Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOntledende Verklaaring over Romeinen VIII. en 2 Petr. I. van den Wel Eerwaardigen, zeer Geleerden Heer R. Schutte, in leven Predikant te Amsterdam. Uitgegeven door L. Hamerster, Predikant aldaar. Te Amsterdam, by J. Wessing Wz. en P. den Hengst, 1787. Behalven de Voorrede, 225 bladz. in gr. octavo.Ene doorloopende Verklaring der opgemelde Hoofdstukken, die de Eerwaerde Schutte, naer zyne denkwyze, oordeelkundig uitgevoerd heeft. De inhoud van Rom. VIII. word aldus door hem opgegeven. | |
[pagina 393]
| |
‘De Apostel in de laatste helft van 't Vde en in 't geheele VIde en VIIde Hoofdstuk in 't breede beweezen hebbende, dat wij tans onder het N.T. vrij gemaakt zijn van de zonde die door Adam, en van de wet die door Moses, ingekomen is, toont in dit VIIIste Hoofdstuk, “dat daaruit de vrijmaaking vloeide van alle verdoemenis en wezenlijke onheilen, die het leven der ziele, ten opzichte van de heiligheid of blijdschap, konden strem men; en de schenking van alles, wat hen in tijd of eeuwigheid gelukkig maaken kon, in de gemeenschap met God in Christus, door de werking van zijnen Geest.” Hij betoogt deeze Vrijmaaking van alle verdoemenisse, en zaligheid van Gods volk in de gemeenschap van God, uitvoerig; uit de rechtvaardiging en vrede met God zelve, en de vruchten der rechtvaardiginge, die hij kortlijk had opgegeeven, H.V. 1-11. En wel juist in dezelfde orde die hij daar gehouden heeft. Hij stelt voor, dat 'er nu geen verdoemenis meer was voor hun die in Christus Jesus, niet naar den vleesche, maar naar den Geest, wandelden. H. VIII. 1. - En die stelling bewijst hij. - Uit de rechtvaardiginge zelve of vrijmaaking van de zonde en de wet; zijnde door een gerichtelijk vonnis de wet der zonde en des doods afgeschaft, en de wet van geest, leven en vrede hersteld. vs. 2-13. - Uit de toeleidinge tot den troon door Christus Geest, zoo dat zij in de genade vaststonden, en roemden in de hope der heerlijkheid Gods. vs. 14-17. - Uit den roem ook in hunne verdrukkingen en zwakheden; waarin de hope niet bezweek, en de Geest hun te hulpe kwam. vs. 18-27. - Uit de Liefde zoo van den Vader als van den Zoon, tot de Gelovigen, waardoor ze, onafscheidelijk aan God verknocht, ook in God konden roemen, door Jesus Christus hunnen Heer. vs. 28-39.’ Nopens den inhoud van 2 Pet. I.; hieromtrent merkt zyn Eerwaerde (na enige voorbereidende aenmerkingen over den Brief in 't algemeen,) op, dat we in dit Hoofdstuk (na de melding van wien en aen welken deze Brief geschreven word, met een nevensgaenden zegenwensch aen de laetsten, vs. 1 en 2,) vinden ene aenspooring tot, en voortgang in ware deugd, en verkryging der eeuwige zaligheid, door eene rechte en geloovige erkentenis van Christus heerlykheid en deugd. ‘De vermaaning wordt voorgesteld vs. 3-11. en ge- | |
[pagina 394]
| |
billijkt vs. 12-21. - In het voorstel zien we den grond, welke alreê gelegd was, vs. 3, 4, als ook den voortgang in deugd, om tot de heerlijkheid te geraaken, vs. 5-11. - En deze vermaaning wordt gebillijkt, uit hoofde van des Apostels verpligting, om die voor te houden, vs. 12-15; en van de zekerheid, welke zij 'er van hadden, vs. 16-21.’ Tot een byzonder stael van 's Mans ophelderingen diene in dezen zyne aenmerking over den heiligen berg, van welken Petrus spreekt vs. 18, als op welken Jezus verheerlykt is, waar van Petrus benevens Jacobus en Joannes ooggetuigen geweest waren. ‘Dit is, zegt de Eerwaerde Schutte, voorgevallen, volgens het geschiedverhaal van Lukas, kort voor dat de dagen zijner opneminge vervuld wierden, dat is: voor dat het jaar begon te loopen, waarin jesus ten hemel is opgenomen. Hoofdst. IX. 51. 't Was, naar mijn rekening, uit vergelijking van Mattheus en Markus aantekeningen, een klein jaar voor 's Heilands lijden, gelijk dit doorluchtig gezicht ter voorbereidinge voor dat lijden diende. De Plaats, waar dit voorgevallen is, noemt Petrus den heiligen Berg. De Landbeschrijvers zijn 't niet eens, waar men dien zoeken moet. Volgens eene oude overlevering is het de berg Thabor, in den stam Zebulon in Galilea. Doch de Heeren LigtfootGa naar voetnoot(*) en RelandGa naar voetnoot(†) denken om den berg Panius of Cesarea Filippi, die Hermon heet in de Heilige Schrift, en een gedeelte was van den Libanon. En inderdaad, zoo men de algemeene overlevering verlaaten moet, is 'er niets gevoeglijker, niets dat beter met de beschrijving van dezen berg, met het verblijf van Christus in die landstreek, en van de reize in 't vervolg door Galilea, overeenkomt. - De Berg wordt ons als een hooge berg beschreven; dit is een character dat bijzonder op den Hermon past, en wel in den volsten nadruk op dien heuvel, welke boven Paneas of Cesarea Filippi hing, en de berg Panius genoemd wordt. HieronymusGa naar voetnoot(§) schrijft, dat men de sneeuw daarvan, des zomers, tot verkoeling en lekkernij naar Tirus bragt. In de Chaldeeuwsche uitbreiding van Num. XXXIV. 8. en Deut. IV. 48. wordt hij de Sneeuwberg van Cesarea genoemd. En JosefusGa naar voetnoot(†) tekent aan, dat de berg Panius | |
[pagina 395]
| |
een kruin van 't gebergte is, ἐις ἄπειρον ὑφος tot eene oneindige hoogte steigerende. Ziet men op het verblijf van Christus in 't voorgaande. Hij was te Cesarea Filippi, Matth. XVI. 13. Marc. VIII. 27. Men leest van geene reize, waardoor Hij van daar wechgetrokken is; maar alleen dat Hij na zes dagen Petrus en Jakobus en Joannes met zich nam, en op eenen hoogen berg alleen bragt. Dit schijnt natuurlijkerwijze niet anders te kennen te geeven, dan dat Hij, na een verblijf van zes dagen in de deelen van Cesarea Filippi, zijne drie leerlingen op eenen hoogen berg hebbe meêgenomen, welken berg men bijgevolg omtrent Cesarea Filippi moet zoeken. - Ook schijnt op dien berg best te passen, dat hij ze op dien hoogen berg bezijden alleen bragt κατ᾽ ἰὸίαν μονουο, 't welk zekerlijk op de discipelen en niet op den berg ziet. Maar op Thabor woonde, zoo veel ik weet, niemand, en dus waren ze daar alleen, zoo haast ze dien berg opgeklommen waren. Doch op den berg Panius of Hermon, was, volgens Eusebius en HieronymusGa naar voetnoot(*) een uitmuntende Afgodstempel, die zeer van de Heidenen geëerbiedigd wierd. Hoe eigenaartig is het dan, dat de Euangelist, bezig zijnde met te schrijven van 's Heilands verblijf omtrent Cesarea Filippi, schrijft, dat de Heiland zijne leerlingen daar op den berg met zich nam, en wel alleen op een eenzaame plaats, daar ze door 't gewoel omtrent dien Afgodstempel niet gestoord wierden. - Doet hier ten laatsten bij, dat dit met de reis, in 't vervolg gemeld, best overeenstemt. Men leest Mark. IX. 30. En van daar wechgaande, reisden zij door Galileen, en Hij wilde niet dat het iemand wiste. En vs. 33 voegt 'er de Euangelist bij, dat Hij te Kapernaum kwam. Deeze reis door Galilea, laat zich veel beter verklaaren, bij aldien men jesus stelt van Cesarea Filippi te komen, dat aan 't uiterste end van Galilea naar het noorden lag, omtrent tien uuren gaans van Kapernaum, dan wanneer men Hem begrijpt van Thabor te komen, welke berg, heel naar 't zuiden, slechts drie uuren gaans van Kapernaum gelegen was. - Deze redenen komen mij zoo gewigtig voor, dat ze het tegen 't gezag der overlevering schijnen over te haalen. - En misschien dat de Voorzienigheid, dien berg op de grenzen van Syrie liggende, en daartoe nu ten grootsten deele behoorende, heeft verkooren tot deze doorluchtige verheer- | |
[pagina 396]
| |
lijkinge van Gods Zoon, om hier een schets te geeven van 't luisterrijk gebied, dat Hij na zijn lijden ontvangen zoude over Jooden en Heidenen. Deze berg krijgt hier den titel van den Heiligen Berg. Mogelijk is het zo vreemd niet, te stellen, dat de berg Panius of Hermon van ouds de Heilige Berg geheeten wierd, van wege den vermaarden tempel daarop gesticht, en den Afgodsdienst, welke 'er op gepleegd wierd. Althans bij Paneas of Cesarea Filippi lag een plaats, die Kedes, dat is, de Heilige Plaats, genaamd wierdGa naar voetnoot(*). En de stad Paneas zelf krijgt op de penningen den titel van Ιερα και Ἀσύλος, dat is, de heilige en onschendbaare, gelijk de doorluchtige Ezechiel SpanheimGa naar voetnoot(†) aanmerkt. Het is bekend, dat oudtijds, van wege een Tempel, de omliggende grond, en somtijds een groote streek lands, Heilig genoemd wierd, gelijk diezelfde doorgeleerde Spanheim heeft bewezen, die daaruit het staande in de heilige plaats, Matth. XXIV. 15, tracht op te helderenGa naar voetnoot(§). Ondertusschen, schoon die Berg van ouds den naam van den Heiligen Berg schijnt gehad te hebben, en onder dien bekenden naam van Petrus aangeweezen te zijn, wil ik evenwel niet ontkennen, dat Petrus zal gedacht hebben, onder 't schrijven van dezen titel, met hoe veel grooter recht die tans aan dezen berg, met de verschijning van de Godheid vereerd en aan Gods Zoon gewijd, moest gerekend worden toe te komen. 't Kan ook wel zijn dat Petrus, wanneer hij in zijnen blinden drift zei: laat ons drie tabernakelen maaken, voor U eenen, voor Moses eenen, en voor Elias eenenGa naar voetnoot(†), deze gebouwen heeft willen stichten ter eere van den waaren God, en dien berg aan God wijen, in tegenstelling van den Afgodstempel, die op deszelfs kruin stond. Althans wat hiervan ook zij, deze berg kon nu waarlijk de Heilige Berg heeten. De Heilige Godlijke Majesteit verscheen hier. 'Er was een heilig gezelschap bijeen vergaderd. 'Er viel een heilig gesprek voor tusschen Christus, Moses en Elias, over zijn heilig lijden en uitgang uit Jerusalem, en de waare heiligheid van Gods volk daar uit te wachten.’ |
|