Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTempelgezicht van den Propheet Zacharia, in eenige Schristmaatige Verhandelingen opgehelderd, door J.W. van Slype, Bedienaar des H. Euangeliums te Zwolle. Tweede Deel. Te Utrecht, by A. van Paddenburg, 1786. Behalven de Voorreden en den Inhoud 354 bladz. in gr. octavo.Naer het inzien van den Eerwaerden van Slype vertoont ons het Tempelgezicht, voorgesteld Zacharia III, gelyk we, by 't gewag maken van 't eerste Deel dezes Werks, gemeld hebben,Ga naar voetnoot(*) ‘deels Judas hooge schaduw Priester, bezig in de ootmoedige verrichtinge van het tempelwerk der voorbeeldige verzoeninge, vs. 1-7. En deels tekent het ons af Josuaas doorluchtig tegenbeeld, den eeuwigen Hoogepriester, die eens zyne eigen ziel zou stellen tot een schuldoffer, ter wegneminge van alle de ongerechtigheden zyner Uitverkoorenen, vs. 8-10.’ Op de afhandeling van het eerste lid, in 't voorige Deel, volgt nu, in het tegenwoordige, de ontvouwing van het tweede; waerin hy op het door hem gelegde Plan voortgaet, en zyne denkbeelden, wegens den inhoud van dit laetste voorstel, met ene geleidlyke voordragt der zake den Lezer oordeelkundig onder 't oog brengt. Zyn Eerwaerde beschouwt hier Josua, ‘als onderwezen in den weg der verzoening; als heen gewezen naer den eenigen grondslag zyner zaligheid; en als | |
[pagina 99]
| |
onderwezen in de heilryke vruchten van 's Messias Borglyden.’ Hiertoe schikt hy drie Verhandelingen. ‘De eerste vertoont het waardig voorwerp van Josuaas geloofs - uitzicht en verwachtinge. vs. 8. De tweede ontdekt den lydenden Immanuel, waarop Josua, als op den eenigen grond zyner zaligheid, word gewezen. vs. 9. En de derde spreidt de heerlyke vruchten van 's Messias geestelyk Koningryk ten toon, waarop alle volken der aarde zouden genodigd worden, om in dit Godsryk aan te zitten, en verzadigd te worden met het goede van Gods huis, onder het bly genot der vreugde van het geestelyk Loofhuttenfeest. vs. 10.’ - Ter nadere ophelderinge en bevestiginge van dit laetste, hecht de Eerwaerde van Slype hier aen nog ene vierde Verhandeling. ‘Deze tekent de ryksheerlykheid van den Messias, door de vervulling deezer heilryke Godspraak, verhoogd ten top van luister en heerschappy over de bewooners der waereld, na dat de volheid der heidenen, by den afloop der Euangelie - strydeeuwen zal zyn ingegaan, en geheel Israël van ongerechtigheid zal verlost zyn, met byvoeging van de gronden van zekerheid, genoomen uit Psalm 138. vs. 8. Gy zult niet laaten vaaren de werken uwer handen.’ - Ter dier gelegenheid verklaert hy den algemenen inhoud van dat Zangstuk, en wel byzonder den aert der voorstellinge vs. 8: met aenwyzing der gronden van de zekerheid der verwachtinge, dat God het werk der Euangelie predikinge ter gewenschter uitkomste zal voortzetten. En dit doet hem, ter meerder versterkinge dier verwachtinge, het oog slaen op de reeds behaelde zegenprael der Euangelie-noodiginge in de afgeloopene eeuwen, met een vast vertrouwen op de verdere vervulling der Godlyke beloften in latere dagen. - Dus strekt deze Verhandeling, om, naer 's Mans bedoelde, ‘na eene verklaring van het heilig geloofsvertrouwen der onder den wynstok en vygenboom zittende kerk, te toonen, in hoe verre reeds in de afgerolde eeuwkringen de evangelienoodiging haar doel bereikt hebbe, ter bevestiging, dat God zyn werk gedenkt, hoe alle vyands magt niets vermogt heeft, en alle vuile bedenkingen van het vleeschlyk vernuft, zoekende de evangelienoodiging, tot zulke veruitziende eindens, vruchtloos te stellen, verydeld zyn, ter beschaaminge van | |
[pagina 100]
| |
alle de vyanden der kerke; als mede hoe de kerk haar wyd en zyds uitbreid, verwachtende, op gronden van bybel - ontdekking en goddelyke beloften, dat, hoe zeer de kerk nog in diepe wegen van verdrukking komen moet, God haar uit alles wys en heilig redden zal; moetende haare verdrukking strekken, om haaren Naasten op de noodiging tot onder den wynstok en den vygenboom te doen ingaan, tot dat die heerlyke kerkstaat zal aanbreeken, die alle de Feestvierers, ter vervulling van deze geloofsverwachting, zal doen betuigen: Hy heeft niet laaten varen het werk zyner handen. Neen! De Heere is by ons Heerlyk.’ Laetstelyk besluit zyn Eerwaerde dit tweede Deel, even als het eerste, met een bestierend onderricht uit de verhandelde waerheden afgeleid; strekkende om den Lezer te doen opmerken, hoe hy van dit alles het rechte gebruik hebbe te maken, ter bevestiginge van het geloof, ter versterkinge der hoope, en ter bevorderinge van een Godzaligen wandel, in ene geloovige gehoorzaemheid aen Jezus Christus. |
|