| |
| |
| |
Historisch Verhaal, wegens het gebeurde met de Steden Hattem en Elburg, in den Jaare 1786, of Gedenkboek voor de Provintie Gelderland, waarin de heillooze gevolgen van het schadelyk en onwettig Regeeringsreglement, van 't Jaar 1750, met de merkwaardigste byzonderheden, onlangs in die Provintie voorgevallen, als mede de aanleidende oorzaaken tot den vyandelyken aanval tegen de genoemde Steden, en de omstandigheden by het Inneemen en Plunderen derzelven, naar waarheid verhaald worden, door D. W***. Alles gestaafd met de origineele Resolutien, Advysen, Protesten, Memoriën, Missiven, Publicatién, en andere Staatsstukken daartoe betrekkelyk. Te Campen, by J.A. de Chalmot en de Erven Valkenier, 1786 en 1787. Drie Stukken, in gr. 8vo.
De noodlottige Gebeurtenis van den vyandelyken aanval, door een gedeelte van de Krygsmacht deezer Republiek, tegen de vreedzaame Bewooners der ongelukkige Steden Hattem en Elburg, ter uitvoer gebragt, was zekerlyk van dat aanbelang, dat een omstandig Verhaal van deeze gebeurtenis, met de aanleidende oorzaaken tot dezelve, en de gevolgen welke daaruit zyn voortgekomen, voor alle Vaderlanders niet onverschillig zyn kan.
Uit dien hoofde, zouden wy reeds voor langen tyd van het eerste Stukje van dit weluitgewerkte Geschiedverhaal, onzen Leezeren een verslag gegeeven hebben, ware het niet, dat wy vooraf de volgende Stukjes hadden willen afwachten, om het geheel te kunnen overzien, en een onafgebroken bericht van hetzelve opgeeven.
De kundige Schryver, welke alles aangewend heeft, om dit zyn Verhaal zo nuttig en volleedig te doen zyn, als mogelyk is, en daartoe een groot aantal byzonderheden, mitsgaders alle Staatsstukken, Resolutiën, Advysen, Protesten, Memoriën, enz. en al wat wyders tot dit geval slegts de minste betrekking heeft, zorgvuldig heeft byééngezameld, met oogmerk, om ze, in 't beloop van dit Verhaal, ieder op zyne plaats te laaten invloeijen, heeft dit zyn Werkje in Hoofdstukken verdeeld, ten einde, bekwaame gelegenheid te hebben, om zomwylen van het eigenlyk onderwerp af te stappen, en zekere zaaken mede aan te roeren, die wel niet onmiddelbaar het droevig lot der Steden Hattem en Elburg betreffen, maar echter tot opheldering van de tegenwoordige gesteldheid van Gelder- | |
| |
land, meer of min, noodzaakelyk zyn; zo dat dit Verhaal niet slegts een volkomen Tafereel van het gebeurde in de Steden Hattem en Elburg, maar ook van de geheele tegenwoordige gesteldheid van Gelderland, kan opleveren.
Na eene korte Inleiding, waarin de Schryver den haggelyken toestand der Republiek, op eene treffende wyze, afschetst, gaat hy in het eerste Hoofdstuk over, om ons te doen zien, dat de Hertogen, Graaven en Heeren, over deeze Gewesten, geene eigendunkelyke Heerschers, maar door eenen plechtigen eed verbonden waren, om de Ingezetenen in hunne Privilegiën en Rechten te handhaaven, zo dat de Ingezetenen aan den Souverein, niet langer trouwe en gehoorzaamheid schuldig waren, dan, zo lang deeze zynen plicht betrachtte, en de Vryheden, Privilegiën, Costuymen en oude Herkomens der Ingezetenen, in eere hield, waarom ook de Geschiedenissen van ons Vaderland zo veele bewyzen opleveren, dat het, onder de vroegere Graaven en Heeren over deeze Gewesten, zelden een Alleenheerscher heeft mogen gebeuren, dat hy de Voorrechten onzer Vaderen, langen tyd, ongestraft heeft kunnen schenden. Dan, daar de Stadhouders, integendeel, die, na de grondlegging der Unie, als eerste Staatsdienaars van de Republiek, zo in het Staats- als Krygsweezen, aan het algemeen bewind, inzonderheid aan de uitvoerende macht, zo aanmerkelyk aandeel hadden, echter dikwils, ter voldoening hunner onbegrensde heerschzucht, het Vaderland jammeren berokkend hebben, die nooit in een Oppervorst geduld wierden, heeft dit den Schryver aangespoord, om dit merkwaardig onderscheid na te vorschen, en, by die gelegenheid, den oorsprong van het Stadhouderschap, en waartoe hetzelve is ingericht, aan te toonen, benevens de geschiedenis der Stadhouders kortelyk te doorloopen, om hieruit te doen zien, hoe, van tyden herwaards, het in deeze Republiek geen zeer ongewoon verschynsel geweest is, om Steden, zelfs geheele Provinciën, met kracht van Wapenen, aan het eigendunkelyk goedvinden van den Stadhouder, inzonderheid met opzicht tot de Magistraatsverkiezingen, te onderwerpen; waarop de Schryver in het tweede Hoofddeel overgaat, om dit toe te passen op het onlangs gebeurde, met opzicht tot de Overheden en
verdere Bewooneren der Steden Hattem en Elburg. Dan, om een toereikend denkbeeld te geeven, van al 't onrechtvaardige, 't welk in de laatstgenoemde gebeurtenis ligt opgesloten, was het noodig
| |
| |
vooraf eenig onderzoek te doen, naar de oorsprongkelyke Rechten van Gelderlands Ingezetenen, ten einde daaruit blyken moge, op hoedanige wyze haar dezelve van tyd tot tyd, met list of openbaar geweld, zyn ontnomen, en hoe noodzakelyk het voor dezelven is, ten minsten voor het behoud der nog overgeblevenen, zo veel mogelyk zy, te waaken. Hierom heeft hy, van de vroegere en tegenwoordige gesteldheid dier Provincie, inzonderheid van de Stedelyke voorrechten, met opzicht tot de Magistraatsverkiezingen, en hoe dezelve, van tyd tot tyd, geschonden zyn, zo veel opengelegd, als juist dienen kan, om een tamelyk goed begrip, dien aangaande, op te vatten. In 't byzonder is hy zeer breedvoerig, over de invoering van het drukkend Reglement van 1750, waardoor alles van den Stadhouder afhangkelyk gemaakt is, en welks schadelyke gevolgen door den Schryver worden aangetoond; waarna hy ons een Verhaal geeft, hoe Gelderland, door het voorbeeld van andere Provinciën, opgewekt, en door de Mannentaal van echte Vryheidszoonen aangewakkerd, het besluit nam, om na de oorzaaken hunner rampen te onderzoeken, hunne geschonden Rechten te herstellen, en het voorschreven Reglement te redresseeren en te verbeteren; dan dat, niettegenstaande de Mannelyke Voorstellen en Protesten van den braaven van der capellen en anderen, die verdrukkingen gestadig toenamen, zo dat men zelfs tegen de Tekenaaren van het Nationaale Request, dat hier in zyn geheel, benevens het gebeurde, dieswegens wordt opgegeeven, zekere Inquisitie aanving, het geen echter van dat gevolg was, dat het Volk van Gelderland, wel verre van zich te laaten afschrikken, tot herstel zyner vervreemde Voorrechten, voortaan soortgelyke Verzoekschriften in te brengen, echter nogmaals zyne stem verhief, en, by een tweede Request, op nieuw begeerde, dat die ondraaglyke kluisters, welke men geduurig poogde te verzwaaren, verbrooken mogten worden. Dan dit Adres wedervoer nog erger lot dan het eerste, en
wierd, door de meerderheid der Staatsleden, met versmaading agter de bank geworpen, die toen, zonder op de Advyzen van veele hunner Medeleeden de minste acht te slaan, besloten ingevolge het gemelde Advys van den Hove Provinciaal, de Volkstem, ware het mogelyk, voor altyd te onderdrukken, en, door geheel Gelderland, de zo berugte Publicatie in dato 11 Mai 1786, (die hier door den Schryver in zyn geheel, benevens de Protesten en
| |
| |
Aanteekeningen van zeer veele Staatsleden, in 't byzonder van den kundigen capellen tot de marsch, worden opgegeeven,) te laaten afkondigen. Het derde Hoofddeel, waar mede het tweede Stuk zynen aanvang neemt, begint de Schryver met eenige Aanmerkingen op de voorsz. Publicatie, waar tegen zich eenige Regenten van Hattem en Elburg verzet hebben, deelt ons verder de vruchtelooze poogingen mede van eenige Geldersche Regenten, om het welzyn des Vaderlands te bevorderen, en doet ons voorts zien, het algemeen wantrouwen, dat by de Natie, tegen de uitvoerende macht, was ontstaan, en de oorzaaken waar uit hetzelve zynen oorsprong nam. Na ons dit, en meer andere Stukken, tot de hoofdzaak betrekkelyk, te hebben medegedeeld, gaat hy over tot eene korte Beschryving van Elburg, deszelfs Regeerings - Collegiën en Magistraats - bestelling, die weleer door de Gilden en Burgery verkooren, doch door de Stadhouders van dit wettig recht beroofd wierden, voorts het Collegie van Gemeentslieden, de verkiezing van welks Leden tot heden toe aan Gilden en Burgery verbleven is; by welke gelegenheid ons de Schryver de geschillen mededeelt, welke ontstaan zyn uit hoofde der weigering van de Magistraat, om een wettig verkooren Gemeentsman in den eed te neemen; voorts de nuttigheid der Collegiën van Gemeentslieden, de oorzaak van 't misbruik, 't welk dezelve somtyds van haar gezag gemaakt hebben, en het diep verval, waarin dit Collegie zedert meer dan dertig Jaaren geraakt, en buiten staat gesteld was, om aan zyne bezwooren plichten, in allen deele, te voldoen, waar van de voornaamste oorzaak alleen daar aan was toe te schryven, dat het zelve geene afzonderlyke Vergaderingen hield, en derhalven over zulke aangelegenheden niet behoorlyk raadpleegen kon, die, volgens 't Stedelyk Recht, aan dit Collegie in 't byzonder zyn toevertrouwd. Het vierde Hoofdstuk vangt de Schryver aan, met eene beschouwing der Geldersche Landdagen, hoe dezelve gehouden worden,
en op welke eene wyze de uitschryving daartoe geschied. De drie Hoofdsteden, namelyk, hebben het recht, om eene Kwartiersdag te verschryven, en het Hof is verplicht, om alle de Poincten, waar over geraadpleegd zal worden, over te zenden. Dan, ten deezen opzichte, hebben veele misbruiken plaats gehad, 't welk weder aanleiding tot veele andere verderfelyke misbruiken gegeeven heeft, waar van de Schryver ons de beklaa- | |
| |
genswaardige gevolgen heeft aangetoond, en tevens doen zien, hoe de gezwooren Gemeente te Elburg, zich tegen een der grootste misbruiken op de Landdagen heeft beginnen te verzetten, en tevens te eisschen om het vrye Stemrecht, ter Staatsvergadering, te doen gelden, benevens alles wat dieswegens is voorgevallen; en hoe het voorts gelegen zy, met opzicht tot de gewaande misdaad, om welke de Burgeren en Ingezetenen van Elburg, op last hunner Principaale Vertegenwoordigers, zo niet als openlyke vyanden, ten minsten als weerspannige en oproerige Burgers, door Militair geweld moesten te onder gebragt worden; waarop hy in het vyfde Hoofdstuk overgaat, om met alle mogelyke onzydigheid te onderzoeken, welke zaaken en omstandigheden tot gelyke onderneeming, tegen de Vryheidlievende Bewooneren van het verdrukte Hattem, de waarschynlyke aanleiding gegeeven hebben; zo dat in dit en het laatste zesde Hoofdstuk, alles in een behoorlyk verband is byééngebragt, wat binnen Elburg en Hattem, met opzicht tot de wezenlykste bezwaaren der Ingezetenen, en inzonderheid, het weigeren van eenen door zyne Hoogheid, den Heere Stadhouder, tot Regent aangestelden Garde du Corps, is voorgevallen.
|
|