| |
Catechismus der Weetenschappen, schoone Kunsten en Fraaije Letteren, uit verscheiden beroemde Schryveren, en inzonderheid volgens de Schets van den beroemden Baron van Bielfeld, samengesteld. Met Plaaten. Vierde stuk. Te Amsterdom by A. Fokke, Simonsz. 1786. In gr. 8vo.
Ingevolge het gelegde Plan, behelst dit Vierde Deel weder eene handleiding ter onderrigtinge, nopens het algemeene beloop veeler Weetenschappen, Kunsten en de beoefening der Fraaije Letteren. De onderwyzende en troostende Godgeleerdheid bekleeden hier de eerste plaats; vervolgens wordt de weetenschap des Kerkbestiers en het
| |
| |
Kerklyk Regt, ontvouwt; hierop gaat men over ter naspooringe van het Koop- Wissel- en Zeeregt, mitsgaders van het Krygsrecht; wyders verleent men ons een doorloopend verslag van de leer der Geneesmiddelen, of der Materia Medica, en tevens van de Kruidkunde, welker behandeling opgehelderd wordt door eene nevensgaande Plaat, behelzende eene afbeelding van de deelen der Planten, die tot de vrugtmaaking behooren, en te gelyk eene aanwyzing van den rang en de benaaming der Planten, volgens hunne Helmstylen. Hierby komt voorts in overweeging het Regt der Natuur en dat der Volken; benevens de Bouwkunde, welke laatste insgelyks vergezeld gaat van eene Plaat, met de daar by gevoegde onderigting wegens de voornaamste vyf Bouworden. Laatstlyk vestigt men de oplettendheid nog op de Kunst van Opzeggen of het Delameeren, en de Danskunst. Ieder deezer takken van oefening worden, op eene dergelyke wyze als in de voorige-stukken gehandeld is, beknoptlyk leerzaam voorgedraagen; en veelal geeft ons de Opsteller een kort verslag van de opkomst en voortgang deezer oefeningen; waarvan zyn volgend berigt, betreffende de Kruidkunde, in deezen ten voorbeelde kan strekken.
‘De voed- en geneeskragt der kruiden, dus wordt Ernestus spreekende ingevoerd, wierdt den menschen, die in den aanvang des waerelds hun leeven meest al op het veld doorbragten, al vroeg bekend, en spoorde hen tevens tot het onderzoek der planten en bloemen (Phytantologia), boven dat van alle andere dingen, voornaamelyk aan; en de Kruidkunde kwam welhaast in zo groot eene achting, dat men den uitvinderen van zommige kruiden Goddelyke eer bewees: gelyk dan Bacchus den Wyngaard, Mercurius het kruid moly en het wintergroen, na hem Mercurialis genoemd, gezegd worden uitgevonden te hebben: voorts was de God Apollo onder de Heidenen mede beroemd, om dat hy een groot aantal kruiden uitgevonden heeft. De kruiden, welke by de Grieken voor algemeen geneezende, Panacea van πᾶν alles en ἀικέισται geneezen, gehouden wierden, heeft men, na het gevoelen deezer schrandere Natie, aan Esculapius en Hercules te danken. De Nymphaea of Zeepluimen, by dodonaeus Plompen genoemd, zyn haaren naam aan eene Nymphe of Watergodinne verschuldigd. Chiron het Menschpaard, en Achilles zyn voedsterling, hebben mede veele planten uitgevonden, als onder anderen het Panaceum Chironum, en het Dui- | |
| |
zendblad (Achillea), met welk kruid Thelephus, na de taal van Homerus, geneezen is, welke Thelephus het Muurpeper (Thelephium) gevonden heeft. De wyste Vorst onder de Hebreen, Salomo, heeft reeds zyne in de kruiden verkreegene
kennis, van den Cederboom tot aan den Hyssoop, te boek gesteld, gelyk blykt uit 1 Kon. IV. 33; maar dit werk, dat zeekerlyk een geheel zamenstel van Natuurlyke Historie geweest zal zyn, is niet tot ons gekomen; alhoewel zommigen op goede gronden meenen, dat het geen Salomo van de Kruidkunde te boek gesteld heeft, enkel in Lofzangen bestaan hebbe. De geleerde des Landes drukt zig, in het eerste deel van zyne Histoire Critique de la Philosophie, hierover, in deezervoege uit. “'Er is nog eene byzonderheid die ik niet behoore over te slaan, en deeze is, dat de oudste Werken in de Kruidkunde niet dan gewyde Lofzangen geweest zyn, waarin men de kragten en geneezende eigenschappen der Kruiden verhaalde. Deeze lofzangen wierden op eene plegtige wyze, zo wel aan den disch als by de offeranden, gezongen, volgens het getuigenis van plutarchus in Sympos. Lib. VIII. Zy waren bovenal zeer gemeen onder de Persiaanen en onder de Chaldeen, waarover men leezen kan hyde de Relig. Persarum; en men kan met veel waarschynlykheid onderstellen, dat de wyze Salomo ook op deeze ze wyze alle de boomen en planten bezongen hebbe. De Jooden, alhoewel een afgezonderd volk zynde, namen zeer gemakkelyk de geestneiging en de gebruiken van hunne nabuuren aan. De natuur zelve geleidt de menschen tot de navolging, en tragt, door een zo kort en beslissend middel, het eene volk tot het andere te doen naderen.” -
Verscheidene voornaame mannen van de oudheid zyn voorts nog beroemd, door zig byzonder op de Kruidkunde te hebben toegelegd; als zyn Gentius, Koning van Illyriën, de vinder van de Gentiaanbloem; Lysimachus, Koning van Macedonien, die van de Lysimachus of Wederik; Artemisia de Huisvrouw van Mausolus, Koning van Cariën, die van de Artemisia of Byvoet; Attalus Koning van Pergamus; Juba, Koning van Mauritanien enz. Maar boven allen is onder de Kruidkundige Vorsten beroemd Mithridates, Koning van Pontus, die de kragt van het kruid scordium of waterlook gevonden heeft, en door zyn geneeskundig mengzel na hem Mithridaticum of Mithridaat geheeten, door de geheele waereld van ouds be- | |
| |
kend is geweest. De beroemdste Geneeskundigen der oudheid, als waren Hippocrates, Galenus, Avicenna, Averroes enz., die de kruiden na het Alphabeth hunner naamen beschreeven, waren mede alle kruidkundigen en bereidden zelve de Medicynen, die zy hunne lyders voorschreeven; wyl 'er ten dien tyde nog geene byzondere Kruidmengers bekend waren. Aristoteles heeft voor zynen Leerling Alexander ook twee boeken van de kruiden zaamgesteld, die mede niet meer voor handen zyn: van zyn Leerling Theophrastus, die elke plant stukswys en verdeeld beschreef, zyn nog tien boeken van de planten voor handen, en voegt men daar nog by de vyf boeken van Dioscorides, welke in de eerste Eeuw naa Christi geboorte het licht zagen, en het geen Plinius de oude, in zyne Natuurlyke Historie, van de
kruiden gewaagt, dan heeft men reeds alles gezegd, wat men van de geschiedenis der Kruidkunde by de Ouden, tot op de vyftiende Eeuw, zeggen kan; want tot op deezen tyd duurde de nagt in deeze weetenschap, behalven dat eenige Arabieren, als waren Avicenna, Averroes, Paracelsus, enz. gelyk wy reeds gezegd hebben, de Kruidkunde, om dat zy die in hunne Geneeskunst niet ontbeeren konden, beoefenden.
Petrus. In laatere tyden is zeekerlyk de Kruidkunde algemeen en sterker beoefend.
Ernestus. De eerste Schryver, welke in dit vak, na de herstelling der geleerdheid, aanmerking verdient, was Petrus Schöffer, die zynen Duitschen Gezondheids Tuin (Hortus Sanitatis) in 1485, met de afbeeldingen van 435 planten vercierd, in het licht gaf, welke figuuren hy, op zyne Reizen naar Palestina, door eenen Schilder, die met hem reisde, hadt doen afmaalen. In het jaar 1530 gaf Otto Brunsfels, te Straatsburg, zyn Kruidboek (Herbarius), mede met plaaten, in het licht, en daar door wierdt de lust tot de Kruidkunde algemeen opgewekt. Men lag Kruidhoven aan, en las over deeze Weerenschap de Ouden, zo verre die gekomen waren: men verzamelde Kruidboeken, egter zonder orde of rangschikking waar te neemen, tot dat Andraeas Caesalpinus de planten na hunne vrugtmaaking (Fructuatio) verdeelde. Casp Bauhinus gaf eene naamlyst van hunne benaamingen in het licht; Aug. Quirin. Rivinus bouwde zyne verdeeling op de regelmaatigheid en het getal der bloembladen; en Joseph Pitton de Tournefort grondde zyn stelzel op de gestalte der bloemen. In
| |
| |
den Jaare 1618 gaf de Nederlandsche Geneesheer en beroemde Kruidkundige Rembrand Dodoens (Rembertus Dodonaeus) zyn Kruidboek in het licht, in het zelve de rangschikking van Dioscorides volgende, en de kruiden, planten en bloemen, na hunne gelykheid in gedaante en kragten verdeelende. Deeze rangschikking hieldt zo lang stand, tot dat in 1737, de beroemde Carolus Linnaeus zyn stelzel van mannelyke en vrouwelyke Planten gemeen maakte, en daar na de rangschikking in de Kruidkunde bepaalde. Zedert dien tyd zyn de Kruidkundige Boeken zodanig in getal aangewassen, dat men 'er thans reeds over de drieduizend telt, zo die over de Geschiedenis der Planten (Historia Plantarum) in 't gemeen, als over de Kruiden van elk byzonder Land, of enkele planten, en over nieuw ontdekte Gewassen, geschreeven zyn.
Leonard. Zyn 'er nog wel Kruidkundigen, die met de nieuwe Rangschikking van Linnaeus niet te vrede zyn?
Ernestus. 'Er zyn nog weinigen, die de verdeeling van Paracelsus volgen, maar zy is zo byzonder, dat men dezelve zonder eenig bygeloof niet omhelzen kan.
Karel. Op welk eene wyze verdeelde Paracelsus de Kruiden dan? Vader!
Ernestus. Paracelsus, Porto, Crollius, en anderen, meenden eene soort van zamenstemming en overeenkomst der teekening en beelding der Planten, met die van de leden van 's menschelyken lichaams, te ontdekken; maar deeze overeenkomsten en gelykenissen zyn al te wild en al te onzeeker; zy berusten veelal minder in de natuur, dan in het hoofd van den waarneemer, die de Visionarissen nabootst, die, by het ondergaan der zonne, veldslagen, moorenhoofden, tulbanden en duizend diergelyke herzenschimmen, in de lucht meenen te zien. Op dit eerste schyngezigt hebben zy vervolgens een tweede gebouwd, en hebben zig ingebeeld, dat, gelyk men de ziel en het innerlyke van den mensch, door zyne taal, gebaarden, wezenstrekken, en evenredigheden in deszelfs leden kan kennen, men ook alzo de verborgene kragten der planten en hunne uitwerkzelen op het menschelyk lighaam, door de overeenkomst van hunne tekening en uiterlyke gedaante, konde doorgronden. Zy steunden op deeze Plantgedaantekunde (Phytophysiognomia,) en noemde dezelve de Planttekening (Signatura Plantarum;) zy schiftten daarnaa hunne Planten in zulke, welke de teekening van eenige deelen des menschelyken lichaams schee- | |
| |
nen te draagen; in andere, die naar eenige lighaamelyke gebreken zweemden; en weder in andere, welke eene volkome gelykenis naar de beleedigende stoffe in de ziekte hadden, enz. enz.
Kornelis. En zyn 'er waarlyk nog Geleerden, die dit gedroomde stelzel van Paracelsus volgen?
Ernestus. ô Ja. 'Er zyn nog genoeg aanhangers van dit belachelyke stelzel. Zy noemen de bekwaame lieden, die eene redenlyker leerwyze uitgevonden hebben of opvolgen, enkel Naamschryvers (Nomenclatores,) die de Planten niet dan alleen by naamen kennen. Maar deeze antwoorden hen, (1.) dat men de weetenschappen niet verwarren moet, en dat de kennis van de kragten der Planten tot de Artzenykunde (Materia Medica) behoort. (2.) Dat het geheele stelzel der Planttekening op onvasten grond gevestigd is; dat de tekenen, die zy in de Planten aanwyzen, nooit aan de kragten, die zy 'er van belooven, voldoen; en dat de oude geschillen, over de zuiverende, aantrekkende en versterkende Kruiden, de allerdwaasste herzenschimmen zyn.’
|
|