Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over de Natuur van onzen Middelaar Jezus Christus, ter proeve voorgesteld door Sytse Hoekstra Wytsesz. in leven Leeraar in de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Westzaandam. Waarby gevoegd is eene Lykreden over denzelven gehouden, door zynen Ambtgenoot Hendrik van Gelder. Te Amsterdam by L. van Hulst 1786. In gr. 8vo, 98 bladz.Het onderwerp, in deze Proeve op nieuw behandeld, word, gelyk bekend is, door de Godgeleerden zeer verschillend begrepen, en de Eerwaerde Hoekstra heeft ten dien opzichte de zyde gekoozen, welke hem der waerheid het naeste scheen; en die hy 't wel der moeite | |
[pagina 314]
| |
waerdig geacht heeft, dat ze den Lezer wat nader onder 't oog gebragt wierd. Hy ontvouwt, in de eerste plaets, zyne denkbeelden over de Natuur van onzen Middelaer Jezus Christus, in derzelver geheelen zamenhang; en brengt dezelven voorts tot eenige hoofdstellingen, die voornaemlyk het wezen van dit zyn gevoelen uitmaken, welken hy, ieder op zich zelve, tracht te betoogen. Verder benaerstigt hy zich om te doen zien, hoe dit gevoelen strekken kan, om verscheiden Leerstukken van den Christen-Godsdienst, in een zeer redelyk daglicht te doen verschynen; waerby hy tevens nog eenige andere nuttigheden, zyns oordeels, met dit gevoelen verknogt, voordraegt. Wyders voegt zyn Eerwaerde hier by een onderzoek, in hoe verre het gevoelen over de H. Drieeenheid, ingevolge van deze zyne stellingen, door hem hier ter proeve voorgedragen, van het Sabellianismus verschille. En ten laetste verleent hy ons nog een korten inhoud van het geheele Leerstelsel, rakende de Natuur van den Middelaer Jezus Christus, meestal, alleen met de woorden der H. Schrift voorgedragen. Naer de denkwyze van den Eerwaerden Hoekstra, heeft Jezus Christus, voor zyne geboorte als mensch, in de onbegonnen eeuwigheid, een geschapen bestaen gehad; en op dat weezen heeft de Godheid zulk eene naeuwe betrekking aengenomen, dat 'er uit die vereeniging één enkel Persoon ontstond, die men alleen denkbeeldig in twee wezens kan onderscheiden. Deze betrekking kan niet beter afgebeeld worden, dan onder het denkbeeld van Vader en Zoon; en dezelve is zo naeuw, dat God, met geene van zyne schepzelen, ooit of ooit in zulk eene betrekking zal komen. Het Opperwezen dan zich, zo naeuw, met deze geschapene Natuur verenigd hebbende, werd dus Vader; en de geschapene Natuur, verenigd zynde met de Godheid, werd Zoon. Het geheel Godlyk wezen, alle Godlyke eigenschappen, dus ook de Godlyke kracht, werden het ware eigendom van die ontleende Natuur. Het wezen, de eigenschappen, de kracht van den Vader, werd dus waerlyk het wezen, de eigenschappen, de kracht van den Zoon: juist daerom, om dat alle volheid der Godheid in hem lichaemlyk woonde. - Nu is, niet dat geschapen wezen, op zichzelven beschouwd, maer dat geen, 't welk uit ene ongeschapene en geschapene zelfstandigheid is t'zamengesteld, de Persoon van onzen Middelaer Jezus Christus; die dus, uit kracht der onder- | |
[pagina 315]
| |
linge betrekkinge, waerlyk twee Natuuren heeft; zynde, ten aenzien van de ene, de eeuwige en waerachtige God zelve, en, ten aenzien van de andere, geen bloot mensch, maer het meest uitmuntende van, en boven, alle geschapen wezens. En deze geschapene Natuur van Jezus Christus, zo als ze vereenigd was en bleef met de inwoonende Godheid, alleen is, in de volheid des tyds, met een menschlyk lichaem omkleed geworden; welke omkleeding de grondslag was van zyne diepe vernedering en gelykheid met de menschen. Zyn Eerwaerde heeft, in overtuigden gemoede, met deze zyne denkwyze zo veel opgehad, dat hy, daer hy, by zyn leven, ene hierover opgestelde Verhandeling by herhaling getoetst en beschaefd had, op zyn Sterfbedde begeerd hebbe, dat dezelve ter drukperse gebragt zoude worden. - 't Is ons, na ene aendachtige lezing, niet voorgekomen, dat deze Verhandeling juist een byzonder licht verspreid, over de duisterheden, die, onder de verschillen der Godgeleerden nopens dit Stuk, over dit onderwerp zweven; en dat vooral, (het geen in dezen ene hoofdbyzonderheid is,) des Schryvers denkbeeld van die betrekking der Godheid, met de gevolgen daervan, wel inzonderheid, niet minder ingewikkeld en duister is, dan verscheiden andere Godgeleerde verklaringen van de generatie des Zoons door den Vader. - Dan met dit alles, schoon wy dus 's Mans Leerstelzel over dit onderwerp niet kunnen aenpryzen, mogen wy echter den overleden Leeraer, wegens deze Verhandeling, den welverdienden lot niet weigeren, dat hy zyne Verhandeling in ene geregelde orde opgesteld, bescheiden uitgevoerd, en zich met oordeel bevlytigd heeft, om zyn gevoelen in het hem mogelyk gunstigste licht te plaetzen. Met het gemeen maken dezer Verhandelinge heeft de Eerwaerde van Gelder te gelyk openlyk afgegeven, zyne Lykreden over dezen zvnen Amptgenoot, uitgesproken den 20 Augustus 1786; na dat dezelve den 4den dier maend, in den onderdom van 29 jaren en 5 dagen, overleden was. De Eerwaerde van Gelder stelt zich in deze Leerreden voor, ‘eerst, te bewyzen, dat Jesus, de Opperbestierder zyner Kerke, in 't gemeen goed en wys gehandeld heeft, daarin dat Hy menschen, en wel zwakke en sterfelyke menschen, gesteld heeft, tot Leeraars des Euangeliums: en dan te betoogen, dat deeze schikking, in 't byzonder, geen Nadeel doet, aan de | |
[pagina 316]
| |
groote zaak des Christendoms.’ Na ene leerzame en voldoende uitvoering van beide deze Stukken, schikt hy het verdere beloop zyner Leerreden naer de byzondere tydsomstandigheden. Op een beknopt berigt van den veelal zukkelenden levensloop zyns overleeden Amptgenoots, drukt hy zich, nopens deszelfs Character, met korte doch nadruklyke woorden, aldus uit. - ‘Zyn Character is veelen onder ons, en my, in 't byzonder, wel bekend. - Ik zal my niet uitlaaten in Lofspraak; weinig, maar veel betekenend, kan ik, naar waarheid, van hem zeggen: Hy was een Godsdienstig Christen, een verstandig Mensch, een liefhebber van Letteroeffeningen, kundig boven zyne jaaren, en onvermoeid in 't onderzoeken; zyne zwakke lighaams-omstandigheden waren zelfs niet in staat zyne zucht tot verstandelyke werkzaamheden uit te dooven. Men heeft van Hem een en andere Verhandelingen in geleerde Tydschriften; men zou meer van hem hebben mogen verwagten, was hy niet, terwyl zich zyne verstandelyke vermogens ontwikkelden, ons, en der Gemeente, ontvallen; eerlang zal men zien, wat onderzoeklust en yver voor den Godsdienst by Hem konden uitwerken.’Ga naar voetnoot(*) Aen dit verslag hecht de Eerwaerde van Gelder, overeenkomstig met het voorige hoofdbeloop zyner Leerreden, ene stichtelyke bedenking, ter billykinge van Gods weg in dezen, daer de Gemeente haren Leeraer verlooren heeft in 't beste van zyn leeftyd, terwyl men alle reden had, om te verwachten, dat zyn leven, indien het langer had mogen duuren, nog van merkelyker nut had kunnen zyn: welke bedenking hy voorts, gepaerd met anderen, tot de tydsomstandigheden betreklyk, met ene ernstige slotvermaning, ten gemoedlyken gebruike doet dienen. |
|