Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
Historie der Waereld, door J.F. Martinet, Meester der vrye Konsten, Doctor in de Wysbegeerte, Lid van de Hollandsche en Zeeuwsche Maatschappyen der Wetenschappyen te Haarlem en Vlissingen, en Predikant te Zutphen. Met Plaaten. Zevende Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1786. In gr. 8vo. 516 bladz.Nadat de vernuftige en werkzaame martinet, in het voorige DeelGa naar voetnoot(*), den draad der Geschiedenis, by de Historie van Frankryk, had afgebroken, vat hy denzelven thans weder op met de beschouwing der overige Ryken van Europa, en wel vooreerst van Groot-Brittannie, waaromtrent hy ons doet zien, dat hetzelve langen tyd vry woest, oorlogzugtig en ontembaar was; dat het veele schokken ondergaan heeft door Staats- en Godsdienstsveranderingen; dat het door de oude Bygeloovigheden en buitenspoorigheden zeer veel geleden heeft, eer het tot den tegenwoordigen trap van verlichting en rust kwam; dat het, groot en machtig zynde, geene geringe rol gespeeld heeft op Europaas tooneel, en daar nog geen klein aan zien blyft behouden. In de Geschiedenis van dit Land, heeft hy tevens al het merkwaardige ingevlochten, het geen van Ierland kan gezegd worden, doch, volgens zyn Plan, slegts met een enkel woord. De Historie van Schotland is veel gewigtiger, en uit dien hoofde heeft de Schryver zich in deszelfs lotgevallen en geschiedenissen breeder uitgelaaten; waarop hy eenige byzonderheden van Groot-Brittannie laat volgen, om een geregelder denkbeeld van deszelfs hedendaagschen staat te kunnen maaken, by welke gelegenheid hy ons een geestige Schetze mededeelt van het Karakter der Engelschen, die wy niet kunnen nalaaten, als een staal van 's Mans denk- en schryfwyze, hier in te vlechten. ‘De Engelschen,’ zegt hy, ‘zyn van eene groote, welgevormde en sterke lichhaamsgesteldheid, tot het zwaare overhellende, waartoe lucht en levenswyze veel medewerken. In 't algemeen is alles in dit Ryk veel zwaarer dan by de Overzeesche Nabuuren. Men kan dat opmerken in hunne Paarden, Ossen, Koeijen en Schaapen. Daar men dus zo wel geschikt is als genegen blyft tot geweldige lichhaamsoeseningen, zal men ook uit dien hoof- | |
[pagina 156]
| |
de daar meer, dan elders, hevig ryden, geweldig jaagen, snelle wedloopen en verwoed vechten, ontmoeten. Dewyl elk zich veel op de Vryheid laat voorstaan, en de Schryvers elken dag de Natie op weinig kostende nieuwspapieren, van allerlei inhoud, onthaalen, oordeelt men het gezond verstand daar gemeener te weezen dan by andere Volken. Deeze vryheid is de bron van die mannelyke redevoeringen, die soms in het Parlement gehoord worden, hoewel 'er, ook dikwils, veel onbeschaafdheids, onbetaamelyke beledigingen, laffe en kwalykgeplaatste kwinkslagen in voorkomen, ten minsten meer bewysredenen dan trekken van welspreekendheid. Dan, aan deeze vryheid moet men ook toekennen de schaamtelooze behandelingen, die de Koning en zyn Gezin soms moeten uitstaan, zelfs van geringen. Dan, behandelen de Engelschen hunnen Koning zo laag en schandelyk, geen wonder, dat zy de Vreemdelingen gelyke ruuwheid aandoen, en de verouderde Nationaale ongeregeldheden behouden. Rangen in acht te neemen is toch hier weinig bekend. De Aanzienlyken verlaagen zich soms ongemeen, en dit maakt hen bemind. Maar de geringe stelt zich ook vaak volkomen gelyk met de Grooten, en deezen moeten zulks verdraagen. Dan, deeze vryheid verwekt daarentegen een edele liefde voor 't Vaderland, een kloeken yver voor 't algemeen belang. Jammer is het, dat deeze drift veel gepaard gaat met eene trotsche verachting van andere Volken, die zy met den nek aanzien, vooral de Franschen, hunne oude natuurlyke vyanden. En het is niet vreemd, dat menschen, die oordeelen, al te mogen zeggen, het geen zy denken, en te doen, 't welk zy willen, veelal eigenzinnig, buitengewoon, zonderling en spoorloos zyn, zo in hunne woorden als in hunne daaden. Deeze versmaading van andere Natiën meenen, sommigen, moeten toegeschreven worden aan eene misleiding, waartoe 't gemeene volk ongevoelig gebragt wordt door zyne dagelyksche Schryvertjes, die onophoudelyk andere Landen en Natiën beschimpen. Dit is de beste verdeediging, die 'er van gegeeven kan worden, hoewel ze niet schynt te voldoen. De Drukpers is 'er vry, en dus wordt 'er al gezegd, wat men maar wil. Niemand wordt 'er ontzien; dan, hierdoor acht men ook het bekladden te minder, 't geen 'er zeer in zwang gaat. - De Weelde is in alle rangen van Lieden zeer gemeen, waarvan hunne ongemeene rykdommen, by de Zeevaart en den Handel gewonnen, de oorzaak zyn. Veelen | |
[pagina 157]
| |
achten geen geld, en de schatten worden de bronnen van verwaandheid, verkwisting en bedorven zeden. Anderen weeten beter gebruik van hunne sommen te maaken; en, is iemand waarlyk ongelukkig buiten zyne schuld, magtige ondersteuningen ontbreeken niet. Edelmoedigheid en weldaadigheid (deezen lof verdienen de Engelschen) zyn soms byna zonder voorbeeld. Moet 'er een nuttige Inrichting gemaakt, een Gasthuis gesticht, een ongelukkig Koopman geholpen, een eerlyk doch behoeftig Huisgezin ondersteund, de schuld van eenen armen Kunstenaar betaald, of eene Weduwe en Weezen bygestaan worden, aanstonds zyn de handen open, en de rykste giften worden tot die einden gegeeven. Een Vreemdeling wint niet gemaklyk eene vertrouwlyke vriendschap. De beste weg daartoe is, dat hy de taal des lands spreeke; dan, verkrygt hy eens de gunst, hy kan 'er te beter staat op maaken. Een Uitlander, die zich in het Ryk nederzet, is echter van alle ambten uitgesloten, volgens de wet, ten tyde van George den I gemaakt, toen het Ryk van Duitschers overstroomde, die deezen nieuwen Koning gevolgd waren. - 't Gemeene Volk is ruuw, trotsch, ongeduldig, veeltyds onbeschoft en onverdraaglyk; maar de Grooten, wel opgevoed zynde, zyn edelmoedig, weldaadig, openhartig, deftig, dapper, vol waardigheid. Allen, van welken rang, zyn geweldig in hunne driften, en hunne gramschap bykans woedend. Gelukkig, indien dit lang stand hield by de aanvallen in den kryg; maar men heeft dikwils gezien, dat de Schotten hen daarin overtroffen, en minder van zwigten wisten. Men wraakt in de Natie de woestheid, die zich vertoont in hunne liefde voor bloedige vermaaken, gelyk in de haanengevechten, in die van allerlei dieren met elkanderen; ook in het vloeken en zweeren, waaraan zy zeer verslaafd zyn. - Een diepdenkend vernuft kan men veelen niet ontzeggen, dan het is by hen gemeen, tot zwaargeestigheid, gelyk ik zeide, over te hellen. Anders worden allerleie vermaaken ongemeen van hen bemind. Ondanks hnnnen haat tegen de Franschen, beminnen en volgen zy echter allervaardigst de kleeding, 't optooisel en de waaren deezer Natie. Zulke tegenstrydigheden ontmoet men hier meer. Eén paar handschoenen, vroeger gemaakt voor, en gedraagen door, eene Hertogin, dan voor de Koningin, deedt de laatste weldra besluiten, den Gemaal der eerste te vernederen, hem als Veldheer te verstooten, en vrede met den | |
[pagina 158]
| |
vyand te maaken ten nadeele haarer bondgenooten. De Vrouwen zyn niet levendig, maar hellen meer tot de zedigheid of blooheid. Onder haar, en byzonder onder de Landmeisjes, die alleraanvalligst opgetooid, Zondags, te paard naar de kerk ryden, vindt men veele schoonheden. Veelen der Aanzienlyken, zo getrouwden als ongehuwden, beminnen de geleerdheid en leezen dagelyks zeer veel. In weinige landen treft men meer kundige Vrouwen aan. Mevrouw Montague gaf aan de Westelyke Waereld kennis van de inënting der Kinderziekte te Constantinopolen, tot eeuwige schande van een half millioen reizende Heeren. - Onder veele leren en zogenoemde Bergschotten, houdt nog de onbeschaafdheid stand; doch de andere Schotten zyn beleefd, krygshaftig en moedig.’ Na vervolgens over de Engelsche Taal, Wetten, Gezindheden, Geleerden, Kunstenaars, enz. kortelyk gesprooken te hebben, gaat hy over tot de Historie van Denemarken, welks Oorsprong, vroege en laate Koningen, Bestier en Magt des Ryks, Karakter des Volks, Taal, Godsdienst, Wetenschappen, Handel, Handwerken, Landbouw, enz. op een beknopte en aangenaame wyze voorgesteld worden. Hierop met een enkel woord van Ysland gewag gemaakt hebbende, wendt hy zich naar een anderen Oord, en doet ons een Ryk beschouwen, dat in de laatste tyden groote Koningen heeft voortgebragt, zelfs een eerwaardig Karakter bezit, en uitmuntende Geleerden kan optellen; wy meenen de Zweeden; na de Geschiedenis van dit Volk te hebben voorgedragen, laat hy hierop volgen het nog overschietende Russische Ryk; en hiermede de Noordsche landen afgehandeld hebbende, wendt hy zich naar de onaangeroerde Middellanden van Europa, en wel vooreerst ter beschouwing van de Geschiedenis en toestand van Poolen; vervolgens overgaande tot de Historie van Pruissen; en by deeze gelegenheid zich in de nabuurschap van Duitschland bevindende, was het eigenaartig, hetzelve thans te beschouwen. Om echter van Duitschlands Historie een geregeld denkbeeld te geeven, houdt hy de volgende orde: Namelyk, dat hy eerst den ouden Staat des Ryks schetst, daarna deszelfs tegenwoordige verdeeling in Kreitzen; vervolgens, de Landen, die het Oostenryksche Huis thans bezit, nevens eenige aangrenzende Landschappen, nu staande onder het gebied der Turken; (van welken de Schryver, in de Historie van Asia, niet kon spreeken, omdat ze tot Europa niet behooren) en eindelyk het | |
[pagina 159]
| |
Karakter van Duitschlands tegenwoordige Inwooneren aftekent. En deeze zaak afgehandeld hebbende, besluit hy eindelyk dit deel met de Historie van Zwitserland. - Alle deeze stukken zyn in die losse manier en bevalligen styl verhandeld, welke den Heer martinet zo byzonder eigen zyn. |
|