| |
| |
| |
Aantekeningen van Mr. Willem Schorer over de Inleiding tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid van Hugo de Groot, door den Aanteekenaar aanmerkelyk vermeerderd en uit het Latyn Vertaald, door Mr. J.F. Austen, practiseerend Advocaat te Middelburg. In Zeeland. Tweede Stuk. Te Middelburg, by P. Gillissen en Zoon, 1786. In quarto, 184 bladz.
Onder alle de Werken, die over de Hollandsche Rechtsgeleerdheid geschreeven zyn, is 'er geene, dat met zo veel naauwkeurigheid, en als wy ons zo mogen uitdrukken, Geometrische juistheid, behandeld is, als de Inleiding van onzen onsterfelyken Vaderlander, den grooten Huig de Groot, wiens letterkundige verdiensten in deeze onze ligtzinnige eeuw, by gebrek van genoegzaame kundigheid, niet naar waarde geschat worden, schoon echter dit zyn Werk, na verloop van meer dan een eeuw, nog heden tot een richtsnoer van onze rechtbanken strekt. Dan daar het zelve op eene min of meer Systematieke wyze is ingericht, kan men met geen redelykheid verwachten dat alle juridicque questien hier ontwikkeld en uitgepluist te vinden. Deezen taak heeft de Heer schorer, een man van veel beleezenheid, op zich genomen, en zyne Adversaria of Compilatien, die hy, naar het ons toeschynt, van tyd tot tyd uit rechtsgeleerde Schryvers getrokken heeft, hier en daar, by wyze van aantekeningen in de Latynsche taal onder den text van het Nederduitsche Werk van de Groot geplaatst; een wyze die zeer zonderling is, daar juist deeze aantekeningen, grootendeels alleen van dienst waren voor zodanige practizyns, die de Latynsche Schryvers, by gebrek van taalkennis, niet kunnen raadpleegen, by voorbeeld Solliciteurs en anderen, terwyl men van de meeste Advocaaten onderstellen moet, dat zy met de beste Rechtsgeleerde Schryvers, uit welker Latynsche Schriften de Heer Schorer zyne aantekeningen grootendeels gecompileerd heeft, gemeenzaam genoeg bekend zyn, en dus, tot deeze bronnen zelfs toegang hebbende, uit 's mans Compilatien hunne Kundigheden niet behoeven te putten; men schynt dit ook gevoeld te hebben, en, om dit gebrek te vergoeden, en deeze aanteekeningen, voor onkundige Practizyns, gebruikbaar te maaken, heeft de Heer austen dezelve in het Nederduitsch vertaald, schoon deeze
Uitga- | |
| |
ve thans weder een nieuw gebrek heeft, namelyk dat zy nooten zonder text behelst, en dus met dit ongemak vergezeld gaat, dat men telkens by dezelve het werk van de Groot in de hand moet neemen.
Van de menigvuldige Aantekeningen, die ons hier voorkomen, zullen wy, om den leezer een denkbeeld van 's mans behandeling te geeven, die geene kiezen welke de Heer Schorer over het Bergloon der op strand geworpen goederen heeft opgegeeven. ‘In vroegere tyden, zegt hy, verlooren de Eigenaars niet alleen het gestrand goed, maar zelf de Schipbreukelingen hunne vryheid. Van welke roofzucht, en onrechtvaardigheid zich oudtyds bedienden de Koningen van Denemarken, de Hertogen van Holstein, de Graaven van Oldenburg en Embden, en de Friesche Eilanders, welke geheel en alleen van de Vischvangst en Zeevonden leefden; zodat het derhalven geen wonder is, dat Keizer frederik de II, reeds voor het midden der twaalfde eeuw, verscheidene Steden en persoonen van het onnatuurlyk Strandrecht vry verklaard heeft, meerman Geschiedenis van Graaf willem, II. B. bl. 229. Over dit stuk heeft onze Schryver reeds ter loops gehandeld in het II. B. II. Deel §. 36. Met het hoogste recht derhalven zegt barbeirac in zyn Discours sur les benefices des loix pag. II, gedrukt te Amsteldam, en, in zyne aanteekeningen op den laatsten druk van het werk van pufendorf de Offic. Hom. et Civ. bl. 478, dat de strandmeesters ombarmhartiger zyn dan zee en winden; zelfs schaamen zich de Bedienaars des Goddelyken Woords op sommige plaatsen niet, om aanhoudende gebeden tot God op te zenden, dat hy den Grondheer door deeze ongelukken wil verryken. En deeze verfoeijelyke daad tracht thomasius verschoonlyk te maaken, zo als by barbeirac sur pufend. Droit de la Nature et Gens word aangeteekend, Liv. IV. Ch. XIII. § 5. n. 2. Waarby gevoegd kunnen worden de groot
de Jure Belli ac Pacis, L. II c. VII. § 1 n. 3 Selden. Marc clausum, L. I. cap. XXV. aan het einde. Voltaire Essais sur l'Histoire generale, Tom. I pag. 18. Doch de Geestelyken hebben te recht de zulken met den ban bedreigd, die zich met deeze verongelukte goederen bevoordeelden. Cap. III. X de rapt.
‘Dit schandelyk gebruik steunde op deezen grond, dat de goederen der schipbreukelingen, als zynde ter behoudenis van Schip en leven buiten boord geworpen, ge- | |
| |
reekend wierden door den Eigenaar te zyn verlaaten, zo dat dezelve, als niemand in eigendom toebehoorende, door elk ander mogten worden aangeslagen; doch dit is zeer verkeerd, ten ware men konde bewyzen, dat, volgens het recht der Natuur, de goederen niet langer iemands eigen zyn, dan dezelven by hem in de daad bezeten worden: het welk de President bynkershoek echter met nadruk wil staaven de dominio maris, Cap. I. Dan dit zyn gevoelen is reeds, ten jaare 1704, door titius wederlegd, Academ. Disput. de dominio rerum in rebus occupatis ultra possossionem durante. Doe hier by barbeirac Aanteekeningen op pufendorf Droit de la Nature & de Gens, L. IV Ch. VI. § 1. n. 1.
Hier uit volgt derhalven, dat ieder een, die zich met gestrande goederen verrykt, naar beschreven rechten dievery begaat, barbeirac sur pufendorf droit de la Nature & des Gens, Liv. IV. Ch. VI. § 12 n. 12. Vinnius ad Instituta de R.D. II 47 n. 2. Voeg hier by den Raadsheer heemsberk Batavische Arcad. bl. 295, alwaar hy, dit stuk behandelende, zegt, dat karel de V, en deszelfs zoon philip deezen Strandroof door hunne Bevelschriften beteugeld hebben. Op deezen grond heeft mede de Hooge Raad, ten jaare 1599, de Bewooners van het Eiland Ter Schelling die eenige op strand geworpene Graanen naar huis gevoerd hadden, verwezen, om, volgens bezwooren opgave van den Reeder, de waarde derzelven te betaalen. Neostad. Decis. Suprem. Curiae XLIV, het welk insgelyks alzoo te zutphen den 7. Jan. 1757, is verstaan. Schomaker Consultatien en Adv. V. Deel, Cons. 2 XI. n. 21 en 22.
Dit echter is niet onredelyk, dat de op strand geworpene goederen door de Graafelykheid worden aangeslagen, wanneer de Eigenaar by naauwkeurige navorschinge niet te vinden is, brunneman, ad Leg. 8. n. 2 ff. de Leg. Rhod. (L. XIV. T. II) en Gravinne maria heeft den 14den Maart 1477 te Gent, aan de Hollanders en Zeeuwen, by het zogenaamd groot Privilegie, vergund, het geborgen goed te rug te mogen eischen, mits daarvoor aan de Burgers een redelyk loon betaalende. Groot Placaat. II Deel bl. 1213. Vaderl. Historie IV Deel XIV Boek bl. 169, waartoe naderhand by bevelschrift aan philip den II een jaar en zes weken is bepaald, geduurende welken tyd de Eigenaars op de geredde goederen tegen betaalinge der gevallene kosten, recht hebben, vinnius ad
| |
| |
Institut. de R.D. §. 47. n. ult. van zurk Codex Batavus op het woord Zeevang of Vonden. § 7. bl. 1234 en in het breede boel over loenius Cap. XCIV, waarby gevoegd kunnen worden de Observatien over h. de groot, II. Deel. Obs. XXIX, bl. 84, en Prof. a. kluit, Inwydingsreden, Leyden, 1779. Bylage IX. bl. 102. Dit vondt reeds van ouds in Zeeland plaats, Keure van Zeeland, Kap. IV. Art. XIII. en is nog onlangs den 14 Juny, 1751, by de Staaten deezer Provincie nader bekrachtigd geworden, waarby is bepaald, dat de Eigenaars zich binnen dien tyd moeten aangeeven, op straffe of poene, dat, by ontstentenis van dien, de goederen aan den Graaf, of deszelfs Gemachtigden, zullen vervallen, by welk Placaat hunne Edelmogenden Art. XIV. en XXVI, uitdrukkelyk gelasten, dat de Officieren en anderen, die eenig opzicht over de zeedriften en gestrande goederen hebben, niet zullen vermogen, eenig gedeelte derzelven voor zich te behouden, ingevalle de Eigenaars hunne goederen met goed bewys opeisschen, onder welk voorgeeven het ook zoude mogen zyn. In Saxen komen twee derden aan de Magistraat, het overige derde den geenen toe, die hetzelve heeft gered of gevonden, wanneer, namelyk, na voorgaande bekendmaakinge zich niemand binnen den bepaalden tyd aangeeft en zyn eigendom bewyst. Carpzovius, Jurisprud. for. p. III. Constit. XXXI. Def. XVIII.
Het Bergloon wordt in de volgende §. 7. door onzen Schryver bepaald, waartoe groenewegen aldaar in zyne Aanteekeningen eenige Placaaten bybrengt. Ten deezen opzichte wordt in het laatste Placaat der Staaten van Zeeland Art. XX, onderscheid gemaakt, of de verongelukte goederen gered zyn binnen of wel buiten de tonnen. In het eerste geval genieten de Scheepsgezellen, die het goed geborgen hebben, de helft, in het laatste een derde van de waarde, behoudens echter de Staaten of derzelver Gecommitteerde Raaden, het recht, om hieromtrent, na verscheidenheid, te werk te gaan.
Insgelyks hebben de Staaten van Friesland, om het rooven der zeedriften te beteugelen, den 12 Maart, 1722, bepaald, dat iedereen, die iets van zulke goederen vindt, verplicht is binnen vierëntwintig uuren tyds daarvan aan den Rechter, onder wiens grondgebied die goederen gevonden zyn, (behalven van het wrakhout, het geene de Officiers toekomt) kennisse te geeven, die dan ook moet zorgen, dat die goederen, by zo verre dezelven in be- | |
| |
derfelyke waaren bestaan, in beschryvinge genomen, en binnen acht of veertien dagen, ten minste schade van den Eigenaar, openlyk verkogt worden; terwyl de andere goederen, een jaar lang, ten voordeele van den Eigenaar in bewaaringe moeten blyven, om zich binnen dien tyd daarop te kunnen bekend maaken, wanneer hy dezelven kan te rug bekomen, mits daarvoor betaalende aan de Grietslieden, ter vergoedinge der gemaakte kosten, tien ten honderd, en na aftrek van dien aan de bergers voor hunne zorg en moeite een derde van de waarde. Statuten van Friesland, IV. Boek, Tit. VIII. Art. II.
Een soortgelyk Placaat hebben de Staaten van Gelderland, den 12 April, 1726, uitgegeeven. Schrassert, Cod. Gelro Zutph. van Bergh- en Visloon, en wat hieromtrent by andere Rechters zy, kan men vinden by loccenius, de jure maritimo, Lib. I. Cap. VII. §. 10.’
|
|