| |
| |
| |
Vaderlandsch Woordenboek, door Jacobus Kok. Zeventiende Deel. (ga-gey.) Met Kaarten, Plaaten en Pourtraiten. Te Amsteldam, by J. Allart, 1787. In gr. 8vo. 381 bladz.
Het zeventiende Deel van dit nuttig Werk, waarvan wy reeds meermaalen met lof gewaagd hebben, levert ons weder een ryken voorraad op van verscheidene Vaderlandsche stoffen, onder welken de Artikelen Jan van Galen, Gelderland, Generaliteits Landen, Gecommitteerde Raaden, Gereformeerden, de voornaamste plaats beslaan. Dan, daar deeze Artikelen te omslagtig zyn voor ons kort en bepaald bestek, en wy echter, by de aankondiging van ieder Deel, een uittreksel van hetzelve gewoon zyn mede te deelen, zullen wy thans hier laaten volgen, het geen de Schryver, wegens de Stad Gent, heeft aangeteekend.
‘Gent, of Gend, de Hoofdstad van het Graafschap Vlaanderen, legt aan de Schelde, ter plaatse daar die Rivier de Lye ontvangt. De Stad wordt, behalven van deeze twee Rivieren, van de Riviertjes de Lieve en de Moere doorsneeden. Ook loopen 'er verscheiden Graften door, die de Stad in zesentwintig kleine Eilandjes verdeelen. Zy legt in 't midden van vier voornaame Steden. Antwerpen legt Noordoostelyk, Mechelen Oostelyk, Brussel Zuidwestelyk, en Middelburg, in Zeeland, Noordwestelyk, van Gend af; elk op eenen afstand van omtrent elf uuren, uitgenomen dat Mechelen een weinig verder legt. Men wil, dat Gend drie Duitsche Mylen in den omtrek groot zy; zo dat deeze Stad voor een der grootste Steden van Europa moet gehouden worden. Zy is met groote Buitenwerken, breede Graften, en goede Vesten versterkt. Sommigen oordeelen, dat Gend te groot van omtrek zy, om voor een sterke Plaats te kunnen gehouden worden. Ondertusschen wil men, dat Koning willem, van Engeland, plagt te zeggen, dat het veel beter voor de Bondgenooten was, Gend, in tyden van oorlog, te bewaaren, dan Brussel.
Wanneer deeze Stad gestigt zy, is met geen zekerheid aan te wyzen. Het omliggende Land werd, oudtyds, door de Gorduinen bewoond, daar Caesar van gewaagt, en die hy Bondgenooten der Nerviërs noemt. Sommigen hebben hem voor den eersten grondlegger van Gend willen doen doorgaan. Anderen willen, dat de Stad van de Wandaa- | |
| |
len aangelegd, of ten minsten verbeterd zy. Deezen zouden 'er den naam van Wanda, of Wenda, aan gegeeven hebben, die zedert in Gend veranderd is. Men schynt nog eenig overblyfzel van dit oude volk te vinden, in den naam van Wandelaars Kasteel, die aan het overoud Slot, binnen Gend, gegeeven wordt. In de zevende Eeuw werd de Stad in 't Latyn Ganda, en het omleggende Land Pagus Gandensis, geheeten. Naderhand veranderde de naam Ganda in Gandavum, die van de dertiende en twaalfde Eeuwen af in gebruik geweest is.
Gend is dikwils uitgelegd, en, op het einde van de zestiende Eeuw, toen de Stad nog meer van haaren ouden luister dan tegenwoordig behouden had, werden 'er vyfendertig duizend huizen in geteld. Meyer verhaalt, in zyne Vlaamsche Jaarboeken, dat men binnen Gend tachtig duizend Burgers, van vyftien tot zestig jaaren oud, geteld heeft.
De inwooners van Gend handelen veel in Wollen en Zyden Stoffen. Ook worden 'er veele Lywaaten gemaakt, en groote handel in Graanen gedreven. Van Gend naar Brugge is, in den jaare 1613 en vervolgens, op bevel van de Staaten van Vlaanderen, eene schoone Vaart gegraven; waardoor deeze twee Steden gemeenschap met malkanderen hebben. Ook loopt 'er eene Vaart van Gend naar Sas van Gend, die in 't jaar 1554 begonnen, en in 't jaar 1561 voltrokken werd.
De Stad, is op verre na zo aanzienlyk niet, als zy voor twee of drie Eeuwen geweest is. De helft van den grond, binnen de muuren, is onbebouwd, en bestaat uit Weiden en Tuinen. Evenwel pronkt Gend met verscheiden ruime Markten, en eenige deftige Gebouwen. De zogenaamde Vrydagsmarkt overtreft de anderen niet alleen in grootte, maar is daarenboven met een koperen Standbeeld van karel den V versierd, die, in deeze Stad gebooren zynde, op 't midden van de Markt, in zyn Keizerlyk gewaad, afgebeeld is.
Het Stadhuis van Gend is een Gebouw met twee Voorgevels. De oudste werd in 't jaar 1481 begonnen, men begon aan den nieuwsten in 't jaar 1600 te arbeiden, en hy werd twintig jaaren daarna eerst voltrokken.
Digt by het Stadhuis staat de Toren van Belfort, daar men langs meer dan driehonderd trappen opklimt. Deeze Toren is van een goed Uurwerk voorzien, en van eene geweldig groote Klok, die elf duizend ponden zwaar
| |
| |
is, en Roeland genoemd wordt. Rondsom den rand van die Klok leest men dit Versje:
Rolant, Rolant, als ick kleppe dan is 't brant,
Als ick luije, dan is 't oorloge in Vlaenderlant.
Het Prinsenhof is een zeer oud Gebouw. Lodewyk van male kogt het in 't jaar 1368, en veelen van zyne opvolgers hebben 'er hun Hof gehouden. Keizer karel de V is op den 24 February, des jaars 1500, in dit Huis ter waereld gekoomen.
Het Kasteel van Keizer karel is regelmatig gebouwd. Die Vorst leidde 'er zelfs den eersten steen aan, in 't jaar 1540. In 't jaar 1573 werdt het door de Nederlanders om verre gehaald, en elf jaaren daarna, op bevel van den Hertog van Parma, Gouverneur Generaal der Nederlanden, wederom opgeregt.
De Gentenaars houden st. amand en st. baaf, of bavo, voor hunne beschermers. De eerste was Bisschop van Tongeren, en de andere een ryk Edelman. Men wil, dat zy beide, in de zevende Eeuw, het Evangelie aan de Gentenaars kwamen prediken. Amand stigtte verscheiden Kerken en Kloosters, uit de goederen van zynen ryken medgezel. Deeze stierf te Gend omtrent het jaar 630. De voornaamste Kerk der Stad is hem toegewyd. In den jaare 1559 werd zy door Paus paulus de IV tot eene Bisschoppelyke Kerk verheven. Cornelius jansenius wierd tot eerste Bisschop benoemd. Het Bisdom van Gend staat onder het Aartsbisdom van Mechelen, en gebied, in 't Geestelyke, over zeven Dekenschappen, Evergem, Waas, Hulst, Dendermonde, Oudenaarden, Deinze en Thielt, en honderd drieëntagtig Kerspels. De Stad wordt door eenen Aartspriester bediend.
De Hoofdkerk van st. baaf, die in 't midden der Stad staat, is groot, schoon en zeer oud. Men vindt dat zy in 't jaar 941, door transmarius, Bisschop van Doornik, is ingewyd. Men ziet 'er eene fraaije Grot, of onderaardsche Kerk. Aan 't Oosteinde van de Kerk staat een wit marmeren Beeld, met één hoofd en drie aangezichten, die elk eenen byzonderen weg heen zien. Men schrikt te zeggen, wat 'er door te kennen gegeeven wordt.
Behalven de Hoofdkerk, heeft men te Gend zes Kerspelkerken, en een groot getal van Mannen- en Vrouwenkloosters. De St. Pieters Abtdy, en de Abtdy van Bandelo, binnen, en die van Drongen, even buiten de
| |
| |
Stad, zyn zeer vermaard. De eerste is eene van de rykste Abtdyen van Nederland. De Abt heeft waereldlyk Rechtsgebied over een groot gedeelte der Stad. De Kerk deezer Abtdy is pragtig herbouwd, in 't jaar 1718.
Men heeft binnen Gend meer dan driehonderd Bruggen geteld, op eenen van dezelven, de Hoofdbrug genaamd, daar men gewoon is Halsrecht te doen, staan twee metaalen Standbeelden, vertoonende eenen Zoon, die, zynen Vader het hoofd willende afslaan, daarin belet werd, doordien het zwaard, terwyl hy zynen arm ophief, aan tweeën brak. 't Geval zou, in 't jaar 1371, gebeurd zyn; doch het wordt van verscheiden Schryvers met zulke verschillende omstandigheden verhaald, dat daar door de geloofwaardigheid der vertelling merkelyk verzwakt wordt. Ondertusschen is dit voorval ook in een Schildery, op het Stadhuis, afgebeeld.
In den Regeeringsvorm van Gend is dikwils verandering voorgevallen. Omtrent den jaare 1200, werd de Stad door dertien, en somtyds niet meer dan agt Raadsheeren, of Schepenen, bestierd. Zo dra 'er één stierf, wierd 'er door de overigen een ander in zyn plaats gekooren. Graaf ferdinand beval, in 't jaar 1212, dat de dertien Raadsheeren voortaan alle jaaren veranderd moesten worden. Zestien jaaren daarna stelde hy een Raad aan van negenendertig persoonen. Gravin margareet, en guy, haar Zoon, schaften naderhand deezen Raad weder af, en stelden dertig Opzienders van het Gemeenebest, in deszelfs plaats, nevens dertien Schepenen, dertien Raadsheeren, en vier Penningmeesters. Het negenendertig manschap verzettede zich tegen deeze nieuwigheid, en beriep zich op het Hof van Parys, 't welk beval, dat het negenendertig manschap stand grypen, en de nieuwe Regeering afgeschaft zou worden. Filips de schoone, Koning van Frankryk, in 't jaar 1301, voor Opperheer van Vlaanderen erkend geworden zynde, maakte wederom verandering in de Regeering. Hy beval, dat de Burgers, alle jaaren, 's daags voor Maria's Hemelvaart, byeen komen moesten, wanneer de Graaf, of zyne Gevolmachtigden, vier persoonen uit hun verkiezen zouden. Zy moesten 'er van hunne zyde ook vier benoemen, en deeze agt moesten zesentwintig Agtbaare en bekwaame Mannen verkiezen, die van den Graaf, of zyne Gevolmachtigden, in dertien Schepenen, en even zo veele Raaden, verdeeld zouden worden. Omtrent het jaar 1340
| |
| |
werd het gantsche lichaam der Ingezetenen in drie Leden verdeeld: Burgers, Ambagtslieden, en Wevers; en men stelde vast, dat de zesentwintig Raadsheeren alleenlyk uit deeze drie Leden verkooren zouden worden. Drie jaaren laater werden de Dekens van de drie gemelde Leden der Inwooneren, tot algemeene hoofden hunner Gildebroeders, aangesteld. De Deken der Burgers was de eerste Raadsheer der Stad, en had het gebied over alle de Burgers, die geen handwerk oefenden, en van hunne inkomsten leefden. De Deken der Ambachtslieden, die den naam van Aartsdeken droeg, had tweeënvyftig andere Dekens, van verscheidene handwerken, onder zich. De Deken der Weevers had het bevel over zevenentwintig Genoodschappen, die ieder hunne byzondere Vaandels hadden. Groot was het gezag van deeze Hoofddekens. Zo dra 'er eenige beroerte in de Stad ontstond, trokken zy, om die te stillen, aan het hoofd van de Gilden der werklieden, op het luiden van de groote Klok Roeland, naar de Markt, in zo groot een getal, dat de Vaandels van st. joris van Vlaanderen en van Gend, onder den eersten Raadsheer, en de tweenëzestig Gildevaandels onder den Aartsdeken, somtyds een getal van dertig duizend mannen uitmaakten. Filips de goede schafte deeze macht van Dekens af, die, echter, naderhand wederom werd ingevoerd, doch eindelyk door Keizer karel de V voor altyd vernietigd. Tegenwoordig hebben de Dekens der Gilden niet meer dan de schaduw van hun voorgaand gezag behouden. Geen Ambachtsgild mag, zonder toestemming van Schepenen, die jaarlyks, ten getale van tweeëntwintig, verkooren worden, byeen komen. De Verkiezers der Schepenen zyn drie Edellieden van het Land, die door den Grave voor hun leven aangesteld worden, en een vierde, die jaarlyks of bevestigd, of veranderd wordt. Deeze vierde heeft het meeste aanzien en den voorrang, boven de drie anderen. Het Rechtsgebied van
Gend en het Vrye strekt zich niet alleen over de Binnen- en Buitensingels der Stad, maar ook tot aan St. Margareetengraft uit. Binnen dat gebied heeft de Overheid van Gend dat zelfde recht, als binnen de Vesten der Stad, hetwelk zy door haaren Amman laat handhaaven, die verscheiden Bedienden onder zich heeft. Allen, die zich binnen dit gebied nederzetten, zyn, even als de Burgers, vry van alle Landlasten, gemeenlyk Pointingen en Zittingen geheeten. Zy betaalen alleenlyk Stads Excyns en Tol.
| |
| |
De Landstreek van Gend behoorde oudtyds niet tot Vlaanderen. Ten tyde van karel den grooten en lodewyk den vroomen, hing Gend van Braband af. Dit blykt uit de Brieven van deeze twee Keuren, in welken van Gend, in het Brachbants Land, Gunda in pago Bragbando, of Bachbantensi, gewaagd wordt. Gend werd door karel den kaalen aan zynen Schoonzoon, boudewyn, eersten Grave van Vlaanderen, geschonken. De Gentenaars werden sedert op de wyze van eenen vryen Staat bestierd, en gehoorzaamden den Graaf van Vlaanderen niet, dan wanneer zy 't goedvonden. In 't jaar 1539 stonden zy tegen karel den V op. Zy gaven voor, dat men hen te zeer met schattingen bezwaarde, en verzogten francois den I, Koning van Frankryk, om bystand. Dees wees hen af. De Keizer kwam uit Spanje, door Frankryk, naar Gend, en oefende strenge straf over de wederspannige Gentenaars. Hy deed zesentwintig van de voornaamste Burgers door Beuls handen ombrengen, zond een veel grooter getal in ballingschap, verklaarde alle hunne goederen verbeurd, en beroofde hen van hunne wapenen en voorrechten. De Stad werd in eene boete van twaalf honderd duizend Kroonen beslagen, en de Leden der Regeering veroordeeld, om de openbaare ommegangen, met den strop om den hals, te verzellen. De Keizer liet toen, om zich in het toekomende van de Stad te verzekeren, het Kasteel oprechten, daar wy van te vooren van gesprooken hebben. Ondertusschen bragt zyne strengheid niet weinig toe, tot het verval van den Handel, binnen deeze voornaame Stad. In 't jaar 1576 werd te Gend het vermaarde verdrag, tusschen alle de Nederlandsche Provincien, uitgenomen Luxemburg en Namen, geslooten, dat gemeenlyk de Pacificatie van
Gend, of Gendsche Vrede, genoemd wordt. Het bestond in vyfentwintig Artikelen, en behelsde voornamelyk, dat de vreemde troepen uit het Land zouden gezonden worden; dat de Provincien Holland en Zeeland met de overigen vereenigd zouden blyven, en dat de Roomsch Katholyke Godsdienst, en de oude voorrechten des Lands, gehandhaafd zouden worden. Dit verdrag werd door de voornaamste Geestelyken, Edelen en Afgevaardigden der Steden, onderteekend. De Koning van Spanje, filips de II, zelf bevestigde het. Kort daarna deed de Hertog van aarschot, als Gouverneur van Vlaanderen, te Gend zyne intrede. Drie dagen laater-liep de gantsche Burgery,
| |
| |
door de Heeren imbise, ryhoove, en anderen, opgeruid, schielyk te hoop, roepende, dat men hun de voorrechten zou weder geeven, die Keizer karel hun benomen had. Dit werd geweigerd, en hierop verzekerden zy zich van den Hertog, van de Bisschoppen van Brugge en Iperen, en van eenige andere Heeren, die zy een geruimen tyd gevangen hielden. Vervolgens deeden zy den eed van getrouwheid aan den Prinse van oranje, onderschreven de vereeniging van Utrecht, en stelden imbise tot Voorschepen aan. In 't jaar 1584 onderwierpen zy zich wederom aan den Koning van Spanje; imbise werd afgezet, en den 4 Augustus van het jaar 1585 in 't openbaar onthoofd. Lodewyk de XIV, Koning van Frankryk, maakte zich in het jaar 1678, na eene belegering van tien dagen, meester van de Stad Gend; doch hy stond haar by de Nymeesche Vrede, in 't zelfde jaar, wederom aan Spanje af. Na den slag by Ramillies, in 't jaar 1706, werd zy van de Bondgenooten des Keizers ingenomen, en op den 5den July, van het jaar 1708, by verrassching, door de Franschen, die 'er echter maar weinige maanden meester van bleeven. Marlborourgh en eugenius kwamen 'er, op het einde van het zelfde jaar, voor, en de Stad ging, by verdrag, aan hun over, op den 30sten December. De Graaf de la motte, die 'er van Frankryk's wegen het bevel gehad had, trok, nevens de bezetting, die 14000 man sterk was, op den 2den January, des jaars 1709, ter Stad uit.
Een groot deel der onderhoorigheden van Gend legt in die Landstreek, welke men, voor deezen meer dan tegenwoordig, in 't byzonder, het Keizerlyk Vlaanderen plagt te noemen. Deeze Landstreek werd door otto den grooten, omtrent het midden van de tiende Eeuw, aan het Duitsche Keizerryk onderworpen, en strekte zich toen uit tot aan de Poorten der Stad Gend. Zy werd aan Keizer otto afgestaan, ten tyde van lodewyk van overzee, Koning van Frankryk, die een verbond met den Keizer maakte. Men vindt, dat beide deeze Vorsten, in 't jaar 948, op de Kerkvergadering van Ingelheim, by Mentz, geweest zyn. Otto, de grenzen des Keizers, tegen den Grave van Vlaanderen, willende beveiligen, deed, in den jaare 949, eene sterkte opwerpen, om de Gentenaars in bedwang te houden. Zy werd het nieuwe Kasteel genoemd, en de Stad is 'er, veele jaaren achter een, zeer van gekweld geweest. De Keizers stelden 'er
| |
| |
Bevelhebbers in, die den naam van Graven voerden, en 'er, tot in het jaar 1000 toe, meesters van bleeven. Boudewyn met den baard, Graaf van Vlaanderen, maakte zich toen meester van Gend, en van dit Kasteel. Hy verdreef de Keizerschen, en stelde eenen Kastelein of Burggraaf te Gend aan, die lambert genaamd was, en wiens nakomelingen Erfgenaamen en eigenaars van dit Burggraafschap geweest zyn. Keizer hendrik deed Vlaanderen den oorlog aan, ter verdeediging van de grenzen des Keizerryks, en nam het Kasteel wederom in. Eenigen tyd daar na kwam het andermaal onder de gehoorzaamheid van Vlaanderen en van den Kastelein. Volkaart, Zoon van lambert, bekwam eindelyk den eigendom van dit Burggraafschap. Hy liet eenen Zoon na, lambert geheeten, die verscheiden Kinderen had. Venmar, Burggraaf van Gend, was de Vader van aarnout, Grave van Guines. Boudewyn, oudste Zoon van aarnout, volgde hem op in 't Graafschap van Guines. Siger, een van aarnout's Zoonen, werd Burggraaf van Gend. De mannelyke nakomelingen van deezen siger zyn in 't bezit van dit Burggraafschap gebleeven, tot op hugo, die eene Dochter, maria geheeten, tot zyne Erfgenaame had, welke, in het jaar 1280, met gerard, Heere van Sotenghien, trouwde. Uit dit Huwelyk is hugo van Sotenghien gesprooten, die geene Kinderen kreeg, en zyne Zuster, maria van Sotenghien, tot Erfgenaame had. Deeze trouwde met hugo, Heere van Athoing en Espinoi, wien zy eene Dochter baarde, isabella
geheeten, die aan jan, Burggraaf van Melun, en Kamerling van Frankryk trouwde, wien zy het Burggraafschap van Gend mede ten Huwelyk bragt. Dus kwam dit Burggraafschap in het Huis van Melun d'Espinoi.
De Kasselry van Gend heeft nog tegenwoordig verscheiden onderhoorigheden en Heerenrechten. Zy is onderscheiden van de Kasselrye van den ouden Burgt van Gend, daar zesentwintig Dorpen, die over de Schelde en de Vaarten gelegen zyn, onder behooren. Somerghen is het grootste van deeze Dorpen. De gantsche Landstreek heeft den Keizeren toebehoord, van de tyden van otto den grooten af; maar na den dood van dirk, Grave van Hulst, die in 't jaar 1174 voorviel, maakte filips van der elzas, Graaf van Vlaanderen, zich meester van den ouden Burgt van Gend, en vereenigde die Landstreek met het Rechtsgebied der Stad. Deeze Graaf en zyne opvolgers hielden 't een en 't ander zedert ter leen, van de Koningen van Frankryk, tot op de tyden van karel den V.’
|
|