denis. Hadt de Heer Brandis zich geheel niet bezig gehouden met de afkomst van Burgervader Hooft, dezelve als genoegzaam be end onderstellende, en hem met weinig woorden terstond ter Amsterdamsche Rechtbank ingevoerd; wy hadden Hooft niet als kind, niet als jongeling, gezien. Des Redenaars pligt is, zyn voorwerp alleen van de groote zyde te doen kennen. Wat heeft ook de Redenaar te stellen met den byzonderen dag van een maand, daar zelfs het noemen van een jaartal zyn redenvoering eenigzins het voorkomen van eene Geschiedenis geeft. Zou het minder klemmend, by voorbeeld, geweest zyn, indien de Heer Brandis, (bladz 14,) gezegd hadt: In een tydstip, van deezen dag, door den afstand van twee Eeuwen, gescheiden,
waarin Nederland, bykans het willekeurig gezag ontworsteld, gereed stondt, om, op nieuw, het Graaflyk Bewind te omhelzen, werdt onze Burgervriend tot Raad in de Amsterdamsche Vroedschap verkoozen: en wat laager, Willem de Eerste stond op het punt om Graaf van Holland te worden. Het aanbod van welke waardigheid zyne goedkeuring, reeds een geruimen tyd te vooren, bekragtigd hadt; dan wy tegenwoordig in zyn geschrift leezen: ‘In den Jaare 1584, werd onze Burgervriend, tot Raad, in de Amsteldamsche Vroedschap verkoozen: een tydstip, dat omtrent twee Eeuwen, enz.’ en verder: ‘Willem de Eerste stondt op het punt om Graaf van Holland te worden. Hy had de aanbieding daarvan den 14den van Oogstmaand, des Jaars 1582, met zyn goedkeuring bekragtigd.’ 't Is iets anders de dag van een Jaar te noemen, waaraan de Toehoorders van een Redenaar oogenblikkelyk een denkbeeld hegten als by voorbeeld: Hadt de gelukkige 5de dag van Oogstmaand, den Landzaaten den moed, die aan 't wyken was, niet op nieuw ingeboezemd, of iets diergelyks. Als het Stukje herdrukt mogt worden, zou, naar ons gevoelen, de Erfzonde van bladz. 48, wel kunnen agterblyven. Woordspelingen hebben zeldzaam eenig waar vernuft, en komen althans niet te pas in eene deftige Redenvoering.