de Engelsche verre overtreft, en dat de Engelsche School alleen, om eenige voornaame kunstenaars, in aanmerking komt, en thans nog als in haare geboorte is.
‘Uit de rangschikking, waartoe ik de Schilders van de Vaderlandsche School gebragt hebbe, is ook duidelyk te zien, dat de Fransche kunstrichter, de Abt du bos, en anderen, door partydigheid voor hunne Natie, of door gebrek aan kundigheid van den toestand der kunst in ons land, de Hollandsche School te onregt beschuldigen, als of wy geene andere kunstenaaren bezaten, dan die, welken zig toeleiden, om de veragtelykste en laagste bezigheden van 't gemeenste soort der menschen voor te stellen, en kunstig na te schilderen.
Nu zal 't niet moeilyk zyn, om op de gelegde gronden vast te stellen, en duidelyk te bepaalen den waaren Nationaalen Smaak van de Hollandsche School, in de Schilder- en Tekenkunst, die, ten aanzien van de keuze der onderwerpen, in welken na te volgen zy zig geoeffend heeft, blykt te zyn de voorstelling van allerleie voorwerpen uit de natuur, en in alle deelen der kunst, zo verre die onder 't bereik der navolging vallen kunnen; en, ten aanzien van de wyze, op welke zy de schoone en verhevene natuur hebben zoeken voor te stellen, blykt, dat zy daar toe eene nauwkeurige tekening en uitdrukking, zo verre dezelve uit de schoonste natuur, zonder het denkbeeldig schoon der Antiquen, kan verkreegen worden, met een allernatuurlykst koloriet, licht en bruin, gepaard aan de kunstigste uitvoering, en de volkomenheid van het werktuiglyke der kunst, bezit: en, ten aanzien van den trap der volkomenheid, welken zy in beide die opzichten bereikt heeft, is gebleeken, dat de smaak der Italiaansche Schoole den onzen in de meeste deelen, en de Fransche, in zommige deelen, overtreft; doch dat de onze boven den Duitschen, den Zwitzerschen en den Engelschen smaak, in de voornaamste vereischtens der kunst, verheven is, als men slegts eenige nog leevende meesters uitzondere, waarover ik my niet breeder heb kunnen uitlaaten, om dat ik, volgens myn plan, tegen dezelven geene nog leevende meesters van de Hollandsche School heb kunnen vergelyken.’
Wyders heeft de Heer van Eynden, in de manier van Bylagen, aan deeze zyne Verhandeling nog gehegt eene ontvouwing van 't geen men in de Schilderkunst het Costuum noemt, met aanmerkingen over deszelfs in agt neemen en verwaarloozen. Verder eene verklaaring van eeni-