| |
Vervolg op M.N. Chomel, Algemeen, Huishoudelyk, Natuur-Zedekundig- en Konst-Woordenboek. Door J.A. de Chalmot. Tweede Deel, Eerste Stuk; zynde het Negende Deel van het Woordenboek. Verrykt met Kunstplaaten. Te Campen, by J.A. de Chalmot, en te Amsterdam by J. Yntema, 1786. In groot quarto, 380 bladz.
In het doorbladeren van dit Stuk vinden wy dezelfde opmerkzaamheid in agt genomen, die wy in de voorige Stukken gade geslaagen hebben, 't welk ons toont, dat men niet verflaauwt, maar yverig volhardt in dit Vervolg ten hoogste nuttig te maaken. De beleezen Chalmot brengt hier, uit eene menigte van geleerde en vernuftige Schriften, eene reeks van opmerkingen over een groot aantal van onderwerpen by een, die men op geschikte Artykelen gereedlyk kan nagaan. Zo verleent hy ons, by voorbeeld, op het Artykel Compas of Compasnaalde, de volgende onderrigting van den bedreeven Natuurkundigen P. van Musschenbroek, wegens de, naar 's Mans eigen ondervinding, beste manier van het bereiden der Compasnaalden.
‘Men kan, (leert hy ons,) de Compasnaalden stryken, of op de Poolen van eenen blooten Zeilsteen, of op de voeten van eenen gewapenden Steen. Veele Compasmaakers gebruiken den Pool van een blooten Steen, wanneer die met zyne
| |
| |
Poolen eenigzints puntagtig aanloopt. Men legt den Steen met zyn eenen Pool om hoog, en plaatst 'er het eene ende van de Naalde op, op een plaats omtrent midden in tusschen het dopje en de punt; men trekt de Naalde, nu op den Pool liggende, langzaam voort naar het punt toe, die wel sterk tegen den Steen aandrukkende, zo dat men voele, dat zy 'er als aankleeft; wanneer men aan het uiterste punt gekomen is, blyft men ze zes of agt duimen van den Steen af als voorttrekken; daarna haar weder opligtende, brengt men ze op de voorige plaats op den Pool van den Steen, en men strykt ze daar weder over gelyk de eerste maal: dit doet men tot 20 of 30 reizen toe. Daarna keert men de Naalde om, en men strykt haare onderste zyde op denzelfden Pool, even eens als men de bovenste zyde gedaan heeft: dan keert men den Zeilsteen om, op dat de andere Pool boven ligge, waarop men plaatst het ander end der Naalde, mede in het midden tusschen het dopje en 't uiterste punt, en trekt de Naalde naar het punt toe over den Pool, doende even veel streeken, en even eens over deezen Pool, als over den eersten geschied is. Op deeze manier kan men op een kragtigen steen aan de Compasnaalden, hoe lang zy ook zyn mogten, een braave kragt mededeelen, welke kragt voor Zeecompassen groot genoeg is.
Doch op een gewapenden Steen strykende, zal men aan de Naalde sterker kragt kunnen mededeelen: men kan de Naalden stryken of op de voeten, of tegen de voeten aan van buiten. Op de voeten kan men het doen op driederlei manier, of in dezelve regte lyn in welke de twee voeten liggen, of in een lyn loodrecht liggende op die, welke door de twee voeten heen gaat; of in twee lynen binnenwaards met malkanderen een V of scherpen hoek uitmaakende; het is evenveel welke manier men verkiest, schoon voor lange Naalden de laatste de beste bevonden is, door den braaven Meester jacob lommers. Men moet altyd zorg draagen, dat de Naalde maar eenen voet van den Zeilsteen te gelyk raake, en dus maar de kragt van één Pool kryge op éénen tyd: de Naalde moet over den voet der wapeninge even eens gestreeken worden, als ik gezegd heb, dat op den blooten Steen geschiedt: niet anders moet zy ook gestreeken worden buiten tegens den voet aan, en men zal dus de wapening minder bederven, en niet minder kragten in de Naalde brengen. De schrandere Konstenaar, jacob dykgraaf, heeft my nog een andere manier medegedeeld, waarop men dan de Naalde de grootste kragt geeft, die tot nog ged an is. Hy plaats de Naalde op een vlakke plank, waar in een klein holletje is, om het dopje der Naalden in te leggen; dan neemt hy twee sterke en mild gewapende Zeilsteenen, plaatzende den eenen met zyn Noordervoet op de Naalde by het dopje,
| |
| |
en den anderen met zyn Zuidervoet aan de andere zyde van het dopje; en wryft deeze twee Steenen te gelyk van malkanderen af over de Naalde, tot dat zy te gelyk over de twee uiterste punten heen zyn; hy zet 'er deeze Steenen wederom eveneens op als te vooren, en herhaalt de streeken: daarna keert hy de Naalde om, en wryft die wederom met dezelfde Poolen der beide Steenen, als te vooren: waardoor de Naalde aan beide haare enden te gelyk kragt ontvangt, en op alle de deelen van haar geheel Lighaam, en dus zo beweegelyk wordt als mogelyk schynt te zyn.’
Om hier by nog een staal van een anderen aart te voegen, waaruit blykt, dat de opmerkzaame Chalmot ook een gepast gebruik weet te maaken van vernuftige Schriften; zie hier het geen hy ons onder 't Artykel Concert voordraagt.
‘Men verstaat (zegt hy) door 't woord Concert eene verzameling van Instrumenten, welke gezamentlyk en ten zelvden tyde eenig Muzykstuk speelen, of wel een Zangstuk, 't welk door verscheidene stemmen wordt uitgevoerd. Ook wordt het woord Concert gebezigd, om de Vergadering zelve te betekenen, daar men gewoon is Muzyk te houden; mede nog voor het Muzykstuk dat 'er wordt gespeeld. Men gebruikt genoegzaam het woord Concert niet, dan om een Gezelschap van ten minsten vier of vyf Muzikanten te betekenen, die stukken uitvoeren, welke verscheidene Partyen bevatten.
Iemand die groote Concerten dat wil zeggen, daar een aantal toehoorders zich bevinden, bygewoond heeft, zal het schildery niet onnatuurlyk vinden, 't welk wy, uit den geestigen Denker overgenomen, hier eene plaats geeven. Het Concert (zegt hy) was brillant geweest, Heeren en Dames van het eerste fatsoen, hadden 't zelve met hunne tegenwoordigheid vereerd. Als een Liefhebber van de Muzyk had ik my redelyk, naar genoegen gediverteerd; doch veel grooter zou myn genoegen geweest zyn, indien myne stigting, vergeef my dat woord, niet merkelyk gestoord ware door vry veel voorwerpen van onaandagtigheid. Heeren en Dames zonder zielen, of ten minsten zonder zielen, geschikt om vatbaar te wezen voor 't verrukkend en hemelsch vermaak, 't welk die edele Kunst den Liefhebberen schenkt, maakten geen klein aantal van het Gezelschap uit. - Wat hadden 'er die Schepzels te doen? Lokte hun de Muzyk? Neen. Dan immers zouden zy 'er na geluisterd hebben. Niets minder deeden veelen. De oude Heer L*** viel in een zagten slaap, na een uurtje luisterens; dit zou voor welgeveste en diepe aandagt hebben kunnen doorgaan; maar de gnorrende snorkende toon, dien hy, tot verveelens, sloeg, wees uit, dat het slaapen hem ernst ware. Dan een oud Heer was het eenigzints te vergeeven, dat hy een uiltje ving, schoon het beter in 't hoekje van den haard in zyn huis
| |
| |
zou gevoegd, en hy daardoor tot geen voorwerp van spotterny gestrekt hebben, van jonge Heeren en Dames, die, hem belagchende over zyne onvoeglyke houding in een Gezelschap van deezen aart, zig egter, op eene andere wyze, niet min strydig met de natuur van dusdaanig eene Byeenkomst, aanstelden.
De jonge en bevallige D*** vervoegde zich terstond by de beminnelyke P***, en ik ben verzekerd, dat zy den geheelen avond geen vie endeel uurs geluisterd hebben, na de heerlykste stukken, welke zy immers konden hooren: hun gesnap was onophoudelyk tot verveeling van allen, die zich omtrent hem bevonden. Een regtschaapen Liefhebber, ongelukkig by dit rammelend paar gezeeten, sloeg de donkerste blikken van ongenoegen en verontwaardiging op, en vondt zich genoodzaakt eene andere plaats te neemen, die op verre na zo goed niet was, behalven dat hy 'er zich ontslangen zag van de lastige beuzelpraat.
Men mogt, door van plaats te verwisselen, deeze Muzykverhinderende Gelieven, (want ik merkte naderhand dat zy zulks waren,) ontwyken, daar zweefde een andere kwelgeest, voor wien niemand veilig was. De galante jonge Heer van *** liep van de eene tot de andere jonge Dame, om elk iets galants te zeggen, tot stoorenis van alle, die 'er omtrent zaten. Terwyl een uitgeleezen stuk van een der beste Italiaansche Meesters aller aandagt trok, en D*** met P*** hun gesnap deed staaken, was de zwervende aandagt verstoorder bezig met eene jonge Dame, niet ver van my gezeeten, te onde houden over de Charmante keurigheid van haaren opschik, en boezemde, over elk deel haarer kleeding, eene lofspraak uit; zy scheen tot luisteren na het stuk genegen, maar hy wist door eene vleijende verheffing en vergoding haarer Bekoorlykheden, haar geheel in teneemen en af te trekken.
De Heer M** met zyne Huisvrouwe dienden om het getal der Personaadjen te vermeerderen: doch, zo veel ik kon zien, hadden zy aan de Muzyk niets ter wereld; zy toonden geen aandagt; op 't verrukkend speelen bleeven zy even bedaard, en de Heer zag dikwils op zyn Horologie, ten blyke dat de tyd hem lang viel.
Tot myne groote verwondering vond ik 'er mede den Heer K***, dien ik meermaalen met gansch geen lof van de Muzyk had hooren spreeken. By eene tusschenpoozing nam ik de gelegenheid waar, om hem myne verwondering te betuigen, en te vraagen of hy een Bekeereling tot de kunst ware? - Hy antwoordde neen; maar dat de welvoegelykheid eischte zich dus te gelaaten: want een fatzoenlyk Heer woont Concerten by, en ze helpen hem eenen en anderen avond door den winter.
Eene opregte belydenis, in de daad, en ik kon niet nalaaten te denken, als ik den geheelen kring over zag, dat niet
| |
| |
weinigen zich in zyn geval bevonden: maar welk eene dwaasheid welstaan - en fatsoenshalven zich te kwellen! Dat iemand geen smaak, geen bekoorelykheid in de Muzyk vindt, is hem niet ten kwaade te duiden, hy is daa in grootendeels lydelyk, het hangt van zyne gesteltenis af, maar dat hy, in weerwil van zodanig eene gesteltenis, zich vervoegd op plaatzen, die alleen door Liefhebbers behooren betreden te worden, kan zo ligt geene verschooning verwerven. De onaandeenlyk- en onaandagtigheid der zodanigen is zeer hinderlyk aan alle Liefhebbers, en zy worden haatlyk, wanneer zy, gelyk de straks bygebragte voorbeelden toonen, door een geduurig gesnap, geloop, gelach enz. de doorslaandste blyken geeven, dat ze zich op eene verkeerde plaats bevinden. Om hun zelvse wil, om den wil van anderen, behoorden zy verstandiger te handelen, en, vermaak bedoelende, te gaan, waar 't zelve naar hunne vatbaarheid en smaak geschikt is.’
Laat ons by dit geestige, ten besluite, ook nog iets deftigs voegen, waaromtrent het Artykel Deftigheid ons verscheiden aanmerkingen verleent, die wy egter, om niet te uitvoerig te worden, niet allen kunnen overneemen: wy bepaalen ons des tot de volgende aanmerking over derzelver noodzaaklykheid.
‘De Deftigheid (morum gravitas) is dat ernstig wezen, 't welk een Mensch die gewoon is voor zichzelven eerbied te hebben, en niet de uiterlyke waardigheid van zyn perzoon, maar van zyn zedelyk bestaan op behoorlyken prys weet te schatten, over deszelvs daaden, gesprekken en houdingen verspreidt. Zy is de grondslag van alle goede zeden, en onafscheidelyk aan de deugd verknogt. Op het bloedig Slagveld is zy de uitwerking van beproefde zugt na waaren Roem; in de Pleitzaal van eene oprechtheid die boven alle omkooping is; en in den Tempel het gevolg van zuivere Godvrucht; zy is op het bevallig gelaat der schoone Sexe het kenmerk van eerbaarheid en reine onschuld; en drukt, op het vooorhoofd van den Staatsdienaar het zegel dier onveranderlyke trouw, waarmede hy steeds voor 't algemeene welzyn waakt. - De Deftigheid eener Natie is het veiligst bolwerk voor de publyke Deugd; hierom begint de ondeugd, om by een Volk veld te winnen, gemeenlyk met de eerste belachelyk te maaken, en haar dat ernstig voorkomen te ontneemen, 't welk eerbied inboezemd, ten einde de laatste met minder moeite over hoop te werpen. Alles wat de ongebondenheid eener Sexe uitdenken kan, om de kuisheid der andere te verleiden, word ook dikwils door een heerschzugtig Vorst te baat genomen, ten einde de vroome eerlykheid zyner Onderdaanen te bederven. Bereikt hy in zo verre zyn oogmerk, dat hy van de behandeling der zaaken, doch inzonderheid van de zeden, dat ernstige wegneemen kan, 't welk daarvan het wezenlykste steraad is, dan verliezen alle Deugden,
| |
| |
van dat rampzalig oogenblik af aan, het veilig schild, dat haar tot hier toe voor de aanvallen der boosheid beschermde. De Vaderlandsch- en Vryheidsliefde word als een gevolg daarvan meer en meer uitgeblust, de dwingelandy neemt de overhand, en de Vorst heerscht met een onbepaald geweld. De gedwongen Deftigheid, die men vervolgens aanneemt, gelykt als dan een Masker, 't welk den Mensch, die uit zichzelven reeds mismaakt genoeg geworden is, volkomen belachelyk maakt. - Een Koning, die de publyke Tractaten op eenen schertzenden toon behandelt, zondigt even zeer tegen de Deftigheid als een Geestlyke, die op een boertigen trant over den Godsdienst redekavelt, en al wie de Deftigheid met woorden of daaden beleedigt, kwetst daardoor de goede zeden, en spot niet minder met zich zelven, dan met de Maatschappy. - Wanneer een Volk, hoe gering of onnozel ook zynde, in waarheid deftig is, zal het daarom nooit belachelyk schynen, dan alleen in de oogen van een beuzelachtig Volk, welk laatste daartegen nimmer deugdzaam zyn kan.’
|
|