Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMarcus en lucas in het gemeen, en voor zo verre Jesus Opstanding betreft, in het byzonder, verdedigd; en verklaring van Matt. XXIV. 27, 28. Door Dirk Cornelis van Voorst, Predikant te Hien en Dodewaard. Te Leyden by A. en J. Honkoop, 1786. Behalven het Voorwerk 212 bladz. in gr. octavo.By de wederlegging der Fragmenten, door den Hoogleeraer Michaëlis, in zyne Verklaaring der geschiedenis van de begraavenisse en opstandinge van Christus,Ga naar voetnoot(*) heeft die Hoogleeraer zich, naer 't oordeel van den Eerwaerden van Voorst, (die 't anders een keurig Werk schat,) bediend van stellingen, die niet wel gegrond zyn, en in dit geval een nadeelig gevolg hebben. ‘Zyne stellingen, zegt hy, hebben hem te gelyk aanleiding gegeeven, om ene en andere van den Fragmentschryver tegen Jezus Opstanding gemaakte zwarigheid niet zo krachtig te we- | |
[pagina 226]
| |
derleggen, als wel anderen. De Ridder doch meent, gelyk uit zyne Inleiding tot de Schriften des Nieuwen Testaments al bekend is, dat wy voor de ingeving en godlykheid van Marcus en Lucas gene zekere gronden hebben, altans niet zo zeker als van de Schriften der Apostelen: hierby verwerpt hy ook de twaalf laatste versen van Marcus Euangelium, als welke van dien Euangelist niet zouden voortgekomen zyn. Deeze zyne stellingen dan, gelyk ik reeds begon te zeggen, hebben veroorzaakt, dat hy de bedenkingen van den Fragmentschryver tegen Marcus en Lucas, vooral tegen de twaalf laatste verzen van Marcus, niet zo zeer gewogen, noch zo bondig wederlegd heeft, als wel die, welke tegen Matthaeus en vooral tegen Johannes zyn gemaakt.’ Zulks heeft den Eerwaerden van Voorst genoopt, dit onderwerp opzetlyk onder handen te nemen, en zyne naspooringen, met de uitgave van dit Geschrift, openlyk gemeen te maken. In de eerste plaetze toont hy aen op welke gronden men, niet alleen waerschynlyk, maer ook stellig, beweren kan, dat Marcus en Lucas onder ene Godlyke ingeving, ook in 't Geschiedkundige, geschreven hebben. Verder staeft hy de echtheid der opgemelde twaelf laetste verzen, met beantwoording der bedenkingen daer tegen te berde gebragt. En hierop verledigt hy zich tot het nagaen der zwarigheden tegen het verhael van Marcus en Lucas, nopens de begravenis en opstanding van Jezus, aengevoerd, om, ter wederlegginge van dezelven, te doen zien, dat zy in hunne verhalen niet gedwaeld hebben, en, zo met elkanderen, als met de andere Euangelisten, in alles volkomen overeenstemmen. - Zyn Eerwaerde behandelt dit Stuk zeer onderscheidenlyk, met ene welwikkende oordeelkunde, die hem in staet stelt, om verscheiden byzonderheden, in 't beoogde Euangelieverhael, in een duidelyker licht te plaetzen, dan wel door den Hoogleeraer Michaëlis geschied was. De Eerwaerde van Voorst heeft, by de ontvouwing van dit onderwerp, nog gevoegd, zyne bedenkingen over den zin van 's Heillands voorstel, Matth. XXIV. 27, 28. Het komt hem voor, dat de Uitleggers, in de verklaring dier woorden, tot nog niet wel geslaegd zyn; dit heeft hem ene nieuwe pooging doen aanwenden, in zyne verklaring deswegens, die der overdenkinge wel waerdig is, ter proeve doen voorstellen. Hy neemt de voornaemste uitleggingen van dit voorstel in opmerking, beoordeelt dezelven met | |
[pagina 227]
| |
bescheidendheid, en toont beknoptlyk om welke reden dezelven hem niet voldoen; waerop hy dan verder zyne uitlegging indezervoege voordraegt. ‘Er is, (zegt hy ten aenzien van het 27ste vers,) niets natuurlyker en gewoner in den bliksem, dan het schielyke en kortstondige, zo dat de bliksemstralen in het kortston digst ogenblik schynen en ophouden. Wanneer dan eene gelykenis van den bliksem ontleend wordt, kan er geene zo natuurlyk zyn, dan, wanneer er gezien wordt op het schielyk voorbygaan en ophouden der bliksemstraalen. Hierop nu wordt juist in ons vers gezinspeeld, gelyk zelfs de woorden van het Oosten naar het Westen bevestigen, welke geheel overtollig zyn, wanneer wy hier aan het onverwacht schynen van den bliksem denken; maar van grooten nadruk, wanneer wy het schielyke van den bliksem onder het oog houden, zo dat de gelykenis dus luidt: gelyk de bliksem, wanneer zy zelfs van het Oosten naar het Westen loopt, haaren loop in een oogenblik voleindt, alzo is ook de verschyning van den Zoon des menschen. De Heiland leert dan met deze gelykenis; dat zyne verschyning als Messias zeer kortstondig is en wezen moet. Wat is waarachtiger! wat drukt ons den waren aart van Jesus verschyning als Messias op aarde ook natuurlyker uit! In alles toch bleek dit zyn oogmerk te zyn, om maar zeer kort op aarde te verkeeren; alles maakte dit noodzakelyk, vooral na zyne Opstanding, wanneer juist zyne heerlyke verschyning zou geschieden: zulks was noodzakelyk om te tonen, dat zyn Koningryk niet van deze wereld was, gelyk ook om alle onheilen te vermyden, welke uit zyn lang verblyf op aarde zouden hebben kunnen spruiten, en waar tegen de Heiland zo zorgvuldig waakte, vooral door byna nooit zich als Messias voor te dragen. Ik behoeve dit niet breeder aan te tonen, dewyl het algemeen is aangenomen, dat de Heiland niet lang op aarde, vooral na zyne Opstanding, moest vertoeven. Dierhalven strookt niets beter met de gelykenis en de waarheid, dan deze verklaringe; terwyl zy ook volmaakt strookt, zo met het gehele, als onmiddelyke, verband. Zy strookt met het gehele verband, en strekt ter beantwoording van de vraag van Jesus Leerlingen na zyne komst, door hen te leeren, dat zy geene andere verschyning van hem voor den jongsten dag verwachten moesten, dan ene kortstondige en ogenbliklyk voorbygaande. Kon er nu wel iets noodzakelyker ter onderrichting van Jesus Leerlingen, | |
[pagina 228]
| |
en tot antwoord op hunne vraag zyn, in 's Heilands gehele Redenvoering, dan zulk een voorstel? Daarenboven, hoe volkomen stemt het overeen met het onmiddelyk voorafgaande? Hoe krachtig is de drangreden om in die valsche Messiassen niet te geloven? terwyl die alle een langdurig ryk zouden voorwenden op te richten. 't Is dus, als of de Heiland zeide, gelooft toch niet in die verschyningen der Messiassen, 't is alles bedrog en valschheid; want de verschyning van den Zoon des menschen is maar als voor een ogenblik; 't is onbestaanbaar met het ware Messiasschap, dat de Messias lang op aarde zoude vertoeven, en hier of daar in de Woestyne of elders den grondslag van zyn Ryk zoude leggen.’ Wat verder het 28te vers betreft; zyn Eerwaerde merkt vooraf aen, dat men, in 't verklaren van spreekwoordlyke gezegden, niet zo zeer heeft stil te staen op ene verklaring der woorden op zigzelven, als wel de spreekwyzen in haar geheel te beschouwen; en dat het 'er dus hier niet op aankomt, om te weten wat een dood aes,Ga naar voetnoot(*) en wat Arenden in dezen al zouden kunnen betekenen, maar welke de zin der spreekwyze zy, waer een dood aes is, daer vergaderen de Arenden. En hierop vervolgt hy aldus. ‘De spreekwys vooronderstelt, dat de Arenden op een dood aas aanvallen, en het zelve verslinden: ja! zy zegt meer, namelyk, dat de Arenden by een dood aas vergaderen: dit kan men best begrypen, wanneer wy denken, hoe het met de Kraaijen by een dood aas toegaat; in weinig tyds komen zy van alle kanten toevliegen, in ene verbazende menigte, waarover men zich verwonderen moet: dat vergaderen der Arenden by een dood aas is juist dat geen 't welk ons de bedoeling dier spreekwys moet leeren; dit zegt dan de spreekwys, overal, waar iets vreemds, iets nieuws, iets zeldzaams, iets voordeeligs is, is een groote toevloed: ene waarheid, welke door de ondervinding bevestigd wordt; hoe ras is 'er niet een hoop volks byeen, wanneer 'er iets, zomtyds zelfs van geen belang, voorvalt? en verschynt 'er een vreemd en groot Personaadje, | |
[pagina 229]
| |
hoe verbazend is de toeloop? zo ik mene, kan nu de spreekwys gene andere betekenis hebben; dan deze, en dus zyn alle de andere uitleggingen, welke men daarvan gemaakt heeft, onbestaanbaar. Vraagt men nu wat de Heiland met die spreekwys heeft willen aanduiden; 't is allernatuurlykst! dit, namelyk, dat de Messias, wanneer hy bekend wierd, een groten toeloop zoude krygen, dat men den Messias van alle kanten zoude komen opzoeken. Wat was nu waarachtiger dan dit gezegde? moest Jesus zich niet gedurig van het volk wegmaken? wierd de toeloop niet van dag tot dag groter, wanneer hy ergens zich openbaarde? klaagde hy niet dat de Zoon des menschen niets hadde, waar hy het hoofd gerust en eenzaam konde nederleggen? Dit nu geschiedde, daar hy zich niet openlyk voor den Messias uitgaf; wat zou 'er dan niet wel gebeurd wezen, wanneer hy zich als Messias had geopenbaard! Kon men van Joden ook wel anders verwachten, daar alle hunne denkbeelden op hunnen Messias gevestigd waren? Hoe natuurlyk strookt deze gewisse en eenvoudige verklaring nu ook niet met het verband? alles heeft nu betekenis en samenhang, γαρ of het woordje want, zo wel als de spreekwys; dewyl in het verband de zin hier op nederkomt, wacht UL. voor de valsche Messiassen, want de komst van den Zoon des menschen, van den waren Messias, moet, en zal, om de gewichtigste redenen, alleen kortstondig zyn; want vertoefde hy lange op aarde, men zou van alle kanten, tegen het Godlyk oogmerk aan, tot hem samenvloeien, gelyk Arenden by het dood aas vergaderen.’ |
|