het getal der Persoonen, dus in eene kleine ruimte zamengehoopt, en 't welk zomtyds twintig beliep, gevoegd by de hette des kachels, maakte het vertrek onverdraagelyk warm, en veroorzaakte een ademhaaling belemmerenden stank, door de gewoonte alleen voor ons draaglyk. Dit ongemak was nog grooter in de Hutten, die geen Schoorsteenen hadden, als wanneer de rook, in 't vertrek beslooten, de lugt met nog meer onzuiverheden bezwangerde. Indien wy 's nagts de schuiven open deeden, om, door het inlaaten van frisse lugt, dien verveelenden dampkring te verbeteren, kwam 'er zulk een vloed koude lugt ter kamer indringen, dat wy de hette en den stank liever leeden, dan de snerpende scherpheid deezer Noorde Winden. In 't midden van elk vertrek hangt aan den zolder een Kruik met heilig Water, en een Lamp, die alleen by byzondere gelegenheden wordt aangestooken. Ieder Huis is voorzien met de Schildery van eenigen Heilig, ruw op hout geklad, veelal meer gelykende naar een Calmukschen Afgod, dan de afbeelding van een Menschen Hoofd; aan deeze Schildery bewyst het Volk de tekens van de diepste eerbiedenisse. Alle de Leden des Gezins misten niet, 's morgens, als zy opstonden, en 's avonds, als zy ter ruste gingen, zich voor den Heilig te vervoegen; zy kruisten zich eenige minuuten lang op de zyden en het voorhoofd, boogen zich zeer laag, zomtyds zelfs wierpen zy zich op den grond neder. Ieder Boer ook, het vertrek intreedende, deedt zyne hulde aan dit voorwerp van eerdienst, eer hy het Gezin aansprak. De Boeren zyn, in hunnen doorgaanden ommegang met elkander, zeer beleefd, zy neemen de muts af, als zy elkander ontmoeten, buigen zich diep en veelvuldig in hunne begroetingen. Hunne gesprekken vergezellen zy met veel gebaaren, en zyn zeer slaafsch in hunne uitdrukkingen van beleefdheid, voor hunne meerderen; iemand van rang aanspreekende, buigen zy zich neder, en raaken den grond met hunne hoofden. Dikwyls stonden wy getroffen, als wy deeze soort van Oostersche hulde ontvingen, niet alleen van Bedelaars en Kinderen, maar ook zomtyds van de Boeren zelve. In het voorkomen des gemeenen volks, verwonderden wy ons meest over de verbaazende dikte hunner Beenen; welke wy, in 't eerst, voor de weezenlyke hielden; doch wy werden welhaast van het tegendeel overtuigd, door het veelvuldige aanschouwen hunner ontbloote Bee- | |
[pagina 570]
| |
nen. De dikte, die onze verwondering veroorzaakte, ontstondt uit de groote menigte van bekleedzelen, waar mede zy hun Beenen, in den Zomer zo wel als in den Winter, omzwagtelen. Behalven een of twee paar dikke Koussen, slaan zy om hunne Beenen windzels van ruw Flenel of Laken, verscheide voeten lang, hier over trekken zy een paar Laarzen, wyd genoeg, om deeze overstallige dikte, zeer gemaklyk, te omvatten. De Boeren zyn wel gekleed, wel gehuisvest, en schynen een overvloed van gezonde Spyzen te genieten. Hun Roggebrood, welks zwartheid eerst het oog mishaagt, en welks zuurheid den smaak van den kieschen Reiziger stoot, is zeer geschikt voor hunne hongerige maagen; door gewoonte 'er mede vereenigd, vond ik het steeds geen onsmaaklyke beete, en, als de honger de saus bereid hadt, 't zelve zeer lekker; zy maaken dit brood aangenaamer, door de byvoeging van nijen, look, groen koorn, en het te besmeeren met zoete olie. Voorts bestaat hunne Spyze, uit dezelfde soorten van Voedzel, als ik reeds op myne Reis na Moscow, van de Boeren gewaagende, beschreeven heb [naamlyk, Tarwenbrood, Eijeren, gezoute Visch en Spek, de meest geliefde schotel is een Soep van zout of versch Vleesch, Meel met Zemelen, sterk aangezet met Uijen en Look; deeze beide gebruiken de Russen zeer veelGa naar voetnoot(‡)]. Alleen moet ik hier aanmerken, dat de Champignons zo algemeen zyn in deeze streeken, dat ze een weezenlyk deel van den leevensvoorraad uitmaaken. Zelden trad ik een Hut in, of ik zag ze in grooten overvloed; en over de markten gaande, stond ik versteld, van wegen de menigvuldigheid der te koop gebragte Champignons, derzelver verscheidenheid was niet min aanmerkelyk dan de menigte, zy waren 'er van veelerlei kleuren, inzonderheid liepen de witte, zwarte, bruine, geele en groene my in 't oog. De gewoone Drank der Boeren is Quas, een gegest hebbend vogt, eenigzins gelykende naar zoet Bier, gemaakt door warm water op rogge of garste meel te gieten; zy houden het voor een heerlyk middel tegen de Scorbut. Zeer zyn ze gesteld op Whisky, een geestryke drank, van Mout gestookt, 't geen de armste zich van tyd tot tyd kan verschaffen, en waarin zy zich menigmaal verloopen. De agterlykheid der Russische Boeren in alle Handwerk- | |
[pagina 571]
| |
lyke Kunsten, in vergelyking met de Boeren van andere volken in Europa, loopt den oppervlakkigsten beschouwer in 't oog. 't Is waar, toen wy digter by Petersburg kwamen, en nader aan de beschaafde deelen van Europa, konden wy niet naalaaten op te merken, dat de Dorpelingen iets meer van de geryflykheden des leevens bezaten, en eenigzins verder gevorderd waren, in de kennis der noodzaaklyke Kunsten, dan zy die tusschen Tolitzin en Moscow onze opmerking trokken. De planken werden minder met de byl gehakt, het hout zaagen werd een min vreemd verschynzel: de Hutten werden ruimer, gemaklyker, waren met grooter openingen, en doorgaans met Schoorsteenen, voorzien, ook was 'er meer Huisraads in, als mede houten en aarden Keukengereedschap. Hunne vordering in beschaafdheid is, nogthans, gering, en verscheide blyken van verregaande barbaarschheid vielen onder onze opmerking, geduurende den dagelykschen ommegang, dien wy met de Boeren hadden. Eén voorbeeld zal ik 'er van ophaalen, 't geen zal kunnen dienen, om te toonen, in welk een jammerlyken staat van onkunde het gemeene volk als nog gedompeld ligt. In veele Gezinnen trouwt een Vader zyn Zoon, terwyl deeze een Jongetje van zeven, acht of negen jaaren is, uit, aan een Meisje, veel verder in jaaren gevorderd, om, gelyk hy voorgeeft, een bekwaam Vrouwspersoon, tot het doen van Huiswerk, te krygen: hy houdt gemeenschap met deeze zyne Schoondogter, by welke hy niet zelden verscheide Kinderen verwekt. Op myne reis zag ik, in zommige Hutten, als 't ware, twee Moeders des Huisgezins, de een des Boers eigen Vrouw, oud genoeg, om diens Moeder te weezen, de andere, in naam, zyns Zoons Egtgenoot; doch met de daad Vaders Byzit. Deeze Bloedschendige Egtverbintenissen, door ingeworteld gebruik gewettigd, en toegestaan door de Parochie Priesters, greepen voorheen meer plaats dan tegenwoordig; want, daar het volk eenigzins beschaafder geworden is, en de Priester wat meer verlicht, terwyl ook het Staatsbestuur die Egtverbintenissen niet aanmoedigt, verminderen zy van tyd tot tyd, en 't is te hoopen, dat zy, eerlang, in 't geheel niet zullen geduld worden. De Boeren, die Postpaarden bezorgen, draagen den naam van Yamshics, en genieten eenige byzondere voorregten. Zy zyn verpligt, de Postbooden en Reizigers, voor eenen zeer geringen prys, aan Paarden te helpen; in | |
[pagina 572]
| |
vergoeding hier voor, zyn ze ontslaagen van het Hoofdgeld, en loopen geen gevaar, om als Soldaat aangeschreeven te worden: dan, niettegenstaande deeze vrydommen, is de prys, welke zy voor 't gebruik hunner Paarden ontvangen, zo gering, dat zy ze altoos met den grootsten wederzin leveren. - 't Is voor eenen Vreemdeling, die met spoed begeert te reizen, volstrekt noodig, dat hy niet alleen een Paspoort, maar ook een Russisch Soldaat tot Reisgenoot, hebbe. Deeze, in stede van na het twisten der Boeren te luisteren, of na het traaglyk overleg des Postmeesters te wagten, treedt terstond, naa het aankomen, in het Posthuis, en beslist de zaak door de kragtige tusschenkomst van zyn stok. De Boeren, wel ras tot zwygen gebragt door deeze stomme taal, maaken geen zwaarigheid, om terstond voor den bepaalden prys te ryden, en de Paarden komen ras te voorschyn. Op onze Reis door Rusland stond ik grootlyks versteld, over de geneigdheid der Inboorlingen tot zingen: zelfs de Boeren, die Voerlieden en Voorryders waren, zaten niet op, of zy begonnen een Deuntje te zingen, en hielden daar mede, zonder ophouden, verscheide uuren aan. Doch, 't geen my 't meest verwonderde, was, dat zy nu en dan in Party zongen: dikwyls ontdekte ik, dat zy eene soort van zamenspraak al zingende hielden, vraagen deeden, en antwoorden gaven, even of zy (als ik het zo mag uitdrukken) zingend spraken. De Voerlieden zingen van het begin tot het einde van den Postweg; de Soldaaten zingen zo lang zy op marsch zyn; de Landlieden zingen onder het verrigten van den zwaarsten arbeid; de Herbergen weêrgalmden van de stemmen der Zangeren; en, by stille avonden, hoorde ik dikwyls de zingende Stemmen opgaan, uit de omliggende Dorpen.’ Wy hoopen eerlang weder in staat gesteld te worden, om van dit aangenaam en leerzaam Werk te spreeken. Heeft de Vertaaler met rede gezegd, dat moore geen coxe, en coxe geen moore is; wy moeten bekennen, by het leezen van dit tweede Deeltje, eene meerdere gelykheid tusschen deeze twee gevonden te hebben, dan wy ons verbeeld hadden. |
|