J. Thomsons Jaargetyden. Uit het Engelsch vertaald, door J. Lublink, den Jongen. Te Amsterdam, by de Erven P. Meijer en G. Warnars. 1787. In gr. 8vo. Behalven de Voorrede, 318 bladz.
De Heer Lublink, zo voordeelig by ons bekend, als de Vertaaler van Gellerts Zedelessen en Youngs Nachtgedachten, verrykt thans de Nederlandsche Letterwaereld met eene zeer keurige en fraaije overzetting, van de Jaargetyden van den beroemden Engelschen Dichter J. Thomson. Niet beter oordeelen wy de schoonheid der Vertaaling aan onze Landgenooten te kunnen doen kennen, dan door een gedeelte by te brengen, 't geen op het tegenwoordig Jaargetyde zo wel toepasselyk is.
‘Zie de verwelkende, veel kleurige bosschen, door eene opvolging van schaduwen, het geheele Landschap bruiner maaken. Een gepakte schakeering, scheemerend en donker, en allerlei tenten, van het bleek verschietende groen, tot het roetächtige zwart. Thans noodigen zy, zacht fluisterende, de eenzaame Zangster naar haare paden, met verwelkte bladeren bestrooid, en toonen haar het laatste gezicht van dit Jaargety.
Ondertusschen spreidt de stille kalmte eene zagte schaduw over den ganschen hemel, welks kleinste golfje zelfs onzeker dobbert, werwaarts het in den luchtstroom zal afvloeijen; terwyl de wydverlichte wolken, met dauw bekleed, den zonnegloed indrinken, en, door haare heldere sluijers, zyn verzachten luister over de vreedzaame waereld uitstorten. Alsdan is het voor hen, wien wysheid en natuur bekooren, de rechte tyd, om zich aan den ontaarten hoop te onttrekken, en boven dit gering tooneeltje te verheffen, om de laagkruipende ondeugd met voeten te treeden, om de zwoegende driften in slaap te sussen, en de ingetogen rust op haare stille wandelingen te liefkoozen.
Zo lust het my, dikwerf, eenzaam en in diep gepeins, over de bruine weide en door het rosse bosch te zwerven, waar naauwlyks een bezwykend toontje meer gehoord wordt, om des Landmans arbeid te vervrolyken. Gelukkig stort nog van verre eene weduwlyke Zangster haare klagt, in flaauwe kwinkeleeringen, door de getaande boschjes, terwyl de samengevloeide Lysters en Koddenaars en Leeuwrikken, en alle wilde Gorgeltjes, wier