Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUitgeleezene Verhaalen, ter verbetering van het Verstand en het Hart. Naar het Fransch van den Heere d' Arnaud. Met nieuw geinventeerde Kunstplaaten. Tweede Deel. Te Amsterdam by I. de Jongh 1786. In octavo, 229 bladz.Het twaalftal van Verhaalen, in dit Deel byeengebragt, beantwoordt zeer wel aan 't beoogde volgens den tytel, daar ze allen ingerigt zyn, om regtmaatige kundigheden van de Deugd | |
[pagina 262]
| |
in te boezemen, en wel op zodanig eene wyze, dat die kundigheden invloed op het hart hebben; waar toe ze ook hier en daar met aanmerkingen vergezeld zyn. Tot een voorbeeld hier van strekke het volgende verhaal van Jakob's gedrag, met de daarby gevoegde opmerkingen wegens het medelyden. ‘Zeker man, Jakob geheten, had een verachtelyk beroep, indien 'er eenig beroep is, 't welk ons kan vernederen. Hij had eene vrouw en vier kinderen; zijn werk verschafte hem ter naauwernood den vereischten onderstand voor dit ongelukkig huisgezin. Hij smaakte het waar geluk, en zijn hart opende zich voor de zuiverste blijdschap, wanneer hij zijne huisgegooten vergenoegd zag, en als zij met hem zongen. Hij besteedde dag en nacht aan zijnen onvruchtbaaren arbeid. Men zoude haast zeggen, dat het fortum een kwaade geest is, welke behaagen schept, in de harten der eerlijke lieden met de gevoeligste smerten te doorgrieven. Jakob, niet tegenstaande al zijn zorg, al zijn nachtbraken, niet tegenstaande zijne kloekmoedigheid om zijn droevig lot te bestrijden, zag zich overrompeld door de vreeslijkste rampspoeden Zijne vrouw en kinders geraakten eindelijk in de alleruiterste nooddruft; zij zuchtten, zij vroegen om brood. Jakob weent met hun, zijn gantsche hart deelt in hunne zielgrievende gesteldheid, in zoo verre zelf, dat hij, in zekeren zin, vergat, dat hij zelf honger had, wanneer hij zich door de klachten en den schrikbarenden staat van zijn huisgezin getroffen vond. Hij smeekt zijne buuren om bijstand in den nood: 't is vruchteloos te zeggen, dat het gros derzelven hem zelf te verachtelijk keurden, om hem aan te zien. Wat is een ongelukkige ambachtsman op deeze aarde? Hij vroeg met weenende oogen om een aalmoes; men hoorde hem niet, noch zag zijne traanen; of zoo iemand, toevallig, eene flaauwe ontroering van menschlijkheid ontwaar wierd, hem te spraake stond, en hulp verleende, was het zelve eene zoo geringe ondersteuning, dat zijne vrouw en kinderen daar door hun einde slechts weinige oogenblikken verschooven. Deze ongelukkige, tot wanhoop gedreven, liep dolende door de straaten: hij ontmoet een zijner makkers van het zelfde beroep, en ten naasten bij even zoo behoeftig als hij. Deze metgezel word getroffen door de smert, in dewelke hij Jakob ziet, en vraagt hem naar de reden. 'k Ben verloren, antwoord de arme man, mijn vrouw en kinders hebben zints gisteren middag niet gegeeten en.... ik weet niet waar ik heen gaa.... Helaas! zij zullen sterven. Mijn vriend, zegt de ander, aangedaan door dit verhaal, neem aan, zie daar is een dubbeltje, dat is al wat ik heb.... zoo gij wat geld wilt winnen, ik zal je een middel aan de hand geeven.... och! alles, alles, valt hem Jakob in de reden, met een zoort van drift, alles, | |
[pagina 263]
| |
behalven 't geen tegen myne Eer en Godsdienst stryd. Wel nu, zegt zijn makker, gaat op die plaats, bij zulk een mensch; hij leert het aderlaaten; en zoo je 't wilt wagen om je te doen laaten, zal hij je eenig geld geeven. Jakob loopt ter vlucht naar de aangewezene persoonen: hij laat hem op de eene arm, en betaalt hem. Hij word onderricht, dat men het zelfde ook doet bij eenen anderen leerling in eene andere straat; hij loopt 'er naar toe, en doet zich op den anderen arm laaten. Deze man zoo achtingwaardig en tevens zoo te beklagen, vervoerd door blydschap, koopt brood, loopt haartelijk weder naar huis, en is ijverig bezig, om het zelve rond te deelen onder vrouw en kinderen, hij wordt flaauw, zijn kleur verandert, hij zet zich neder, het bloed ontspringt zijne armen. Man vader, zeggen zij, wat scheelt u, gij zigt gelaaten! - Mijn waarde vrouw! mijn lieve kinders zeg hij, dezelven tederlijk omhelzende, en een zee van traanen stortende, het was, het was..om u brood te geeven. - Jakob verhaalt hun alles wat hij gedaan had; en deze zes eerlijke ongelukkigen smelten weg in traanen, elkander beurtlings kunschende. ô Menschen! welk een Tooneel!... Mogt deze aandoenlijke trek de menschlijkheid, in het diepste der harten, meestal werkloos, op nieuw doen herleeven! Konde dezelve eene roepende stemme zijn, en het verhard gehoor dier ontaarte vermogenden treffen, dier gegoede lieden, welke zich Vetmesten, (men verschoone deze uitdrukking) met de overtolligste en overvloedigste gerichten; laatende hunne natuurgenooten, menschen, geheele huisgezinnen, van honger stervenGa naar voetnoot(*). Deze afschuwlijke waarheid word niet genoeg voorgesteld. Ik heb het geluk gehad de waereld wel te doorzien, verschillende standen, grooten en kleinen, van de hoogsten tot de laagsten; ik heb alles nagezien, alles doorkroopen; zoude men kunnen gelooven, dat het mij nimmer gebeurd is te hooren zeggen: | |
[pagina 264]
| |
‘Indien ik zoo veel geld hadde, ik zou 'er zoo veel van besteeden, tot ondersteuning van ongelukkigen.’ - Ik heb zeer veelen van die aanzienlijken gezien, op welken men het Vers van pope zou kunnen toepasselijk maken.
Unfinish'd things, one knows not what to call.
Velen zag ik zich zelf, door 't houden van Minnaressen, arm maken, veele schaamtelooze ryken zich verachtlyk maken, door eene beledigende pracht; verscheidene schrandere geesten, bedachtzaam om het zeer klein trekje hunner zeer kortstondige roem uit te rekken, nog meer zag ik bezig om hunnen gelukstaat te vestigen of dezelve uit te breiden. Ik blyf hoopen, voor mijn sterfuur nog weldoende hartenGa naar voetnoot(†) te leeren kennen, harten als dat van Jakob: dit is ongetwijfeld de laatste der vertooningen, welker genoeglijk gezicht mij nog overig blijft te genieten: ik twijfel zeer, hoe treffende dezelve ook zijn, of zij mij meer melijdend maken, dan wel verbazen zullen. |
|