Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIsraëls Val en Opstanding, aangeweezen in eenige Leerredenen over Hoseas III. Met eene Verhandeling over 's Heilands aanbieding in het Euangelie, door C. van den Broek, Predikant in 's Princenhage. Te Utrecht by A. van Paddenburg, 1786. Behalven de Voorrede 376 bladz. in gr. octavo.De Eerwaerde van den Broek heeft het beloop en den inhoud dezer Leerredenen, in zyne Voorafspraek, zo bondig en tevens zo volledig afgeschetst, dat wy geoordeeld hebben, den Lezer 'er geen beter verslag van te kunnen geven, dan door hem dat bericht zelve mede te deelen. | |
[pagina 230]
| |
‘Onder het zinnebeeld van eene overspeelderes en haar wedervaaren, (zegt hy,) wordt ons, in dit derde Hoofdstuk uit Hoseas Godspraaken, leevendig afgemaald, Het zedelyk bestaan en de lotgevallen van Israëls nakoomelingen, hunne zegeningen en rampen, zoo in Kerk als Burgerstaat, van Moses tyden af, toen zy van God, in de Woestyn, in een huwelyksverbond opgenoomen, en onder eene Godsregeering (Theocratie) gebragt wierden, tot de laatste dagen des Nieuwen Testaments toe, wanneer die ongelukkige zwervelingen, die nu al zoo veele eeuwen lang rechtvaardiglyk de straffen haarer grouwzaame zonden gedraagen hebben, door Moses doorlugtig Tegenbeeld, die heerlyke spruit uit Davids Geslacht, zich wederom zullen laaten vergaderen, en overbrengen tot de gemeenschap van hunnen getrouwen Verbonds-God, dien zy zoo trouweloozelyk verlaaten hebben. - Over die Godspraak heb ik negen Leerredenen uitgesprooken. In de eerste Leerrede heb ik het zinnebeeld opgehelderd. - 's heeren bevel aan den Proseet omtrent eene zekere vrouwe, en de uitvoering. - De zwaarigheden, die daar tegen gemaakt worden, opgelost.Ga naar voetnoot(*) - En de daarin voorkoomende Hoofdtrekken, om Israëls volk af te maalen, aangeweezen. Welke Hoofdtrekken de Hoofdzaaken uitmaaken, die in de volgende Leerredenen behandeld worden. In de tweede Leerrede wys ik aan, dat, gelyk de vrouw in het zinnebeeld in een Huwelyks-verbond stond met eenen man; die toonde haar vriend te zyn, haar beminnende, zoo ook de heer Israëls nakoomelingen aan den voet van den berg Sinai in een zeker Huwelyksverbond aan zich verbonden had, en hen ook uit kragt van die Verbondsbetrekking beminde, geevende daar van in hunnen Kerk- en Burgerstaat doorslaande blyken, alhoewel wraake doende over hunne misdaaden. Maar, gelyk die vrouw op eene snoode en eerlooze wyze de genegenheid van haaren man beantwoordde, bedryvende overspel, zoo deed ook Israël, ziende om naar andere Goden, en beminnende de flesschen der druiven, | |
[pagina 231]
| |
begaande geestelyk overspel, en leidende een overdaadig en ongeregeld leeven naar de wyze der Afgodische Heidenen. Daar komt de inhoud van de derde Leerrede op neer. Het trouwloos bestaan van die overspeelderes bragt haar in eenen rampspoedigen toestand; zy werd dienstbaar, (wy maaken dit op uit haare vrykooping:) wegens het afhoereeren van den heere zouden ook de Israëliten van Vryheid en Staatsregeering beroofd worden: welke regeeringloosheid ook naar de letter eene slaafsche dienstbaarheid, immers ten aanzien van zeer veelen, tot een gevolg zou hebben. Die bedreiging, met de vervulling vergeleeken, maakt de stof der vierde Leerrede uit, over Israëls zitten zonder Koning en zonder Vorst. De overspeelderes werd, na dat zy de wrange vrugten van haar ontucht geproefd had, aangezegd, eenen langen tyd buiten huwelyks vereeniging te zullen moeten leeven, zy zou geenen manne geworden. Israëls nakoomelingen zouden ook veele dagen, dat is eeuwen, leeven buiten Huwelyksvereeniging met den heere, en zitten zonder Offer en zonder Ephod. De voorspelling en vervulling van deezen treurigen toestand wordt in de vyfde Leerrede behandeld. En gelyk die trouwlooze vrouw ook bevel kreeg niet meer te hoereeren; zoo zou ook Israël, naar 's heeren bevel, en door zyne wederhoudende genade, eeuwen lang te rug gehouden worden van afgodery en beeldendienst, en dat hemeltergend hoereeren staaken, zullende blyven zitten, zonder opgericht beeld ende Teraphim. Hoe ook dit door de uitkomst reeds zeer lang bewaarheid is geworden, wordt in de zesde Leerrede aangeweezen. Doch de overspeelderes zou niet altyd in dien jammerlyken toestand blyven. Neen, de toedragt van zaaken zou eenen anderen keer neemen. Zy zou wederom tot een wettig huwelyk geraaken, en wel met haaren Verlosser, van wien zy zich met grond veel goeds belooven mogt. Hy, die haar beminde, zou, (zoo lang de proeftyd duurde,) op haar blyven wachten, en haar dan tot zyne gemeenschap toelaaten. Zoo eene heugelyke omwending van zaaken staan ook de Israëliten eens te ondervinden. Zy zullen wederom door een geestelyk Huwelyks-Verbond aan den heere hunnen God verbonden worden, in het laatste der dagen, gelyk in het slot van deeze Godspraak beloofd wordt. - Het uitzien naar zoo eene | |
[pagina 232]
| |
zieltroostelyke Echtverbintenis, en de tyd wanneer men dit in hun, door de werking van den Heiligen Geest, bespeuren zal, heb ik onderzogt in de zevende Leetrede, ter verklaaring deezer woorden; Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeeren tot den heere hunnen God, ende David hunnen Koning, in het laatste der dagen. En dat de heer op hun geloovig uitzien naar zyne gemeenschap, (waartoe zy door 's Geestes bewerking opgewekt zullen worden,) zich ook hunner ontfermen, hun langduurig en hartnekkig afhoereeren vergeeven, en hen wederom brengen zal onder den band des Verbonds; en welk een gemoedsbestaan over die verbeurde genade hun dan zal eigen worden, wys ik aan in de agtste Leerrede, over deeze woorden: En zy zullen vreezende komen tot den heere, en tot zyne goedheid. Daarop volgt de negende of laatste Leerrede, waarboven nog eens dezelfde tekstwoorden van de twee voorgaanden geplaatst worden, het geheele vyfde vers, waarmede deeze Godspraak beslooten wordt. In die laatste Leerrede wordt onderzogt, of 'er nog meer voorzeggingen van Israëls Bekeering, welke wy in den geloove te gemoet zien, in de Heilige Schrift voorhanden zyn. Na daarover iet in het algemeen gezegd te hebben, wys ik aan, dat vooral de Apostel Paulus daar duidelyk op doelt Rom. XI. en 2 Kor. III. 16. Na de daargenoemde Schriftuurplaatzen een weinig te hebben opgehelderd, heb ik nog eenige Aanmerkingen over die gewenschte slaatsverwisseling laaten volgen.’ Ieder dezer byzonderheden verklaert de Eerwaerde van den Broek tael- en oordeelkundig in ene geregelde orde, met ene wel ingerichte ontvouwing van des heeren weg met zyn Oude Volk, zins de dagen van Moses, tot op den tegenwoordigen tyd; met aanwyzing van de gegrondheid der verwachtinge op Israëls geloovige en boetvaardige omhelzing der Euangelieleere in 't laetste der dagen; juist niet van allen, hoofd voor hoofd, maer in zulk ene wyduitgestrektheid, dat het met regt ene Volksbekeering genaemd moge worden. Hy geeft van dit onderwerp een algemeen verslag; maer wederhoud zich bescheidenlyk van vermeten te antwoorden op ene menigte van vragen, die deswegens gedaen kunnen worden. Voorts behelst ieder Leerreden ene stichtelyke toepassing, om het overwoogene ter betrachtinge aen te dringen, waerin zyn Eerwaerde meermaels gebruik maekt van denk- | |
[pagina 233]
| |
beelden, die hunnen grond hebben, in de Leer van 's Heillands algemene aenbieding in het Euangelie; en dit heeft hem, daer zommigen zich nog aen die Leer ergeren, genoopt, om by deze Leerredenen ene Verhandeling over dit Stuk te voegen. - Hy stelt zich daerin voor, te onderzoeken, of de stelling, dat Jesus Christus de Zaligmaaker zich aan allen, die onder het Euangelie leeven, welmeenend ter hunner eeuwige behoudenis aanbiedt, al of niet schriftmaatig zy, en met de Formulieren van eenigheid onzer Hervormde Kerke strooke? En, na enige voorafgaende aenmerkingen, maekt hy zyne Verhandeling deswegens vierledig. Voor eerst geeft hy zyn gevoelen op, 't welk hy, zo klaer hem mogelyk is, ontwikkelt, en uit een zet. Vervolgens toont hy dat die Leer der algemene welmenende aenbieding schriftmatig is, en niet afwykt van de Formulieren onzer Kerke. Hierop verledigt hy zich tot het aenhooren en beantwoorden der tegenbedenkingen. En eindelyk toont hy, ten vierde, aen, welk een nuttig gebruik van dat gevoelen, en van alle de gevolgen, welke daarïn waerlyk opgewonden liggen, en natuurlyk, ongedwongen, daer uit voortvloeien, in het prediken en aenhooren van de Euangelieleer kan, mag en moet, gemaekt worden. - Zy, die over dit Leerbegrip, en de verschillende denkwyze daeromtrent nog in twyfel hangen, zullen wel doen met deze Verhandeling, die in hare soort wel uitgevoerd is, zo veel ze kunnen, onpartydig te overwegen. |
|