Voorts vestigt onze Schryver ook het oog op de Dichterlyke waereld, en doet kortlyk zien, dat, gelyk de Geschiedenis ons gene persoonen leert kennen, die zich zodanig een plan voorgesteld hebben, zo ook de Dichters der oude waereld zelven niet in staet geweest zyn, om zulk een Held te vormen, en zich tot die grootheid te verheffen, welke in het ontwerp van Jesus doorstraelt. - En zulks leid hem tot deze opmerkelyke gevolgtrekking. ‘Derhalven, het geen de Stichter van den Christelyken Godsdienst ondernam, het plan, 't welk hy ontwierp, is nieuw en zonder voorbeeld; de weg, dien hy gaan wilde, is nog door geenen menschlyken voetstap afgetekend; een ontwerp van zulk eene uitgestrektheid, en van zo eene byzondere weldadigheid, is, voor hem, in geene menschlyke ziel opgekomen.’
Nu valt wyders de vraeg: wat kan men uit dit wonderbaer verschynzel besluiten? Wat volgt daeruit voor de waerdigheid en het gezag van den man, die wyzer, edeler, verhevener, weldadiger gedacht heeft, dan de grootste Mannen voor hem? Deze vraeg beantwoord de Hoogleeraer in de derde afdeeling, in welke hy ons op ene overtuigende wyze onder 't oog brengt, hoe uit het alles omvattende weldadige plan, 't welk Jezus, ten beste der waereld, ontwierp, volgt, dat hy een buitengewoon mensch, en een Leeraer moet zyn, die van God gezonden was. Om dit zyn besluit op een vasten grond te vestigen, legt hy 't 'er vooraf op toe, om te toonen, ‘dat dit groote ontwerp van Jezus geenszins een hersenschimmige inval was, die nimmer tot de bestaenlykheid kon komen.’ By die gelegenheid gaet hy wel byzonder, onder 't beantwoorden eniger tegenbedenkingen, na, hoe ene algemene Godsdienst, die algemeen aengenomen zal kunnen worden, behoort gesteld te zyn; en, doet voorts zien, dat dit in den Christelyken Godsdienst volkomen plaets heeft. - Dit afgehandeld zynde, bepaelt hy zich vervolgens om te onderzoeken, ‘welke hoedanigheden der ziele een plan van die natuur vooronderstelt, en of wy geregtigd zyn, uit dezelve te besluiten, dat Jezus de grootste mensch geweest is, die oit op aerde gedacht en gewerkt heeft.’ Hier toe behoort, zyns agtens, (1.) een doordringend verstand en ene veel bevattende wysheid; (2,) ene uitnemende sterkte, of vastheid en standvastigheid van ziel; en (3.) ene uitgestrekte goedwilligheid, of alles omvattende goedheid van hart. Het een