| |
Ryk gestoffeerd verhaal, van de eigenlyke gesteldheid der hedendaagsche Toonkunst; of Karel Burney's, Doctor in de Musiekkunde, Dagboek van zyne, onlangs gedaane, Musicaale Reizen door Frankryk, Italie en Duitschland, als tot een verlustigend laatste geschenk aan Nederlands waare Musiekvrienden; vertaald en opgeluisterd door Jacob Willem Lustig, Organist te Groningen, met een Nootenplaat. Voor den Vertaaler. Te Groningen, by J. Oomkens, 1786. In gr. 8vo. 472 bladz.
Het is zekerlyk zonderling, dat, onder de menigte van Reizigers, die het vermaaklyk Italie zyn doorgereisd, en hunne Aanmerkingen over dit Land in 't licht gegeeven hebben, tot nog toe niemand zyne gedachten had laaten gaan, over den oorsprong, aanwas en tegenwoordigen staat der Muziek, in een gedeelte des Aardryks, alwaar dezelve zo uitmuntend beoefend wordt; en dat, daar men alle aldaar voorhanden zynde Schilderyen, Standbeelden en Gebouwen naauwkeurig afschetst, en alle zinryke Byschriften te boek stelt, men byna niets hoort melden van deftige Kerkstukken, Operas en Muziekschoolen; eene omstandigheid, die des te meer te verwonderen is, daar Italie zich thans, in 't stuk van fraaije Kunsten en Letteren, boven andere Landen geen voorrecht kan aanmaatigen, terwyl intusschen de Muziek in deeze Landstreek, tot op den huidigen dag, in vollen bloei is. - Uit dien hoofde verdient de arbeid van den Heere burney onzen lof, daar hy in dit Werk ons een oorspronglyke algemeene Muzicaale Geschiedenis heeft medegedeeld, welke de vrucht is van zyne Reizen naar Italiën, die hy ondernomen had, om, gelyk hy zich uitdrukt, met eigen oogen te zien, en met eigen ooren te hooren, en, zo veel doenlyk, niets te hooren en te zien, dan alleen Muziek. Trouwens, de Heer burney schynt niets verzuimd te hebben, wat eenigzins dienen kon tot opbouw van dit werk, terwyl zyne yver tevens met smaak, oordeel en onzydigheid, gepaard gaat. Niet alleen de Liefhebbers der
| |
| |
Muziek, maar ook die der fraaije Letteren, zullen hier overvloedige stoffe vinden, om hunne leerzucht te voldoen. Ten bewyze hiervan strekke het geen de Schryver, nopens den beroemden Italiaanschen Dichter, den Abt Metastasio, heeft aangetekend.
‘Vóór dat ik de eer had, zegt hy, om by Signor Metastasio te worden ingeleid, ontsing ik uit eene gantsch betrouwenswaardige hand het volgend naricht, van deezen heerlyken Dichter, wiens geschriften, misschien, meer hebben medegewerkt tot de beschaving van de Zangmuziek, en dus tot die van de Muziek in 't algemeen, dan de vereende krachten van alle groote Componisten in Europa saamgenomen. Eene onderstelling, die ik vervolgens, wanneer ik slegts van hem, als een Muzicaalen Dichter, spreek, zal trachten op te helderen.
De Abt, Pietro Metastasio wierd, nog zeer jong zynde, door Gravina, een aanzienlyk Burger te Rome, verzoont (d.i. tot zoon aangenomen). Eene ongemeene vatbaarheid voor de Poëzy in hem bemerkende, droeg hy zorg voor zyne opvoeding, en, onder zyn opzicht, in alle deelen van de fraaije Wetenschappen onderwezen zynde, zond hy hem naar Calabrie, in het Koningryk Napels, ter oefening in het Grieksch, aldaar nog gesprooken wordende als eene levendige taal. Vyf jaaren bereikt hebbende, konde hy reeds, zonder overleg, in Vaarzen spreeken, en Gravina zette hem dikwils op een tafel, om te spreeken voor Extemporalist. Maar deeze oefening wierd zo nadeelig bevonden voor zyne gezondheid, dat een ervaaren Arts dien koestervader verzekerde, dat het Kind om een lugtje moest, indien dezelve niet nableef. Hy was in zulke oogenblikken zo driftig aangeblazen, dat de borst en het hoofd hem opzwollen, terwyl handen en voeten koud wierden. Gravina, dit bemerkende, en, naar het gevoelen der Geneesheeren luisterende, vond geraaden, hem nooit weder te laaten Extemporaliseeren. Metastasio spreekt thans van dit bedryf, als van iets, 't welk tegen de Spraakkunst en de gezonde reden even sterk inloopt. Immers, wie zich gewent, op deeze snelle manier alle gedachten in Rym te dwingen, die moet noodwendig geweld doen aan alles wat smaak heet, en weet niet wat men keur noemt, tot eindelyk zyn geest en verstand allengs aan achteloos- en ongerymdheden overgegeeven, niet alleen alle lust tot nadenken, maar teffens al 't bezef van 't geene, wat zorgvuldig en met overleg toegesteld is,
| |
| |
verliezen. Gravina liet Metastasio, aleer hy nog 14 jaaren oud was, den gantschen Homerus in Italiaansche Vaarsen overzetten; misschien heeft deeze bezigheid by hem uitgerooid de hoogachting voor oude Opstellers, anderszins aan werklyk groote mannen doorgaans eigen. Gravina vergoodde de Ouden, en Metastasio schatte dezelve te gering. Hy heeft byzonderlyk over het Rym zekere favorietgevoelens, die hy zich nooit laat ontpraaten. De Hebreeuwsche Psalmen zyn, naar zyne gedachten, in Rymen opgesteld, en derzelver wederkeerende klank van het vaars is veel ouder dan men gemeenlyk gelooft; Milton's verlooren Paradys kan, zyns achtens, geen volmaakt gedicht heeten, dewyl het in rymelooze Vaarsen geschreeven is; en nogthans vertoonen zich alle zyne Dramatische werken, alle recitatieven, in afgemeeten onrym; hoewel hy doorgaans den overgang tot de Ariën voorbereidt, door de Rymen van de beide laatste voorafgaande schriftregels. Zyn geheele leven is even zagt heenenvloeijend als zyn schryfstyl, en zyn huiszelyke orde gaat stiptelyk met uuren en klokslag, 't welk by hem een staale wet blyft. Men kan hem niet ligt te woorde komen. Hy is even weinig nieuwsgierig naar onbekende persoonen dan na nieuwe gewoonten. Slegts met drie of vier boezemvrienden houdt hy gemeenzaame verkeering, en deeze komen zonder Complimenten, 's avonds van 8 tot 10 uuren, by hem. Als het niet te moeten is, zet hy geen pen aan; doch als de Keizerlyke Hofdichter daartoe gelast, begeeft hy zich tot het schryven, maar nooit langer dan twee uuren achtereen, en op eene wyze, als of hy een vreemd gedicht copieerde. Hy wacht naar geene inblaazing, roept geene Zanggodinnen aan; willen ze hem begunstigen, zo moeten ze komen op den tyd, door hem vastgesteld. De Schryvers van de Encyclopedie verzogten hem eens, om in hun Woordenboek het Artikel Opera te bearbeiden; maar hy
wees het beleefdelyk van de hand, onderstellende, dat zyn gevoelen daar over onmoogelyk konde behaagen aan de Fransche Natie. Tasso is onder alle de Dichters zyn favoriet; Fingal houdt hy vooral te beeldenryk en te duister; maar de Poëetische werken van den Graaf Medini, een Boheemer, acht hy voortreflyk boven alle anderen; leezende in de gemelde Vergaderingen oude en nieuwe Dichters. Behalven deeze avondgezelschappen, neemt hy, op ieder voormiddag, een soort van Staatsvisite aan, daar veele persoonen, van hoogen rang en uitnee- | |
| |
mende verdiensten, worden toegelaaten. Zo lang men hem stilletjes aanhoort, spreekt hy gantsch vrymoedig en bevallig voort; doch by de minste tegenspraak zwygt hy stil, als zynde te beleefd en te gemaklyk tot het zintwisten: liever wil hy leeven in de rust en met het gemak van een ongerekende, dan met de beslegtende manier eens mans van groot gewicht machtspreuken uitdeelen. Zelfs in het schilderen van hartstochten, spreekt hy in zyne schriften meer met bedaarde redenen, dan met hevigheid; deeze effene, gelykzweevende betamelykheid en stiptheid, die men in alle zyne Werken bespeurt, stellen den grondslag van zyn karakter. In zyn schryfwyze is hy even zelden driftig en bulderende dan in zyn gedrag; men kan hem noemen den Dichter uit de goude eeuwe, in dewelke, volgens de berichten, veeleer eenvoudigheid en zedigheid, dan vierige onrustige gemoedsbewegingen, heerschten. De stroomen eener Vaderlandsche toegenegenheid, liefde en vriendschap, met buitengemeene aanminnigheid uit zyne lippen vloeijende, zyn zedige zagtaartige gevoelens, die uit zyn hart opborrelen, en de kleuren zyner ziele aan zich draagen. Mogelyk heeft hy noch het vuur van Corneille, noch de geestigheid en menigvuldigheid van Voltaire. Maar daartegen bezit hy den woordenschat en al 't naauwkeurige van Racine, ja teffens veel meer, 't welk hem in
eigendom behoort. Zyne geestigheid, waardoor hy geringe omstandigheden weet te verheffen, bestaat niet in letterkeerende punten, of zonderbaare invallen; zy is ook niet vinnig of knorrig; maar zy bestaat in gewoone, natuurlyke gedachten, uitermaten fyn gepolyst, en met diamanten omringd. De lieflykheid van zyne Taal- en Dichtkunst zet iets aanminnigs by aan alles wat hy opstelt; de eigenaartige pooging zynes geestes doelt op deugd, zedigheid en welvoeglykheid. En schoon hy, in ieder Vaars op zyn Nice, blyken laat dat hy nog niet geheeld is van minnedrift voor eene ligtvaardige, zo betuigt hy evenwel klaar, dat hy zulks zyn moet.’
Wat nu de Vertaaling van den Heer lustig belangt, schynt het ons toe, dat deeze Heer meer voor de Muziek dan voor de beoefening der Letteren geschikt is, daar deeze Vertaaling, zo wel ten opzichte van styl als taal, allerelendigst is uitgevoerd, schoon hy het Werk hier en daar met eenige Aantekeningen heeft toegelicht, van welke hy zelve getuigt, dat zy, gelyk hy hoopt, de smaakelyke gerechten, door onzen Muziekbeminnaar [burney] op- | |
| |
geschotelt, als bygevoegde toekruiden, (Assiettes volantes) zullen helpen versaussen, althans, na eerst een weinigje te hebben gepeuseld, het zuur temperen en den eetlust gaande houden.
Wy kunnen niet nalaaten, de welmeenende Opdracht en Nareden van den Vertaaler, wegens derzelver singulierheid, onzen Leezeren hier ter uitspanning mede te deelen.
‘Aan de Ed. Mog. Heeren Burgemeesteren en Raad der Stad Groningen, myne hooggebiedende innigst gevenereerde Supericuren, hoogst welker vereeuwigde Voorzaaten, onsterflyker gedachtenisse, my aanstelden, op zulk eene edelmoedige wyze, die in myn Vaderstad Hamburg wierd beschouwd als wonderdaadig; vervolgens myne leergierigheid een reis naar Londen toestonden; met het burgerschap begiftigden; en door zeer gunstig te ontvangen de eerstelingen myns Muzicaalen Kweekhofs, de inleiding tot de Muziekkunde, in het jaar 1751 allezins aanmoedigden, tot het daarstellen van andere, by het gemeen met goedkeuring verwaardigde, geschriften; wordt dit laatste blyk van nog onvermoeide denk- en schryflust, met verschuldigde dankzegging voor ontelbaare weldaaden, sedert het jaar 1728 genietende in dit bekoorlyk gewest, en met die waare, vierige, onuitbluschlyke hoogachting voor Overheden, in de harten van rechtgeaarde Duitschers diep gegriffeld, dus allereerbiedigst opgedragen door hunner Edele Mogenden onderdaanigen Dienaar, den 21sten September, by de gemoedigde Intreê van het 81ste levensjaar.’
En tot afscheid laat hy zich dus uit:
‘Thans, na verloop van het 80ste levensjaar, blymoedig aftreedende van het Muzicaal Tooneel, in 't vertrouwen, de aangewezen rol te hebben mogen speelen, niet zonder alle stichting; ernstig voorneemens zynde, geduurende den rest der dagen, onbestommerd de eeuwigheid in te denken, zeg nogmaals den voornoemden Edelmogenden Hoogen Beschermheeren respectueuselyk dank, en den Leezeren het laatste adieu.’
|
|