Palmbladen, of uitgelezene Oostersche Vertellingen, door J.G. Herder. Uit het Hoogduitsch. Te Leyden, bij W.H. Gryp, 1787. Behalven de Voorreden, 174 bladz. In gr. octavo.
Eene met oordeel byeengebragte Verzameling van Oostersche Vertellingen, die haar leerzaam nut hebben, en alleszins strekken, om de handhaaving van Burgerlyke en Godsdienstige deugden in te boezemen; des dit Geschrift, inzonderheid voor de Jeugd geschikt, aan deeze, en ook wel aan anderen van ryper jaaren, ter leezinge en overdenkinge aangepreezen moge worden. Eene beknopte vertelling, welke ons in ons tydlyk bedryf op de eeuwigheid leert denken, zy hier ten voorbeelde. Dezelve heeft tot een opschrift, de eeuwige Last, en luidt aldus.
‘De Kalif hakkam, die de pragt beminde, wilde de tuinen van zijn Paleis versieren en grooter maken. Hij kogt alle de bijliggende landerijen, en betaalde den eigenaars zo veel daar voor als zij begeerden. Dan 'er werd eene arme Weduwe gevonden, die het erfdeel van hare vaderen, uit eene godvrugtige naauwgezetheid, niet wilde verkopen, en alle aanbiedingen, die men haar deswegens deed, ten eenemaal afsloeg. De eigenzinnigheid van deze vrouw verdroot den Opziender van het koninglijk gebouw; hij nam haar dit kleine land met geweld af, en de arme Weduwe kwam weenende bij den Rigter. Ibn beschir was juist kadi van de Stad. Hij liet zig het geval voorstellen, en vond het moeilijk; want, alschoon de Wetten aan de Weduwe uitdrukkelijk regt gaven, zo was het toch niet gemakkelijk, om eenen Vorst, die gewoon was zijnen wil voor de volmaaktste geregtigheid te houden, tot eene vrijwillige vervulling van eene oude Wet te verpligten. Wat deed de regtvaardige kadi. Hij zadelde eenen Ezel, hing dien een grooten zak om den hals, en reed zonder uitstel naar de tuinen van het Paleis, alwaar de kalif zig juist in het schoone Paviljoen bevond, dat hij op den grond van de Weduwe gebouwd had. De komst van den kadi met zijnen Ezel en zak bragt hem in verwondering, en nog meer verwonderde hij zig, wanneer ibn beschir zig voor zijne voeten wierp, en hem dus aansprak: “Vergun mij, Heer, dat ik dezen zak met aarde van dezen grond vulle.” Hakkam stond het toe. Wanneer de zak vol was, verzogt de kadi den kalif om hem den zak op den Ezel te helpen beuren. Hakkam vond dit verzoek nog bijzonderer, dan al het voorgaande; maar om te zien wat de man voor had, zo greep hij mede aan. Dan, de zak was niet te tillen, en de kalif zeide: “de last is te
zwaar, kadi, hij is te zwaar.”