tere Uitleggers staen in dit gevoelen, en men zie deswegens inzonderheid deilingii, Observ. Sacr. T. II. Obs. XVII. De miraculosa vestium Israelitarum conservatione in desertis. - In de derde klasse eindelyk behooren de verklaringen der genen, die hier geheel geen wonder vinden, of iets dat buitengewoon was. Dus begrepen het van der Hardt, Noodt, Clericus en anderen.
Moses, zeggen ze, zou ongetwyfeld daervan wel in de voorgaende Reisbeschryving gemeld hebben: nademael dit dan één der grootste wonderwerken geweest zou zyn, het welk niet slechts aen énen enkelen mensch, en in éne enkele zaek, - maer aen allen, en dus aen zo veel honderd duizenden - niet voor éne enkele slechts, of op énige herhaelde keeren, - maer geheele veertig jaren lang, - iederen dag - iederen uur - en minute moest gedaen zyn. - Hoe zou dan van zulk een grootst wonderwerk nu eerst, na verloop van veertig jaren, en dat zo kort, als in het voorbygaen slechts, gemeld zyn geworden?
Wyders zeggen zy, dat 'er buiten ene hoogste en dringende noodzaeklykheid geen wonderen gedaen worden; maer dat men hier in dit geval die noodzaeklykheid in generlei omstandigheden ontdekken kan. Want het is bekend, dat de Israëllers allerlei, en wel veel, voorraed uit Egipte hebben medegebragt, het zy van goederen, die zy reeds bezaten, het zy ze die van de Egiptenaren leenden. - Daerenboven bezaten en weidden zy in de woestyne groote kudden van allerlei vee, welks wol, hairen en vellen hun tot kleederen konden dienen, wanneer ze van het vee, het zy tot offeranden, het zy tot spyze, slachteden. Ook ontbrak het hun niet aen verstandige handwerkslieden, kunstenaren, bekwame vrouwspersoonen, die spinnen, weven, kleedstoffen bereiden, en de huiden ook daertoe bekwaem maken konden, om 'er kleederen van te krygen; nademael immers dergelyke dingen, doch met veel meer kunst en vernuft bewerkt en gereed gemaekt, tot den opbouw van den tabernakel geleverd waren. Saurin rekent onder dien voorraed mede den buit, dien zy, by de overwinning over de Amalekieten, gekregen hebben.
Eindelyk moet hier ook in aenmerking komen de handel, dien de Israëllers met de Ismaëllers en Amalekieten gedreven hebben; want zy konden onmogelyk, vooral wanneer ze zich lang op ééne plaets ophielden, by de nabuurige en omliggende volken onbekend blyven.